80
een regionale differentiatie mee te laten wegen in het totale onderwijsbeleid. Wij moeten aan de ene
kant maar eens afwachten wat hier uitkomt vanuit het ministerie, doch aan de andere kant zal het on
derwijsveld in Leeuwarden zich nadrukkelijk moeten buigen over de mogelijke consequenties van deze
schaalvergrotingsprocessen die zich over ons voltrekken en waaraan wij, of wij het plezierig vinden of
niet, ook in onze gemeentelijke onderwijssituatie niet zullen ontkomen. Wij stellen ons daarom voor het
ministeriele beleid niet helemaal af te wachten, doch reeds intern te proberen op dit stuk van zaken be
stek op te maken. De concept-raamnota Onderwijsbeleid, die op het ogenblik in het veld is gedropt,
zullen wij onder meer aanvatten om deze kanten van het onderwijsbeleid duidelijk in beeld te brengen.
De kwestie van het Hbo is een hoofdstuk apart. Na het WO is minister Deetman nu ook bezig om
het Hbo in de taakverdelingen en concentratieprocessen te betrekken en de normeringen die daarbij pas
sen liegen er niet om: 600 leerlingen als minimum-grootte voor een school en 2.500 leerlingen voor de
grootte waarbij extra faciliteiten worden gegeven, zoals onderzoek. Welnu, als deze getallen iemand
om de oren vliegen, ontdekt hij meteen dat er een aantal Hbo-instelIingen - de heer Bron heeft ze ge
noemd - collectief onder de rode streep terecht komt. Het Hbo zit echter niet stil in deze affaire. Er
zijn naar twee kanten toe activiteiten gaande. In de eerste plaats zijn er de laatste maanden door gede
puteerde staten pogingen gedaan te proberen in beeld te krijgen hoe men door clustering van het Hbo in
Friesland mogelijk tot een versterking zou kunnen komen, waardoor misschien ook in relatie tot gedwon
gen inlevering van het hoger onderwijs extra faciliteiten via de ISP-ingang bereikt kunnen worden. Aan
de andere kant zijn wij intern bezig te bekijken hoe wij onze eigen gemeentelijke instellingen, ABK,
MPA en Pedagogische Academie, zouden kunnen herstructureren, zodat wij de zaak met betrekking tot
de toekomstige taakstelling die minister Deetman heeft gesteld in ieder geval kunnen invullen. De Hbo-
raad heeft de voorlopige plannen van de minister vrij hard beoordeeld. Men heeft gezegd dat men niet
zonder meer bereid is daarop in te gaan. Nochtans denk ik dat deze minister zich daardoor niet zal la
ten weerhouden zijn plannen uit te voeren. Wij zullen daarom moeten proberen adequaat op de ontwik
kelingen in te spelen. Wij zullen de raad via de Commissie voor het Onderwijs permanent van de voort
gang op de hoogte houden en hem, via dit segment vanuit de raad, ook mede in de gedachtenwisseling
betrekken over de vraag hoe wij als gemeente het beste kunnen functioneren om de problemen van het
onderwijs in het Hbo die op ons afkomen op een zo adequaat mogelijke manier het hoofd te bieden.
Mevrouw De Haan komt in dit verband terug op de situatie die in vraag 187 aan de orde is gesteld.
Wij plegen vanuit een samenwerkingsverband met een aantal Lbo-instelIingen overleg over de vraag hoe
wij als collectief van bestaande instellingen tot een versterking zouden kunnen komen. Wij hebben dit
de projectgroep Samenwerkingsverband genoemd. Er zijn duidelijke indicaties dat de leerlingenaantal
len de komende jaren niet onaanzienlijk zullen afnemen en wij menen dat wij door bundeling van on
derwijsinstellingen mogelijk instituten in het leven kunnen roepen die in staat zijn ons onderwijsvoor
zieningenpakket als totaliteit zo goed mogelijk in stand te houden. De eerste aanzetten zijn daartoe
gegeven en wij zijn op het ogenblik ambtelijk bezig de problematiek in een notitie vast te leggen. Wij
hopen een en ander op korte termijn met de projectgroep Samenwerkingsverband te kunnen bespreken.
