65
De heer Heere (weth.): Net zoals de meeste sprekers en spreeksters dat hebben gedaan, wil ook ik
beginnen met het maken van een paar algemene inleidende opmerkingen. Een aantal van de sprekers en
spreeksters heeft opgemerkt dat het Programma Sociaal-cultureel Werk 1983 een dik boekwerk is. Daar
bij is gezegd dat het om een grondig stuk werk gaat dat goed leesbaar is en een goed beeld geeft. Me
vrouw Van der Werf is de enige spreekster die praat over een heel gedoe waar alleen een handjevol
mensen nog iets van zou kunnen begrijpen. Zij noemt de sociaal-culturele planning statisch en bureau
cratisch. Ik wil er op wijzen dat het hier gaat om een bedrag van ruim tien miljoen gulden dat elk jaar
wordt uitgegeven ten behoeve van een zeer breed scala van instellingen op allerlei terrein. Bovendien
wil ik er op wijzen dat wij in het verleden op zeer uitvoerige wijze met elkaar van gedachten hebben
gewisseld over de manier waarop wij tot subsidiering zouden moeten komen. In dat kader hebben wij
subsidieverordeningen opgesteld, een plan gemaakt en daaruit programma's afgeleid. Er is een zeer uit
voerig stuk inspraak geweest; dat is er trouwens nog. Waarom gebeurt dit alles? In de eerste plaats vin
den wij dat een en ander zo democratisch mogelijk moet verlopen. In de tweede plaats moet het parti
culier initiatief de rol kunnen spelen die het behoort te spelen. In de derde en laatste plaats moet er
een zeer zorgvuldige afweging plaatsvinden als het gaat om bedragen die hier in het geding zijn. Om
het een en ander dan af te doen met de opmerking "een heel gedoe" vind ik wat goedkoop, om in finan
ciële termen te blijven.
De waardering die is uitgesproken in de richting van de samenstellers van dit programma, zal ik
graag doorgeven aan diegenen die dat compliment toekomt. Ik ben het hardgrondig met die lof eens.
Voor wat betreft de meer specifieke opmerkingen nog dit. Er is een aantal opmerkingen gemaakt
met betrekking tot de procedurele gang van zaken. Ik wil met de meerderheid van degenen die hier ge
sproken hebben zeggen dat wij die discussie moeten uitstellen tot de behandeling van de algemene sub
sidieverordening en de daaraan gekoppelde nota over de wijkaccommodaties. In dat kader kunnen wij
zinvoller en beter ingaan op de procedurele gang van zaken dan op dit moment.
Wat betreft de punten waarover, zoals mevrouw VIietstra heeft gezegd, na uitvoerige discussie in
de commissie uiteindelijk geen overeenstemming is bereikt tussen het college en de anderen, merk ik het
volgende op. Voor wat betreft het Lesbisch Archief verkeer ik op dit moment een beetje in het dilemma
dat wij vanavond bezig zijn met een raadsvergadering die gisteravond is begonnen, dat wij vanavond al
een hele tijd bezig zijn en dat ik mij er eigenlijk op had voorbereid om de raad een uitvoerig verhaal te
geven met minstens zoveel citaten uit dezelfde regelingen die mevrouw Vlietstra heeft aangehaald
Mijn citaten betreffen hier en daar wel andere passages, want dat lijkt soms nodig te zijn. Ik zal echter
in eerste instantie proberen een antwoord te geven dat wat beperkter is, al is het alleen maar omdat wij
daardoor tijd winnen en tegelijkertijd de duidelijkheid niet al teveel geweld aandoen. Wat is er aan de
hand met het Lesbisch Archief?
Aan de orde is in feite een beoordeling van de vraag of, binnen de gestelde regels, gekomen kan
worden tot honorering van de aanvraag van het Lesbisch Archief voor subsidie voor een door deze instel
ling reeds gepleegde investering. Over dat laatste heeft de heer Boelens ook een opmerking gemaakt.
