71
armer zijn dan de groepen waarover wij het vanavond hebben. Het Lesbisch Archief draaitol en toch
vraagt men nog 10.000, Ik vraag mij af of het nog wel nodig is, nu het archief al draait, dat be
drag te geven. Volgens ons is dat niet nodig. Misschien komt er straks wel iets waarvan wij vinden dat
het veel zinvoller is om daaraan geld te besteden.
Ik wil ook nog een opmerking maken in de richting van de heer Buurman over de subsidies. Ons
standpunt met betrekking tot de subsidiëring van instellingen van het particulier en maatschappelijk ini
tiatief is dat de gemeente, wanneer genoemde instellingen taken laten liggen waarvan wij vinden dat
die voor een goed sociaal-cultureel klimaat noodzakelijk zijn, dan het voortouw moet nemen om iets te
doen op dat terrein.
Door mevrouw VIietstra is een motie ingediend met betrekking tot de AFUK. Zij spreekt over een
procedureflater. Ik zie die flater niet na wat de wethouder gezegd heeft, want ik heb begrepen dat er
een uitgebreide correspondentie en gedachtenwisseling is geweest tussen het college en de AFUK. Hier
kan volgens mij niet van een flater worden gesproken. Voor mij geldt gewoon: gelijke monniken, gelij
ke kappen.
Mevrouw Van der Werf heeft gezegd dat het programma niet goed leesbaar is en dat het hier om
tien miljoen gulden gaat. Wij vinden het uitermate belangrijk dat dit terrein, waarop zoveel geld wordt
uitgegeven, beheerst wordt. Het is logisch dat er dan een dikke nota komt, want er gebeurt nogal wat
op dit gebied. Ter wille van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid is het erg belangrijk dat wij dat
toetsingskader op tafel krijgen. Ik heb in eerste instantie gesteld dat het pas de tweede keer is dat wij
het programma in de raad behandelen. In dat licht gezien vind ik het een enorme prestatie dat wij dit
hele terrein zo in kaart hebben kunnen brengen.
Op de kinderopvang komen wij bij agendapunt 37 terug.
Wij zullen tegen de twee moties stemmen die de PvdA heeft ingediend.
De heer Buurman: Ik meen mij ontslagen te achten van de taak om nog verder op principiële stand
punten door te gaan. In het verleden, onder meer bij de algemene beschouwingen en ook kort geleden
nog, heb ik duidelijk blijk gegeven van mijn gevoelens. Het is mij ook verschillende keren gebleken
dat een en ander toch wel consequent en duidelijk is overgekomen. Dat is kennelijk ook bij de PvdA het
geval geweest. Het punt van de subsidies is altijd moeilijk. Het is ook mij bekend dat er startsubsidies
en aanmoedigingssubsidies zijn. Daar kan ook wel iets goeds in zitten, maar ik heb bedoeld te zeggen
dat de overheid geen behartiger is van het algemeen belang en dat zij altijd wat terughoudend moet
zijn. Andere partijen denken daar duidelijk anders over. Ik vind het altijd loffelijk wanneer het parti
culier initiatief geheel op eigen kracht doorgaat. Er zijn talloze instellingen en organisaties die volko
men op eigen kracht doorgaan. Ik kan groeperingen noemen die miljoenen guldens opbrengen voor eigen
doeleinden en die niet leunen op de overheid.
Mevrouw Van der Werf: Ik wil beginnen met te stellen dat wij de motie van de PvdA over de AFUK
zullen steunen op grond van de argumentatie die mevrouw VIietstra heeft gegeven. Overigens heb ik bij
navraag op de secretarie niet het lijstje gekregen met al die data en de inhoudsopgave, die de wethou
der nu noemde. Er werd mij alleen gezegd dat er nog een brief over deze kwestie was gestuurd, maar
concreet werd dat niet gemaakt.
