I
VS Ijb
die aan een voorbereidingsproces van plannen voor het verbeteren van de woonomgeving zou meewerken
mogen verwachten dat hij een coöperatieve houding aanneemt en in staat is in teamverband te werken.
Nogmaals, ik wil in overleg met wethouder Geerts nagaan in hoeverre er mogelijkheden zijn voor wat
betreft dit punt.
De heer Geerts (weth.): De heer Ten Hoeve heeft enkele opmerkingen gemaakt over de punten 116
en 118. In het algemeen wil ik stellen dat ik ook van mening ben dat wij zo gevarieerd mogelijk bezig
moeten zijn met het herinrichten van straten. De onderwerpen die de heer Ten Hoeve ter discussie stelt
zijn ook al bij de behandeling van enkele concrete plannen in de Commissie voor Openbare Werken be
sproken. In deze commissie wordt in een erg vroegtijdig stadium, lang voordat de plannen worden ge
concretiseerd, gepraat. Ik denk daarbij aan de behandeling van het plan Over de Kelders, dat onlangs
aan de orde is geweest. Bij die discussie zijn de opmerkingen over de stoepen gemaakt. Ik ben het met
de heer Ten Hoeve eens dat wij bij het inrichten van straten moeten proberen onze fantasie te gebruiken
en moeten trachten een gevarieerd straatbeeld te creëren voor zover dat er niet meer is en te behouden
voor zover dat nog aanwezig is. In het algemeen kan ik zeggen dat ons streven daar ook op is gericht.
Wat betreft de pleinen zegt de heer Ten Hoeve dat wij eerst een plein aanleggen en daarna kijken
hoe wij het zullen inrichten. Hij vindt dat dit gelijktijdig zou moeten gebeuren en ik ben dat met hem
eens. Naar mijn mening getuigen enkele recent gereed gekomen plannen reeds van die zienswijze en ik
denk daarbij met name aan de herinrichting van de Nieuwestad en de WirdumerdijkDit gebied is naar
mijn idee een goed voorbeeld van opnieuw inrichten in samenhang met het realiseren van verkeersvoor-
zieningen. Ik geef de heer Ten Hoeve gelijk als hij zegt dat wij het nooit weer zo moeten doen zoals
wij nu met het Wilhelminaplein bezig zijn. Wij zouden er eerst de vormgeving aan moeten hebben ge
ven die nu als randvoorwaarde voor de totale conceptie zal dienen. Het is veel beter een totaalconcep
tie voor een dergelijk gebied in één keer te behandelen. (De heer Ten Hoeve: In aansluiting op uw
woorden en op wat de heer Kessler heeft gezegd zou ik ervoor willen pleiten het gebied Bij de Put als
experiment in de zin zoals nu is besproken te willen aanwijzen. Het gebied leent zich er uitstekend
voor en wij zouden eens kunnen bekijken hoe een en ander in de praktijk werkt.) Ik neem uw suggestie
mee
De Voorzitter schorst, om 21.15 uur, de vergadering voor de pauze.
De Voorzitter heropent, om 21 .30 uur, de vergadering.
H. Verkeer en Vervoer.
Punten 126 te.m. 133.
De heer Niemeijer: Het antwoord op vraag 132 roept nog vraagtekens bij mij op. In eerste instantie
is gevraagd of de problematiek van het parkeren van auto's op fietsstroken in het reguliere overleg met
de politie aan de orde is gesteld en waartoe een en ander heeft geleid. Het college antwoordt daarop
dat tegen de meest hinderlijke vormen van parkeren op fietsstroken regelmatig wordt opgetreden. In mijn
interpretatie betekent dit dat dit antwoord blijkbaar uit het overleg te voorschijn is gekomen en dat de
politie met dit uitgangspunt de straat op gaat. Het zou wel aardig zijn om te weten of nadere instructies
zijn gegeven wat als hinderlijk wordt beschouwd. Als dergelijke instructies bestaan ben ik benieuwd hoe
die luiden. Als men dit antwoord projecteert tegen het antwoord dat op vraag 141 is gegeven, kan men
een merkwaardige tegenstelling constateren. In 141 wordt ook gevraagd naar het parkeerbeleid doch in
het antwoord wordt geen restrictie gepleegd ten aanzien van enige vorm van parkeerovertredingenDaar
wordt duidelijk gezegd dat de toezegging om tegen parkeerovertredingen op te treden gestand zal wor
den gedaan. Waarom heeft het college in antwoord 132 dan deze merkwaardige restrictie toegepast? Ik
zou dat graag willen horen. Ik heb er wel een idee over. Ik denk dat het begrip fietsstroken structureel
onduidelijk is en dat er daardoor ook een onduidelijke interpretatie van wat wel en niet mag ontstaat.
Blijkbaar wordt er een halfslachtig antwoord gegeven omdat ook het begrip fietsstroken op zich een
halfslachtige constructie heeft. Mag ik deze conclusie inderdaad trekken, mijnheer de voorzitter?
