wat dit betreft. Ik herinner ook aan de vorige algemene beschouwingen, waarin ik met be
trekking tot emancipatie heb gezegd dat het aannemen van personeel er op gericht moet zijn
dat bij gelijkwaardige kandidaten de voorkeur wordt gegeven aan kostwinners, omdat het
huidige emancipatiebeleid strijdig is met het werkgelegenheidsbeleid.
De heer Kessler (weth.): Mevrouw Van der werf heeft gezegd dat enkele bezwaren van
het college best wel reëel zijn en dat het een kwestie van afwegen is. Dat is inderdaad zo.
In feite komt ook hier het probleem aan de orde dat ik zojuist al naar voren heb gebracht,
namelijk dat de een zegt dat andere overwegingen te vaak de doorslag geven en dat de ander
zegt dat die overwegingen precies juist zijn ingewogen. Er zijn enkele argumenten genoemd
die ook in het antwoord van het college stonden; ik zal daar niet verder op ingaan, behalve
op één punt. Mijns inziens zal in het kader van de herplaatsingsproblematiek in de toekomst
toch vermoedelijk een aantal compromissen moeten worden gesloten, waardoor aan kwaliteit
wordt ingeboet. Ik zou ook nog een ander principieel argument willen noemen, hetgeen be
trekking heeft op de rol van de overheid. Er is in Leeuwarden een ambtelijk apparaat van
maar liefst 1.400 ambtenaren en dat is er uiteindelijk niet voor niets. Dat is er omdat wij be
paalde taken op ons hebben genomen en omdat wij naar de burgers toe als overheid verplicht
zijn om ten aanzien van die taken een zo hoog mogelijke kwaliteit te leveren. Daarom zitten wij
hier en daarom zijn wij hier gekozen. Met de voorgestelde motie wordt in feite dit uitgangs
punt losgelaten, hetgeen het college onjuist vindt. Men kan zich afvragen of het zoveel uit
maakt dat dit uitgangspunt wordt losgelaten. Mijns inziens is er in de praktijk echter wel
degelijk verschil, hetgeen ik met een aantal voorbeelden wil aantonen. Het verschil tussen een
"optimale" ambtenaar en een "geschikte" ambtenaar kan bijvoorbeeld zijn: iemand die het
onderste uit de kan weet te halen wat betreft subsidiemogelijkheden - hij pleegt allerlei extra
telefoontjes enz. - en iemand die de reguliere mogelijkheden benut. De optimale ambtenaar is
heel beleidsgevoelig en heeft aan een paar aanwijzingen genoeg om politieke verhoudingen in
te schatten; de geschikte ambtenaar is iemand aan wie dat veel nadrukkelijker moet worden
voorgehouden. Van bijvoorbeeld een woonomgevingsplan dat door de ene ambtenaar is gemaakt
wordt gezegd dat het goed in elkaar zit en een prima plan is, terwijl van het plan van de
andere ambtenaar wordt gezegd dat het er mee door kan, dat er wel problemen aan zitten,
maar allah. Een en ander heeft mijns inziens niets te maken met een langere in werkperiode
het is gewoon een kwestie van kwaliteit
Kortom, het verschil tussen de in de motie neergelegde opvattingen en die van het college
komen op het volgende neer. Ik realiseer mij dat ik het nu wat zwart-wit stel, maar om de
essentie van de keuze aan te geven is dat toch wel juist. Aan de ene kant genoegen nemen
met de middelmaat, dat op zich voldoende vinden en geen hogere eisen stellen. Aan de andere
kant streven naar perfectie en zo hoog mogelijke kwaliteit en de burgers van deze stad een
zo hoog mogelijke dienstverlening bieden. In feite is dat de essentie van de keuze en daaruit
moet worden gekozen. Wij hebben die keuze laten uitvallen ten gunste van de kwaliteit. De
andere twee adviezen van de Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden hebben wij over
genomen, omdat die het element positieve discriminatie verleggen naar een eerdere fase in de
procedure, namelijk naar het moment dat er uit de sollicitanten een keuze moet worden gemaakt
wie moet worden uitgenodigd voor een gesprek. Wij vinden dat 50% van de sollicitanten uit
vrouwen moet bestaan. Een en ander zal worden geëvalueerd, zodat wij kunnen nagaan in
hoeverre het beleid ten aanzien van positieve discriminatie kan worden verbeterd. Alvorens
wij überhaupt aan andere maatregelen kunnen denken, zal het effect van deze maatregel moe
ten worden afgewacht. In dit verband nog het volgende. De Emancipatieraad is advies ge
vraagd over deze problematiek. Op dit moment is men daar druk mee bezig. Zodra men er mee
naar buiten komt en het regeringsstandpunt bekend is, is er reden eens te kijken in hoeverre
een en ander voor ons aanleiding geeft tot heroverweging.