Mevrouw De Haan vraagt welke visie-modellen het college daarbij voor ogen staan. Het college heeft
echter geen bepaalde voorkeur voor iets uitgesproken. Naar mijn mening moeten wij binnen de in Leeu
warden bestaande mogelijkheden zo efficiënt en zo praktisch mogelijk met elkaar proberen om te gaan.
Ik zeg dit vanuit de verantwoordelijkheid voor het algemeen onderwijsbelangWij zullen mede in deze
situatie moeten incalculeren dat de gemeente Leeuwarden op het terrein van het technisch onderwijs
geen eigen instituten heeft. In dezen zullen wij dus samenwerking moeten zoeken met de rechtspersonen
die dit onderwijs in Leeuwarden in de particuliere sfeer leiden. Op zich heb ik daar geen enkele kritiek
op. De besturen van deze scholen zijn stuk voor stuk mans genoeg om de huidige ontwikkelingen ook
duidelijk in kaart te kunnen brengen. In welke richting een en ander zal gaan, staat ons nog niet pre
cies voor ogen. Voorlopig wordt het een brede terreinverkenning en vanuit die terreinverkenning, waar
over wij te zijner tijd nader zullen rapporteren, hopen wij aanzetten te geven om tot een versterking te
komen van het pakket aan onderwijsvoorzieningen dat wij hier in Leeuwarden hebben, doch dat door de
ontwikkelingsprocessen van de schaalvergroting en door het afnemen van het aantal jonge mensen dat
hiervan gebruik maakt in een situatie dreigt te belanden die het nodig maakt dat wij ons met elkander
sterk maken voor deze zaak.
Mevrouw De Haan—Laagland: Mag ik nog even ingaan op het antwoord van de wethouder? Ik heb
geprobeerd te zeggen dat er, als wij over visie of integratie praten, onderwijskundige argumenten een
rol moeten spelen en niet alleen pragmatische argumenten als leerlingenaantallen. Als de onderwijskun
dige argumenten geen rol spelen komt men denkelijk ook bij andersoortige fusies uit dan wanneer die
wel een rol spelen. De wethouder zegt dat het college geen bepaalde voorkeur voor ogen staat. Ik wil
dan graag een stukje uit het collegeprogram citeren want daarin staat heel duidelijk genoemd wat wij
als PvdA nastreven: "De gemeente blijft de onderwijskundige ontwikkelingen binnen het voortgezet on
derwijs stimuleren en geeft verdere vorm" - dat "verdere" slaat op de fusie die bij de SSG heeft plaats
gevonden - "aan het tot stand komen van geihtegreerd voortgezet onderwijs in de eerste fase." Naar
mijn mening is er wel degelijk een bepaalde richting aangegeven in het collegeprogram en ik zou graag
zien dat die visie dan ook door de projectgroep meegenomen wordt.
De heer Knottnerus: Het is wat moeilijk op dit moment al exact aan te geven in welke richting hef
voortgezet onderwijs zich zal moeten ontwikkelen, omdat het rijksbeleid op dit punt niet duidelijk is.
Er is jarenlang over de Middenschool gesproken en er wordt nu over voortgezet basisonderwijs gesproken.
Daarbij is landelijk dan ook nog sterk in discussie of dit voortgezet basisonderwijs een eensporig of
tweesporig beleid zal worden. Met andere woorden: Of het voortgezet basisonderwijs de enige vorm zal
zijn of dat het een nieuwe vorm naast al bestaande vormen zal worden. Om deze redenen is het moeilijk
om nu al een heel exacte richting uit te gaan met de bestaande scholen. Wellicht zouden wij daardoor
andere zich voordoende ontwikkelingen afsnijden. Wij moeten daarom dit beleid heel geleidelijk vorm
gaan geven in de komende jaren.