De Voorzitter: Ik wil die conclusie niet onderschrijven. Het is mij bekend dat deze problematiek in
het reguliere - dat is het wekelijkse - overleg met de politie aan de orde is gesteld. Ik heb dit nage
trokken doch ik praat nu wel oyer een periode die net voor mijn komst lag. Er is toen besproken dat te
gen de meest hinderlijke vormen van parkeren op fietsstroken moet worden opgetreden en het is mij niet
bekend dat daar niet de hand aan wordt gehouden. Er zijn mij echter ook geen concrete gevallen be
kend die aangeven dat de halfslachtigheid van het begrip fietsstroken daartoe aanleiding zou geven. Ik
moet zeggen dat dat mij ook wat ontgaat. Wanneer de heer Niemeijer met zijn opmerking wil zeggen
dat het effect van het optreden van de politie onvoldoende merkbaar is, ben ik graag bereid hier nog
een keer een gesprek over aan te gaan.
De heer Niemeijer: Dit laatste is inderdaad het geval en ik dank u voor uw bereidwilligheid dit punt
nog eens aan te snijden. Ik heb ook gewezen op het feit dat in antwoord 132 een zekere terughoudend
heid in formulering wordt toegepast die totaal niet te vinden is in antwoord 141, terwijl het in beide
gevallen gaat over parkeren op plaatsen waar dat niet is toegestaan. U mist inderdaad een stukje boei
ende voorgeschiedenis over de fietsstroken, mijnheer de voorzitter, vandaar dat u misschien bepaalde
onderdelen van mijn toelichting niet helemaal kon volgen. Waar het nu om gaat is dat ik inderdaad het
gevoel heb dat er nog niet voldoende wordt opgetreden tegen parkeren op fietsstroken en ik zie dat ge
voel bevestigd in het antwoord op vraag 132. Als u toezegt dat een en ander zal veranderen, hoor ik
dat graag.
De Voorzitter: Die toezegging doe ik u. Ik wil wel graag bij gelegenheid wat concrete punten van
u aangereikt krijgen zodat ik ook op concrete situaties kan proberen in te spelen.
De heer Niemeijer: Misschien kan mijn fotoserie, die ik ooit aan de raad heb gegeven, uit de ar
chieven te voorschijn worden gehaald. De foto's gaven uitdrukkelijk de knelpunten van wat hier aan de
orde is aan. Er heeft toen een boeiende discussie plaatsgevonden en naar die discussie verwees ik. Een
en ander speelde net voor uw komt, mijnheer de voorzitter. Als u echter wat duidelijkheid wilt hebben
over deze materie kunnen de foto's en de discussie omtrent de oostelijke binnenstad verdeelringreeks
c.q. alle andere namen die daarvoor zijn gehanteerd, u daarbij behulpzaam zijn. U bent dan redelijk
volledig geïnformeerd.
De Voorzitter: Ik hoop dat het fotomateriaal nog voorhanden is. Anders zal ik u weten te vinden
want u hebt ongetwijfeld de negatieven nog. Ik moet u zeggen dat een dergelijk hulpmiddel mij in hoge
mate aanspreekt want ik ben uitgesproken visueel ingesteld.
Punten 134 t.e.m. 142.
Mevrouw Jongedijk—Welles: Wij hadden wat moeite met het formuleren van vraag 135 en het is ons
dan ook niet helemaal gelukt onze bedoelingen te verwoorden. Wij hebben een algemene vraag gesteld
en daar is een algemeen antwoord op gekomen, doch wij zouden graag iets anders willen weten. Het
ging ons om de gebieden Achter de Hoven/Vegelin en Oranjewijk en het gebied tussen de Tweede Ka-
naalbrug en Het Vliet. Er is ooit, samen met wethouder Rijpma, een overleggroep geweest die de in die
gebieden te treffen verkeersmaatregelen zou voorbereiden. De groep is echter verdwenen nadat wethou
der Rijpma was vertrokken. In feite doelden wij in onze vraag op dit overleg en op deze verkeersmaat
regelen en wij zouden graag willen weten of de wethouder hierover nog iets kan zeggen.
Punt 140 gaat over het eventueel invoeren van een maximum snelheid van 30 km per uur voor woon
straten. In het antwoord zegt het college dat er een inventarisatie komt van gebieden waar deze 30 km
zones eventueel kunnen worden ingevoerd. Mijn vraag is of ik daarbij moet denken aan stadsvernieu
wingsgebieden, gebieden binnen de rondweg, gebieden buiten de rondweg of andere, want er zal toch
een keuze moeten worden gemaakt.
Mevrouw Van Dijk—van Terwisga: Wij hebben bij punt 141 gevraagd of de politie 'savonds en in de
weekeinden, wanneer er geen parkeercontroleurs op pad zijn, wil optreden tegen parkeerovertredingen.
Het college gaat hierop in door te zeggen dat de toezegging om na het gereedkomen van de herinrich
ting van het winkelgebied tegen parkeerovertredingen op te treden gestand zal worden gedaan. De kern
van onze vraag was echter of dat optreden met name 'savonds en in de weekeinden kon gebeuren. Ik wil
daarom graag weten of deze toezegging van het college ook voor die tijden geldt.
De heer Van der Wal: Zoals inmiddels bekend, heeft men in de gemeente Dordrecht de parkeerver-
ordening zodanig veranderd dat de automobilist bij overschrijding van de parkeermetertijd geen bekeu
ring meer krijgt maar een rekening gepresenteerd krijgt voor het gebruikmaken van de parkeerplaats. De
hiermee getïide gelden komen ten goede aan de algemene middelen van de gemeente, net als andere
parkeergelden. Wij hebben in commissieverband al eens besproken of dit systeem hier ook zou kunnen
worden ingevoerd en ook het antwoord van het college op vraag 142 is vrij positief. Er vanuit gaande