14
DSO, om te praten, te vergaderen, enz., nu al één ton, om precies te zijn 95.000,--, te laag is. In
plaats van de 125.000,— die in de raadsbrief wordt genoemd, zou dat bedrag dus 220.000,-- moe
ten zijn. Het totaal-bedrag van 350.000,-- is gebaseerd op deze 125.000, Volgens de afdeling
Financiën en Belastingen zou het bedrag van 350.000,-- minstens 450.000, moeten zijn, er komt
dus nog een ton bij. Als men deze 450.000,— activeert, dan levert dat 83.000,— op per jaar in
plaats van 65.000,--. Onze financiële deskundigen vinden de door b. en w. voorgestelde dekking
van de kosten van het Raadgevend Bureau Twijnstra Gudde onmogelijk. Voorgesteld wordt om ook dit
bedrag te activeren, hetgeen dan 61.000,— per jaar oplevert. (De heer Geerts (weth.): Weet u ook
wat de afdeling Financiën en Belastingen heeft voorgesteld?) Ja, ik heb dat voorstel goed gelezen. Ik
heb er deze keer geen copie van gemaakt, maar ik heb er het een en ander uit overgeschreven. (De
heer Ten Hoeve: Zeker in het kader van de bezuinigingen!) Ook de afdeling Financiën en Belastingen
houdt rekening met overschrijding van de kredieten. Degene die wat langer in de raad zit of wat langer
op het stadhuis werkt, dat zijn zeker de mensen van de afdeling Financiën en Belastingen, zal nog nooit
anders hebben meegemaakt dan dat de kredieten worden overschreden. Maar goed, daar kom ik straks
nog wel even op terug. Een en ander zou tenminste als p.m. in de taakstelling geraamd moeten worden.
Als klap op de vuurpijl is nu intern blijkbaar al bekend dat er voor 1,2 miljoen gulden aan kosten
van met name de stedebouwkundige afdeling niet meer kan worden toegerekend aan rendabele objecten.
Bij ongewijzigd beleid komen die kosten dus ten laste van de algemene middelen. Als men de bedragen
optel t dan komt men op ongeveer 13 mi I joen gulden pi us pmpi us de oorspronkel ijk zeven tonIk kom
dan al op een nieuwe actuele taakstelling van ruim twee miljoen plus p.m. Men kan natuurlijk discussi
eren over de vraag of deze bedragen hoger of lager moeten zijn, maar ze geven wel aan dat er een veel
forsere ingreep gedaan moet worden dan men zou verwachten op basis van de zeven ton. Wat mij betreft
kan men de taakstelling van die zeven ton wel vergeten. Men moet de dienst zo efficiënt mogelijk ma
ken en met een minimum taakstelling van rond twee miljoen op dit moment rekenen. Dat houdt natuur
lijk heel wat meer consequenties in en rechtvaardigt ook in zekere zin mede het betrekken van een ex
tern bureau bij dit organisatie-onderzoek, hoewel b. en w. en de directie van de DSO in eerste instan
tie toch verantwoordelijk moeten worden gesteld voor deze financieel rampzalige situatie.
Ondanks waarschuwingen vanuit de raad is er blind doorgedraafd in het groeidenken. Het kon niet
op, alles moest groeien. Als er verhuisd moest worden dan moest dat volop, ondanks de adviezen van de
Commissie voor de Financiën, en moesten er tonnen meer bij dan er door de gemeenteraad eigenlijk be
schikbaar werden gesteld. Men kreeg dat geld ook, want alles moest groot en optimaal zijn. Nu de
groei er al enkele jaren uit is komen b. en w. tot de ontdekking dat het zo niet langer gaat met deze
logge en topzware DSO. Vanuit het management van de directie van de DSO blijkt nog maar weinig
van dit inzicht, terwijl juist die directie is ingehuurd om deze problemen ruim van te voren te voorzien,
aan te kaarten bij b. en w. en er oplossingen voor te zoeken. Mij is daar niets van gebleken. Wij ach
ten dit een ernstige tekortkoming van de directie van de DSO en van het college van b. en w., dat ten
slotte direct verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen van de dienst.