Het bedrag van tien miljoen gulden is inderdaad een heel bedrag. Juist daarom moet de planning
gebeuren op een zo inzichtelijk en democratisch mogelijke manier. Wij vinden dat de wijze waarop dat
nu gebeurd is daaraan geen bijdrage levert. Wat dat betreft moet het college maar eens gaan praten met
al die vrijwilIigersgroepjes, actiegroepjes, bewonersorganisaties, enz., want die snappen er helemaal
niets meer van. Wij vinden dat een en ander moet veranderen. Tien miljoen gulden gooi je natuurlijk
niet zomaar over de balk, maar men heeft mij ook niet horen zeggen dat dat moet gebeuren. Zo'n be
drag moet je zo verantwoord mogelijk besteden. Zoals de situatie nu is moet men voor één februari 1983
aanvragen wat men in 1984 aan het eind van dat jaar nog eens zou willen doen. Dat noem ik statisch en
niet aansluiten op de praktijk van het werk.
Ik zal niet meer ingaan op de vraag op welke manier wij de rijkskorting denken te dekken. Tijdens
de begrotingsbehandeling hebben wij wat dat betreft een standpunt vertolkt. Wij hebben daarvoor toen
ook een uitgebreid financieel voorstel op tafel gelegd in de vorm van een motie. Men kan een en ander
terugvinden in de notulen.
Dan de interpretatie-kwestie. De lezing van de wethouder van de bewuste paragraaf in het Soci
aal-cultureel Plan is destijds bij de vaststelling daarvan helemaal niet zo gegeven en ook nooit zo be
noemd. Ik voel mij daar dan ook zeker niet aan gebonden. Overigens zou ik mij nog kunnen voorstellen
dat, als er te weinig geld zou zijn en je prioriteiten moet stellen, je dan prioriteit geeft aan activitei
ten in plaats van aan investeringen. Maar op het moment dat er nog zo'n 22.000,overblijft lijkt
ons dat niet relevant.
Het lijkt mij niet nodig dat de wethouder zo hoog van de toren blaast wat die mijnheer uit Den
Haag betreft. Het lijkt mij heel logisch dat, als het college een voorstel meent te moeten afwijzen op
basis van een interpretatie van een door Den Haag opgestelde regel, de groep die geen subsidie krijgt
het een en ander daar dan even navraagt en dat hier dan op tafel legt. Ik had het heel normaal gevon
den als de wethouder zelf die informatie ook had nagetrokken.
Ik wil ook iets zeggen over de manier waarop de wethouder ingaat op mijn opmerkingen over de
voortvarendheid met betrekking tot de kinderopvang. Wethouder Heere kan het heel mooi zeggen, maar
ik vind zijn antwoord een leeg antwoord, want hij heeft niet aangegeven waar die voortvarendheid da"
uit heeft bestaan. Ik heb alleen maar kunnen constateren dat de wethouder helemaal geen activiteiten
aan de dag heeft gelegd om de tussenschoolse opvang op de scholen van de grond te tillen. De wethou
der moet mij dan maar eens uitleggen wat hij wel gedaan heeft. Wat ik heb willen zeggen gaat wel dui
delijk verder dan een soepele bejegening van de scholen die op dit moment al bezig zijn met de opvang.
Ik heb heel duidelijk gezegd dat het hier gaat om het handhaven van de tussenschoolse opvang bij het
Kinderdagverblijf in ieder geval tot zolang de opvang op de scholen niet goed is geregeld. Dat betekent
dat de opvang tot het eind van dit jaar kan gebeuren door de krachten die in de werkverruimende maat
regel zitten. Dat voortvarend beleid is overigens niet aan de wethouder te danken, maar aan het bestuur
van het Kinderdagverblijf. Als de opvang aan het eind van dit jaar nog niet geregeld is, zullen wij bij
de vaststelling van het programma 1984 moeten kijken of er daarvoor nog financiën geraamd moeten
worden, maar goed, dat is nu nog niet aan de orde.
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over mijn in eerste instantie gemaakte opmerking dat men niets weg
moet gooien voor men er iets nieuws voor in de plaats heeft. U heeft mij nog nooit horen pleiten voor de
grote "Kladderadatsch", mijnheer Heere.
