28
dan echter niet in het dilemma conservatief of progressief; de overheid moet weinig of veel
regelen. Het gaat hierom: wij streven naar het bedrijven van christelijke politiek, een
politiek, die naar Gods woord denkt en spreekt. Een politiek, die uitgaat van Bijbelse
normen óf wij bevorderen een politiek, die gefundeerd is op menselijke normen. Het is onze
diepste overtuiging dat de overheid, ook de lokale overheid, in dienst staat van God. Hij stelt
haar in Zijn dienst. Deze dienst laat geen neutraliteit toe. Hoe kan een dienaar neutraal staan
tegenover zijn Heer?Velen zien het voor iedereen geldende Woord van God als een particuliere
inspiratiebron. Dan krijg je eigenaardige rentmeesters, namelijk rentmeesters die menen zich
neutraal te kunnen opstellen tegenover hun Heer.
Als bijzondere taak is voor de overheid het bestrijden van kwade ontwikkelingen binnen
de samenleving weggelegd. Daarbij heeft zij zich niet in te laten met het particuliere gedrag
van haar onderdanen, maar dient zij zich te richten op de publieke samenleving. Het bestrij
den van het kwaad is een moeitevolle opgave. De huidige ontwikkelingen zijn immers weinig
hoopgevend. Om maar een willekeurige greep te doen: er is veel egoisme, veel individualisme
en materialisme. Brood en spelen is het hoogste goed van velen. Er moet gematigd worden,
maar eerst bij een ander. Een aantal ambtenaren - en ambtenaren zijn toch mensen, waarop
een overheid moet kunnen rekenen in roerige dagen - keerde zich met twijfelachtige middelen
tegen zijn werkgever. Verzet tegen de rechtmatige uitoefening van de overheidstaak wordt
vergoelijkend burgerlijke ongehoorzaamheid genoemd. Deze en andere zonden in de samen
leving moeten worden onderkend en bestreden. Wij mogen er niet in berusten dat het kwaad
voortvreet in onze samenleving. Wij kunnen anders. Aan de toestand van gelatenheid en
machteloosheid kan een einde komen. Maar de enige weg daartoe is naar het Woord van God
te luisteren en dat te vertalen naar de politieke praktijk. Dan zal het ons volk en ook onze
gemeente wel gaan. Als wij maar beseffen dat de instandhouding van de welvaart niet het
hoogste doel van de politiek is. Overheid en burgers hebben de opdracht mee te werken aan
de ontwikkeling van de samenleving tot eer van God. Daaran moet ieder zijn bijdrage leveren.
Omdat hieraan nog zoveel ontbreekt, kunnen wij bijvoorbeeld niet berusten in een verschrik
kelijk hoog werkloosheidscijfer.
Na elf jaar werd dit jaar in de Troonrede de wens en in feite de bede weer uitgesproken
dat onze rijksoverheid, gevormd door koningin en kabinet, zich afhankelijk wil weten van de
zegen van God. Met grote dankbaarheid hebben velen in ons land, waaronder wij, daarvan
kennis genomen. Hare Majesteit Koningin Beatrix sprak met veel nadruk uit: "Van harte wens
ik U toe, dat Gods zegen op Uw werk rust". Dat is ook mijn bede voor ons werk.