Het college komt bij de beantwoording van die vraag tot de slotsom, alles afwegende, dat zulks binnen
de eerder genoemde regels niet mogelijk is. De argumenten daarvoor zijn in het Programma Sociaal-cul
tureel Werk 1983 en in de daarbij behorende Nadere standpuntbepaling en nota van wijzigingen duide
lijk weergegeven. Ter nadere toelichting op die argumenten en naar aanleiding van de discussies in de
commissie en in de raad wil ik nog wel een aantal punten op een rijtje zetten. Mevrouw Vlietstra heeft
geciteerd uit de Rijksbijdrageregeling emancipatiewerk. Ik heb hetzelfde citaat op papier staan, dus zal
ik het niet meer herhalen. Mevrouw Vlietstra heeft echter artikel 2 van deze rijksbijdrageregeling niet
aangehaald, want daarin staat een wat ruimere formulering die als volgt luidt: "Tot de emancipatie-ac
tiviteiten worden gerekend: de plaatselijke en provinciale sociaal-culturele activiteiten" - daarmee
vindt men dan ook de verbinding die er bestaat tussen het emancipatiewerk en het sociaal-cultureel
plan - "die voldoen aan de omschrijving van artikel 2 van de Rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel
werk en die de bewustwording bevorderen. In artikel 2 van de Rijksbijdrageregeling sociaal-cultu
reel werk gaat het om een omschrijving van de doelstellingen waarop de sociaal-culturele activiteiten
gericht zijn, namelijk het bevorderen van leerprocessen, het ontwikkelen van inzichten en vaardighe
den en het bepalen van standpunten en houdingen. De conclusie uit een en ander kan zijn dat de Rijks
bijdrageregeling emancipatie-activiteiten tot de sociaal-culturele activiteiten rekent en wel in het bij
zonder die welke gericht zijn op specifieke doelstellingen met betrekking tot de emancipatie van vrou
wen. In die regeling is geen sprake van voorzieningen doch uitsluitend van activiteiten.
Door een aantal leden van de raad is het Sociaal-cultureel Plan aangehaald. Daarin wordt inder
daad in een bepaalde omschrijving "activiteiten en voorzieningen" genoemd. Die toevoeging is inder
tijd aangebracht omdat op het moment van het schrijven van het Sociaal-cultureel Plan bekend was dat
de experimentele regeling voor het subsidiëren van het Vrouwenhuis en de Vrouwen telefoon zou worden
66
beëindigd en ingebouwd zou worden in de Rijksbijdrageregeling emancipatiewerk. Wij hebben de term
"voorzieningen" daaraan toegevoegd alleen met de bedoeling om subsidiëring op die titel mogelijk te
makenBovendien was het de bedoeling het een tijdelijke regeling te laten zijn, zoals ook blijkt uit de
subsidieverordening. Verder wordt er in het plan aandacht besteed aan activiteiten en vindt men het
woord "voorzieningen" niet meer terug.
In de commissie is ook gesproken over een definiëring in het plan waarin wel sprake zou zijn van
voorzieningen en zelfs van structuren en werkvormen. Daarbij wordt echter gedoeld op de werkveldom
schrijving van het Werkverband emancipatiewerk. Die omschrijving heeft een taakstellende bedoeling
om aan te geven op welk terrein men bezig zou zijn, maar is niet bedoeld als een definitie van emanci
patiewerk. Dit voor wat betreft de formele kant van de zaak.
Dan moet ik toch nog even ingaan op de brief die mevrouw Vlietstra heeft genoemd van de onver
mijdelijke rijksmijnheer die zich weer zo nodig moet bemoeien met gemeentelijk beleid. Deze mijnheer
is overigens niet door ons gevraagd om die brief te schrijven. Hij is ook niet met ons in contact geweest
en heeft ons ook niet om inlichtingen gevraagd. De rijksmijnheer schrijft desgevraagd een brief waarvan
wij, zij het niet via die mijnheer, een afschrift hebben gekregen. In deze brief komt een zinsnede voor
die mevrouw Vlietstra niet heeft geciteerd en dat zal ik dan maar even doen. Deze zinsnede luidt: "Of
een eventuele aanvraag uiteindelijk wordt toegewezen valt uiteraard niet met zekerheid te zeggen,
maar de Gemeente zou honorering van Uw aanvraag afhankelijk kunnen stellen van de goedkeuring door
het departement; (Mevrouw Vlietstra: Maakt u de zin ook even af, mijnheer Heere?) Er komt inder
daad nog iets achteraan, maar ik beëindig het citaat hier, mevrouw Vlietstra. Ik citeer overigens niet
om mevrouw Vlietstra tegen te spreken, maar ik doe dat primair om duidelijk te maken dat hier een ge
meentelijke beleidszaak aan de orde is. In het kader van het Sociaal-cultureel Plan en de decentralisa
tie kunnen wij afwegen of de nu aan de orde zijnde subsidie-aanvraag wel of niet binnen de regels past.