B. en w. merken in de raadsbrief op dat het niet in de bedoeling ligt de gemeentelijke secretarie
organisatie en daarmee de taak van de afdeling ROV ten principale ter discussie te stellen. De heer
Meijerhof heeft het daarover ook gehad en heeft onder meer gezegd dat er dienaangaande wellicht van
een ongelukkige formulering sprake is. Zoals ik die zin in de raadsbrief lees, ben ik het er niet mee
eens. Het herwaarderingsonderzoek is uiteindelijk gestart voor het hele ruimtelijke ordening-takenpak-
ket, inclusief de afdeling ROV. Later is daar ook de dienst BMT aan toegevoegd, waarmee ik het op
zich in dit stadium wel eens kan zijn. De afdeling ROV is eigenlijk steeds meer op de achtergrond ge
raakt. Uit mijn ervaring als commissielid en aan de hand van alle stukken die ik onder ogen krijg, denk
ik dat er in de taakverdeling tussen de DSO en de afdeling ROV wel het een en ander verbeterd kan
worden. Er is ook wel eens gesproken over een integratie DSO/afdeling ROV, maar daar zijn wij inmid
dels van teruggekomen gezien de ervaringen elders. Maar daar gaat het nu niet om, het gaat nu om het
herverdelen van taken. In grote lijnen moet de afdeling ROV de beleids- en besluitvoorbereidende ta
ken krijgen en de DSO de technische uitvoeringstaken. Nu lopen die taken op bepaalde punten door el
kaar; een commissielid kan dat zelf constateren. Ik kan mij ook voorstellen dat het projectmanagement,
zeg maar de voorzitter van de projectgroep, veel dichter naar b. en w. geschoven wordt, hetgeen zal
inhouden dat men bijvoorbeeld bij een herverdeling van taken een grotere stafafdeling, of hoe je die
afdeling ook maar wilt noemen, gaat vormen. Men heeft nu niet alleen te maken met de DSO, maar ook
met het Woningbedrijf en met andere secretarie-afdelingen. Bovendien zit men wat deze taak betreft
vaak niet in een al te optimale positie. Ik kan mij voorstellen dat ook dit soort taakverdelingen wordt
meegenomen, maar daarover wil ik nu niet verder uitweiden. Het betekent echter wel dat het takenpak
ket van de afdeling ROV en de verdeling daarvan zeker moeten worden meegenomen.
De eerste twee fases van het onderzoek zijn achter de rug. Toen de raadsbrief in de Commissie voor
15
het Grondbedrijf aan de orde zou worden gesteld, lagen de bijlagestukken niet ter inzage, maar wel
bijvoorbeeld het groene inventarisatierapport over de werkzaamheden en de werkwijze van de DSO. De
leden van de Commissie voor het Grondbedrijf kregen een paar dagen voor de vergadering de stukken
toegestuurd. Achteraf bleek dat deze commissie van advies en bijstand aan b. en w. plotseling als
raadsadviescommissie heeft gewerkt en er dus eigenlijk ook in het openbaar had moeten worden verga
derd wat niet gebeurd is. Ik wil graag een toelichting waarom een en ander op deze manier gespeeld is
en waarom men zich wat dit betreft niet aan de regels heeft gehouden. Er is sprake van een heel korte
voorbereidingstijd, terwijl bovendien de relevante stukken niet ter beschikking waren. In die vergade
ring is afgesproken dat de leden van de Commissie voor het Grondbedrijf de stukken alsnog toegestuurd
zouden krijgen, maar dat is niet gebeurd. Ik heb de stukken zelf moeten halen. De andere leden van de
Commissie voor het Grondbedrijf hebben, naar ik heb begrepen, de stukken niet ontvangen. Ik vind het
een beetje tekenend voor deze heel belangrijke zaak hoe een en ander door b. en w. naar de raad toe
wordt gepresenteerd. Dat stemt mij eerlijk gezegd niet hoopvol
Ik heb het genoemde rapport in het weekend doorgeploegd. Mijn voorlopige indruk is dat er weer
een heleboel cijfers zijn geproduceerd, maar dat het erg moeilijk blijft te ontdekken wat er achter die
cijfers schuil gaat. Bovendien is het moeilijk te ontdekken of bepaalde uren wel efficiënt aan een be
paalde taak worden besteed. Ja, zullen b. en w. zeggen, daar huren wij dat externe bureau voor in.