De afbouw van het voorzieningenniveau, de geamendeerde of teruggesnoeide verzorgings
staat staat in het centrum van de belangstelling. Op pagina 1-2 van het beleidsplan zegt het
college ondermeer "dat naar onze mening helaas niet te ontkomen valt aan een voor het vierde
achtereenvolgende jaar verdere aantasting van het in de afgelopen decennia met zo veel in
spanning tot stand gebrachte voorzieningenniveau". Dit lijkt mij wat al te vrijmoedig uitge
drukt, om het niet onaardig te zeggen. Hoewel hieraan heel wat arbeid is verricht, moet
worden bedacht dat de middelen van het rijk in de vorm van met name de aardgasbaten voor
het grijpen lagen. Deze baten stroomden niet zo zuinig door naar de lokale overheid. Aan
besteding in structurele zin werd geen aandacht geschonken. De GPV-afgevaardigde in de
Tweede Kamer, de heer Jongeling, die ondermeer deze gedachte vertolkte, was als de stem
van een roepende in de woestijn. Daarbij was in ieder geval niet de stem van de doctorandus
van Buitenveldert
Het is ook nu nog niet tot allen doorgedrongen dat een sociaal paradijs niet mogelijk is
op een economisch kerkhof. Het gebouw van de verzorgingsstaat kraakt in zijn voegen. De
herinnering aan het gebouw is mooi in veler ogen. De onderhoudskosten zijn echter te hoog
geworden. Voeg daarbij dat aan de bevolking een sterk toegenomen regulering werd opge
drongen: "Von der Wiege bis zur Bare, Formulare, Formulare". Maar daar gaat het kabinet-
Lubbers wat aan doen: deregulering. Het is nu zaak van een zieke verzorgingsstaat terug
te keren naar een gezonde situatie. De meeste suggesties in het kabinetsbeleid zijn echter
ingegeven door financiële overwegingen. Van een aan normen gebonden uitgangspunt is
weinig te bespeuren. Uitwerking van deze financiële overwegingen betekent dan ook niet
meer dan de verwezenlijking van een afgeslankte en - naar het zich laat aanzien - gedecen
traliseerde verzorgingsstaat. Wat dit laatste betreft, is het duidelijk dat de zorgen naar de
lokale overheid toekomen. Het bepalende uitgangspunt ten aanzien van de taak van de over
heid en het particulier initiatief dient te worden gezocht in de verantwoordelijkheid van beide
partijen voor bepaalde voorzieningen. Daarbij geldt in het algemeen dat iedere burger in de
samenleving zelf opdracht gekregen heeft zorg te dragen voor wat hem is toevertrouwd. Wie
de verzorging aan de staat opdraagt, doet daar afbreuk aan. De verzorgingsstaat heeft ver
wende kinderen voortgebracht. De verzorgingsstaat is als een liefhebbende aap, die haar
eigen jongen doodknuffelt
De Kaderwet Speciaal Welzijn is door het kabinet Lubbers ingetrokken. (De heer Pruiksma:
Het is Kaderwet Specifiek Welzijn). (De Voorzitter: De heer Buurman heeft het recht zijn eigen
terminologie te kiezen). Dat doe ik dan ook, mijnheer de voorzitter. Door het nieuwe bestuur
lijk realisme is een belangrijk stuk welzijnswetgeving een vroegtijdige dood gestorven. Het
29
zou op dit moment onjuist zijn te concluderen dat met deze kabinetsbeslissing het faillissement
van het welzijnswerk is ingeluid. Uit bepaalde uitlatingen van minister Brinkman blijkt echter
wel dat hij niet veel tranen zal laten bij een verdere afslanking van dit werk. Een belangrijke
constatering van principiële aard is wel dat door deze kabinetsbeslissing het optimisme van
de verzorgingsstaat een gevoelige knauw heeft gekregen. De kaderwet was immers bij uitstek
de wettelijke belichaming van dit optimisme. Natuurlijk mag van de overheid een taak ten aan
zien van de verzorging worden verwacht, maar dan wel een die met name gericht is op het
ondersteunen van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en instellingen. Een dergelijk
welzijnsbeleid moet zich terugtrekken op het moment dat de burgers het zelf weer aankunnen.
De Partij van de Arbeid meent nog steeds dat de overheid zonder meer behartiger is en moet
zijn van het algemeen welzijn. De overheid moet daarin - dat is hier ter plaatse ook wel ge
bleken - een beslissende stem hebben. Aan het particulier initiatief is bij deze partij een aan
vullende rol toebedeeld. Het CDA wil van de verzorgingsstaat terug naar de verzorgingsmaat
schappij. Wij noteren het met gepaste vreugde en met meer dan gewone belangstelling volgen
wij deze heroriëntatie.