De heer Heere (weth.): Mevrouw Vlietstra en ik zijn het eigenlijk wel eens over de naschoolse op
vang in de wijk Schieringen. Met het noemen van het aantal kinderen heb ik willen aangeven dat ik mij
zo moeilijk kan voorstellen dat over de opvang van zo'n klein aantal mensen in een zo riante accommo
datie als in Schieringen geen overeenstemming is te bereiken tussen een aantal mensen dat wel tot over
eenstemming wil komen. Mevrouw Vlietstra vraagt of ik nog een keer wil proberen om voor elkaar te
krijgen dat er overeenstemming wordt bereikt. Ik zeg haar toe dat wij dat zeker zullen doen.
Wat betreft de AFUK zijn wij het erover eens dat er flaters begaan zijn. Ik had een beetje het idee
dat de heer Boelens de flaters aan de andere kant zocht dan mevrouw Vlietstra heeft gedaan. Mevrouw
Vlietstra heeft bedoeld te zeggen dat de AFUK fouten heeft gemaakt, maar dat zij daar niet voor ge
straft mag worden. Dat laatste is ook niet de bedoeling en trouwens, die indruk is niet eens gewekt. Wij
passen, na vele malen te hebben gewezen op de juiste wijze van doen, onze ook door mevrouw Vlietstra
onderschreven procedureregels toe. Dat is eigenlijk alles wat er nog over deze kwestie te zeggen is.
Voor wat betreft het Lesbisch Archief blijven wij van mening verschillen over de interpretatie van
artikelen. Het spijt mij dat ik mevrouw Vlietstra niet heb kunnen overtuigen, maar ik realiseer mij dat
het wagen van een nieuwe poging daartoe op dit moment waarschijnlijk niet zinvol zal zijn.
Mijn verontwaardiging over die mijnheer uit Den Haag geldt niet zozeer voor het feit dat hij met
derden correspondeert, maar meer voor het feit dat hij opvattingen heeft over het gemeentelijk beleid
zonder dat hij daarover vooraf met de gemeente in contact is getreden. Dat doet mij wat wonderlijk aan
en dat heb ik willen signaleren. Voor de rest is die mijnheer natuurlijk gerechtigd om te schrijven wat
hij zelf wil
Voor wat betreft de opmerkingen van mevrouw Van der Werf ten aanzien van de voortvarendheid,
wil ik nu nog wel eens proberen om het een en ander uit te leggen. Ik heb dat overigens in de commissie
ook al een paar keer gedaan. (Mevrouw Van der WerfToen bent u er ook niet in geslaagd.) Als het al
leen mevrouw Van der Werf betreft, dan wil ik mijn poging wel staken. Ik ben evenwel bereid om het
een en ander nog een keer uit te leggen. De essentie van het verhaal is dat door dit college de tussen
schoolse opvang wordt gezien als een aangelegenheid die primair de onderwijssector aangaat. Die op
vang moet worden geregeld op de wijze zoals het wetsontwerp aangeeft. Zolang dat niet lukt zal van de
kant van het college de helpende hand worden geboden om een en ander zo snel mogelijk voor elkaar te
krijgen. Wanneer er maatregelen nodig zijn zullen die genomen worden. Trouwens, er zijn ook al maat
regelen genomen. Wij kunnen van mening verschillen over het tempo waarin een en ander zich voltrekt,
maar het lijkt mij toch wel duidelijk wat hier aan de hand is. Mevrouw Van der Werf kan wel van me
ning zijn dat de tussenschoolse opvang tot het sociaal-cultureel werk behoort, maar ik ben nog steeds
van mening dat die opvang thuishoort bij de afdeling Onderwijs. Wij komen straks bij de behandeling
van agendapunt 37 nog wel op deze kwestie terug.
De Voorzitter: Dan zijn wij nu toe aan de stemming over de moties en het voorstel van het college.