Men kan het natuurlijk ook van de andere kant stellen. Als er een inventarisatierapport wordt opgesteld
waaruit wel is af te leiden hoe efficiënt bepaalde taken worden uitgevoerd, was dan het externe bureau
ook nodig geweest? Het is toch niet teveel gevraagd dat de directie van de DSO doorlopend inzicht
heeft in de taakuitvoering van de diverse afdelingen en daar rapporten over kan produceren op het mo
ment dat het beleid daar om vraagt? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het inventarisatierap
port meer versluiert dan verheldert.
Dan wil ik nog een opmerking maken over de fases die door het Raadgevend Bureau Twijnstra Gudde
naar voren zijn gebracht. De heer Meijerhof heeft het daarover ook al gehad, dus wat dat betreft kan ik
er kort over zijn. Bij fase vier zal, behalve hef formuleren van de doelstelling, het toekomstig taken
pakket en de bijbehorende bezetting, ook het volume van het takenpakket meegenomen moeten worden.
Dus niet alleen welke taken maar ook in welke mate.
Wat betreft het betrekken van de raad bij het organisatie-onderzoek, stellen b. en w. in de raads
brief voor om de Commissie voor het Grondbedrijf regelmatig op de hoogte te stellen van de gang van
zaken van het onderzoek. Voor mijn fractie is dit totaal onvoldoende bij een dergelijk groot organisa
tie-onderzoek en wel om de volgende motieven. Dit organisatie-onderzoek is een groot en gecompli
ceerd onderzoek dat een grote invloed heeft op de personele zaken en zeer grote financiële risico's voor
de gemeente heeft. Net als bij het vorige organisatie-onderzoek DSO in 1972/1973 het geval is ge
weest, verdient ook dit onderzoek een volwaardig bestuurlijke begeleidingscommissie - een commissie
met een eigen taakstelling -, waarin alle fracties van de raad zijn vertegenwoordigd. De Commissie
voor het Grondbedrijf is voor een dergelijke taak niet ingericht. Deze commissie heeft het nu al druk
genoeg met de normale werkzaamheden en bovendien zitten er direct betrokkenen in de commissie, het
geen mij niet erg bevorderlijk lijkt. Dat neemt trouwens niet weg dat de bestuurlijke begeleidingscom
missie wel degelijk de betrokkenen de kans en de gelegenheid moet geven om via hearings of wat dan
ook commentaar te geven op de genomen besluiten.
B. en w. hebben een procedure vastgesteld met een werkgroep en een stuurgroep die uit maar liefst
19 personen bestaat. De groepen hebben grotendeels dezelfde bezetting. Het onderzoek draait onder
verantwoordelijkheid van de stuurgroep waarin drie wethouders, een aantal ambtenaren en leden van de
Medezeggenschapscommissie (MZC) zitting hebben. Geen enkel raadslid is echter in de stuurgroep ver
tegenwoordigd. Naast de stuurgroep fungeert nog een werkgroep. Er lijkt hier sprake te zijn van een
verschrikkelijk omslachtige toestand. Hoe b. en w. dat zelf zien moeten zij tot op zekere hoogte zelf
weten, maar wij als fractie vinden dat dit omvangrijke onderzoek, met zulke grote risico's, ook onder
directe verantwoordelijkheid van de bestuurlijke begeleidingscommissie dient plaats te vinden. Wij heb
ben daartoe de volgende motie opgesteld.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op maandag
16 mei 1983,
behandelende het voorstel Organisatie-onderzoek DSO (bijlage 178),
besluit tot instelling van een bestuurlijke begeleidingscommissie voor de re
organisatie van de DSO en BMT alsmede de taakverdeling met de secretarie
afdeling ROV, bestaande uit:
2 of 3 door het college te benoemen wethouders, waaronder de voorzitter;
1 door het college aan te wijzen secretaris;
7 door de raad te benoemen raadsleden;