Toch over overheidstaken sprekend, mijnheer de voorzitter vorig jaar heb ik de raad
gemotiveerd er op gewezen dat wij met emancipatie-activiteiten, gestimuleerd door de over
heid, op de verkeerde weg zijn. Emancipatie-ideologen beweren dat het beleid in dezen ervan
uit zou moeten gaan dat in de maatschappij ongelijke machtsverhoudingen bestaan tussen
mannen en vrouwen, die onder meer in de organisatie van gezin en huwelijk verankerd liggen
en bestendigd worden. Het beleid van de overheid zou gericht moeten zijn op het doorbreken
van die bestaande machtsverhoudingen, ook in de persoonlijke sfeer. Ik verzet mij daar met
kracht tegen. De relatie man-vrouw in het huwelijk kan niet onder de noemer "heersen" en
"heer-zijn" gebracht worden. Het huwelijk als een door Christus herstelde en blijvende rela
tie is die van het hoofd-zijn van de man over zijn vrouw. Dit sluit levensgemeenschap, zorg
en liefde in, die aan het leidinggeven inherent zijn. Wij zijn het eens met de woorden, die de
heer van der Linden - geen onbekende in CDA-kring - kortgeleden sprak: "Het gezin moet
weer de aandacht krijgen, die het verdient. Verdere individualisering doet de mensen van
elkaar vervreemden". Te noteren valt dat ook bij de VVD af en toe een moedgevende stem
in emancipatoir opzicht valt te beluisteren: "Het gedwongen doorbreken van een rolpatroon
van man en vrouw vind ik een griezelige zaak. Voor het overige is natuurlijk veel genetisch
bepaald. Als beide ouders werken, hoeft de overheid toch zeker niet te zorgen voor gelegen
heden waar onder peuterspeelzalen, waar ze de kinderen kunnen dumpen?", zo moet een
VVD-raadslid van een Friese gemeente gezegd hebben. Ik zeg hierop: VVD-vogel, waarheen
is uw vlucht? Een zwaluw maakt nog geen lente, maar wellicht staan ons in deze raad interes
sante, van heroverweging getuigende discussies te wachten. Overigens moge hier gelden:
"Honni soit qui mal y pense". (Schande over hem, die er kwaad van denkt.)
Het spijt mij dat ik het onderwerp arbeidstijdverkorting moet afslanken. Wellicht is het
goed in dit gezelschap de mening weer te geven van de oud-president van de Nederlandse
Bank, de heer Zijlstra, van wie Wim Kan zong: "Jelle zal wel zien". Nu, de heer Zijlstra
houdt arbeidstijdverkorting voor gezien: "Elke geforceerde arbeidstijdverkorting maakt een
rui'ne van onze economie", aldus deze deskundige. Overigens lijkt enige nuancering hier wel
op zijn plaats, al was het alleen maar vanwege het feit dat aan arbeidstijdverkorting ook
sociale kanten zitten. Het kind met het badwater weggooien verdient nu eenmaal geen aan
beveling.
De beantwoording door het college van de door mij gestelde vragen naar aanleiding van
de inhoud van het april/mei-nummer van de Leeuwarder Werklozenkrant geeft mij aanleiding
hierop nader in te gaan. Men herinnert zich de beledigende en onheuse bejegening van Hare
Majesteit Koningin Beatrix in dit nummer. Waar het mij in hoofdzaak om gaat is dat het college,
gezien zijn antwoord, van mening is "dat het subsidiëren van de instelling, die dit tijdschrift
publiceert, geenszins betekent, dat de gemeente (mede) verantwoordelijkheid draagt voor de
inhoud van dit tijdschrift. Een dergelijke bevoegdheid zou tot een hoogst ongewenste vorm
van censuur kunnen leiden en aldus langs een omweg de grondwettelijk gewaarborgde vrij
heid van drukpers kunnen aantasten". Dit moet als bepaald onjuist worden aangemerkt. In
de eerste plaats is het onjuist dat onthouding van subsidie de grondwettelijk gewaarborgde
vrijheid van drukpers zou aantasten. Censuur heeft betrekking op een strafrechtelijk verbod
op publicatie. Het niet verstrekken van gelden laat de vrijheid van publicatie echter onverlet.
In de tweede plaats is de stelling aanvechtbaar dat subsidiëren geen inhoudelijke bemoeienis
betekent met de inhoud van het tijdschrift. Subsidiëren impliceert een positief oordeel om
trent de waarde van de activiteit. Wanneer dit oordeel na opgedane ervaringen minder posi
tief uitvalt, kan dit aanleiding zijn de subsidie ter discussie te stellen. De subsidiegever is
wel degelijk gerechtigd de gesubsidieerde activiteit blijvend inhoudelijk te beoordelen.
Uit het jaarverslag 1982 van de Stichting FIOM Friesland, een stichting voor hulpverle
ning bij zwangerschap en alleenstaand ouderschap, blijkt dat FIOM abortus-provocatus als
een goede hulpverleningsmogelijkheid ziet. Hier scheiden onze wegen. De Vereniging tot
Bescherming van het Ongeboren Kind (VBOK) wijst een betere weg, waarbij de eerbied voor
het menselijk leven niet op het spel wordt gezet.