Als de rijksmijnheer van mening is, naar ik aanneem op particuliere titel, dat hij ons moet adviseren om
een regeling op de een of andere manier op te rekken, dan vind ik dat een bemoeienis waarvoor ik wei
nig bewondering op kan brengen.
Over zaken waar ik ook niet zoveel bewondering voor op kan brengen nog het volgende. Er heeft
een artikel in de krant gestaan dat als kop had: Afwijzen subsidie is openlijke discriminatie. Ik ken het
argument dat degenen die dit soort berichten maken in het algemeen hanteren, namelijk dat zij niet ver
antwoordelijk zijn voor de kop van het artikel maar de redactie. In het artikel noemt het Lesbisch Ar
chief Leeuwarden de afwijzing van de subsidie door het college een vorm van openlijke discriminatie.
Ik neem aan dat die zinsnede juist is. Het college vindt dat er reden is om een dergelijke stellingname
verre van zich te werpen en die zeer afkeurenswaardig te vinden. Hier is volstrekt geen enkele reden
om van discriminatie van welke aard dan ook te spreken. Ik vind het dan ook ten onrechte dat dit soort
uitdrukkingen in dit verband wordt genoemd. In het voorgaande heb ik volgens mij duidelijk genoeg
gemaakt dat er wel een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden op goede gronden. Ik kan mij voor
stellen dat men het daarmee niet eens is en dat zal ook wel blijken als straks de stemming wordt gehou
den over de ingediende motie. Om het etiket "discriminatie" te gebruiken vind ik onjuist en persoonlijk
vind ik dat ook beledigend. Het college is, alles afwegende, tot de conclusie gekomen dat afwijzing
van het subsidieverzoek op goede gronden is geschied en daarom ook dient te worden gehandhaafd.
Ik wil nog één opmerking in dit kader maken, omdat met name de heer Boelens heeft gevraagd om
een verbinding te leggen tussen de wijze van subsidiëring van de Stichting Sappho en van het Lesbisch
Archief. Ik wil dat als volgt doen. In het ontwerp van het Programma Sociaal-cultureel Werk 1983 stond
een bedrag gereserveerd van ongeveer 1.200,ten behoeve van door het Lesbisch Archief uit te voe
ren activiteiten. Dit is overigens nog een argument om duidelijk te maken dat er van discriminatie geen
enkele sprake is. Er is in de hele begroting namelijk een aantal punten aan te wijzen waarbij je van ac
tiviteiten zou kunnen spreken. Die activiteiten hebben wij willen honoreren, maar omdat ze onvoldoen
de waren toegelicht, meestal maar met één woord, hebben wij het bedrag voor de betreffende activiteit
gereserveerd - dat is de gebruikelijke methodiek - en vervolgens om een nadere toelichting gevraagd om
concreet subsidie te kunnen toekennen. Die nadere toelichting is niet verkregen, wat tot gevolg heeft
gehad dat die activiteiten uit de Nadere standpuntbepaling en nota van wijzigingen behorend bij het
Programma Sociaal-cultureel Werk 1983 zijn verdwenen. Ook voor de Stichting Sappho wordt het on
derscheid gemaakt dat investeringen niet en activiteiten wel worden gesubsidieerd. Daarbij wordt dan,
zoals de heer Boelens heeft gezegd, de scheiding gelegd tussen actualiteit en periodiciteit. In de com
missie is mij zelfs gevraagd om een poging te wagen die scheiding op een andere manier aan te brengen,
namelijk in commercieel en niet-commercieelMen heeft in de raadsbrief kunnen lezen dat wij daarin,
ondanks een moedige poging, niet zijn geslaagd. Ik denk echter dat de lijn die wij hebben getrokken in
beide gevallen dezelfde is, hoewel dat bij de een tot gedeeltelijke subsidiëring heeft geleid en bij de
ander niet. Dit voor wat betreft het Lesbisch Archief.