E. Hoger onderwijs.
De heer Siemonsma: Ik ben blij met het antwoord op vraag 194, ook al is het zo dat wat tot nu toe
aan invulling bekend is als alternatief voor het SHF bijzonder mager is. Ik zou eigenlijk een andere
constatering willen maken en die is dat het lot van het wetenschappelijk onderwijs in Leeuwarden steeds
verbonden wordt aan dat van het Hbo. In eerste instantie werd het lot van het wetenschappelijk onder
wijs in Leeuwarden feitelijk opgehangen aan een inhoudelijke integratie die zou moeten plaatsvinden.
Nu is het zo dat het lot van het wetenschappelijk onderwijs misschien wel wordt opgehangen aan de
grootte van de Hbo-instelIingen in Leeuwarden, gezien het feit dat men pas bij een grootte van 2.500
leerlingen van een Hbo-instel ling voor extra faciliteiten in aanmerking komt. Naar mijn mening moet
de tot nu toe gecreëerde afhankelijkheid van de ontwikkeling van de onderscheiden vormen van hoger
onderwijs de komende tijd wel uit elkaar worden gehouden. Het gaat hier om een stuk bestaansrecht en
een stuk recht om uit te groeien tot wat het moet worden. Dit houdt echter wel de reeds vaker gedane
constatering overeind dat een meer inhoudelijke integratie van deze twee vormen van voortgezet onder
wijs wenselijk is. Niettemin wil ik erop wijzen dat in de onderhandelingen die in de komende tijd wel
zullen plaatsvinden in het oog moet worden gehouden dat van het Hbo niet het onmogelijke wordt ge
vraagd. Ook zou differentiatie in normen moeten worden bepleit ten einde niet appels, peren en eieren
in één grote Hbo-pan te hoeven gooien. Voorts is het ook een goede zaak ten aanzien van het weten
schappelijk onderwijs zelfstandig te pleiten voor het nakomen van de afspraken die in de moties Faber
zijn neergelegd.
De heer Bron: Evenals de heer Siemonsma kunnen wij ons niet aan de indruk onttrekken dat Leeu
warden en Friesland een aantal fopspenen wordt voorgehouden ter compensatie van de rigoreuze ingreep
van de minister ten aanzien van de universitaire vestiging. Er is hier al voldoende vastgesteld dat de
universiteit voor Leeuwarden van het grootste belang is. Het is duidelijk dat in Friesland minder belang
stelling voor universitair onderwijs bestaat dan in andere delen van het land. Het ontbreken van een
universiteit werkt kennelijk belemmerend. Men moet buiten de provincie wonen, er ontstaan financiële
problemen, er zijn huisvestingsvraagstukken en ondertussen wordt er op de studiebeurzen gekort. Veel
leerlingen gaan dus toch maar naar het Hbo en daar zit dan misschien de relatie achter die de heer Sie
monsma aangeeft. De propaedeutische examens rechten en economie, technische wetenschappen en
landbouwwetenschappen zijn op zich gezien niet gek. Men kan dan dichtbij een jaar proberen en daar
na bepalen of het verantwoord is om verder te gaan. Nogmaals, het is niet wat wij hier zouden moeten
hebben. Het is niet de beloofde universiteit en of die er komt is afhankelijk van een stukje politieke
wil. Wij moeten ons goed realiseren dat, als de Algemene Faculteit nu achter de horizon verdwijnt, zij
niet zal terugkomen. Dit is de laatste kans voor wetenschappelijk onderwijs in Friesland. Daarom is ook
onze hoop nog steeds gevestigd op de Haagse politiek en de moties Faber. Blijvende druk op deze orga
nen achten wij blijvend noodzakelijk, te meer daar de heer Faber onlangs nog heeft verklaard dat hij
ziet aankomen dat een invulling van het Friese hoger en wetenschappelijk onderwijs helemaal niet lijkt
op de Algemene Faculteit die hij per kamerbrede motie van de regering wist af te dwingen. Misschien
bepleit hij in dat kader thans een vestiging in Leeuwarden van een deel van de VU van Amsterdam. Ook
dat punt zullen wij misschien binnen de Commissie voor het Onderwijs maar eens op zijn merites moeten
beoordelen v/anneer daarover wat meer bekendheid wordt gegeven.