Samenvattend: wij vinden dat ten aanzien van deze motie het begrip positieve discrimina
tie te ver wordt opgerekt en daarom ontraden wij deze motie.
Mevrouw Vlietstra: Waar ik het meest van schrik in het betoog van de wethouder is het
verhaal over de middelmaat. Ik vind het eerlijk gezegd een grove onderschatting van kwali
teiten van vrouwen. Er wordt op voorhand vanuit gegaan dat, als een vrouw geschikt is en
er ook een man is die geschikt is, genoegen moet worden genomen met de middelmaat. Ik be
grijp niet waarom daar op voorhand van moet worden uitgegaanHet kan zo zijn dat het op
het moment dat een vrouw is aangesteld inderdaad het geval is, maar het wil er bij mij niet
in dat dat dus automatisch zo moet blijven. Ik vind die uitdrukking onderschattend en bele
digend. Wij hebben geconstateerd - de wethouder heeft gezegd het daarmee eens te zijn -
dat vrouwen een achterstand hebbenDan moeten ze toch de kans krijgen die achterstand
in te lopen en kunnen laten zien wat ze waard zijn! Als men een en ander voortdurend met
dit soort argumenten blijft afwijzen, dan komen vrouwen nooit aan de bak en verandert er
nooit iets. In die zin vind ik het argument van de wethouder - ook een aantal andere heren
in de raad hebben erover gesproken - dat de maatregel die ik voorstel te ver gaat, wat hypo
criet. Op dit moment wordt geconstateerd dat de maatregel die wij een aantal jaren geleden
91
hebben vastgesteld absoluut niet werkt. Het percentage met betrekking tot toepassing van
positieve discriminatie wordt alleen maar lager; het was 3£%, nu is het minder dan 1% en vol
gend jaar zou het wel eens 0% kunnen zijn. Dan hebben wij wel een prachtige doelstelling,
maar vervolgens komt er niets van terecht. Ik vind dat wij wat dat betreft onszelf dan niet
serieus nemen en ik vind het ook teleurstellend dat daar zo op wordt gereageerd. Bovendien
wordt er gezegd dat de Emancipatieraad een advies met een soortgelijke strekking heeft uit
gebracht aan de regering en dat eventueel, afhankelijk van wat daar uit komt, het standpunt
van het college zou kunnen worden heroverwogen. Die opmerking vind ik zwak. Als men als
college uitspreekt het belangrijk te vinden dat er meer vrouwen deelnemen aan het arbeids
proces, dan moet men daarvoor staan, dan moet de eigen verantwoordelijkheid daarin waar
gemaakt worden en dan moet niet worden gewacht op wat misschien een hogere overheid nog
eens zal doen. Van de argumenten die wethouder Kessler al eerder heeft genoemd heb ik in
eerste instantie ook gezegd dat het een kwestie is van afwegen. Op zich kunnen wij begrijpen
waar dit soort argumenten vandaan komen. Er zit ook een zekere waarheid in, maar voor ons
moet de wijzer naar de andere kant doorslaan. Er kan nog jaren worden doorgegaan met het
aanhalen van dit soort argumenten en zo kan weer tegen vrouwen worden gezegd dat ze pech
hebben gehad, maar dat dat andere net iets belangrijker is. Wij komen er niet met mooie doel
stellingen, het gaat erom dat er nu concreet maatregelen worden genomen. Juist op dit moment,
nu de arbeidsmarkt ontzettend onder druk staat - vrouwen hebben daarin een zwakke positie -,
denk ik dat het heel belangrijk is om die positie te versterken, omdat wij het anders over een
aantal jaren wel kunnen vergeten. De werkloosheid wordt namelijk nog steeds groter en ik ver
wacht ook niet dat die situatie binnen korte tijd rooskleuriger zal worden.
Ik wil ook graag reageren op de woorden van de heer Jansma. Om te beginnen zou ik hem
eraan willen herinneren dat ook het CDA het collegeprogramma heeft onderschreven. Een be
langrijke doelstelling van het collegeprogramma is dat het emancipatieproces van vrouwen moet
worden voortgezet. De heer Jansma begint dat naar mijn idee een beetje los te laten. De heer
Pruiksma heeft in zijn algemene beschouwingen een vraag opgeworpen en de heer Jansma geeft
daar vervolgens het antwoord op. De keuze die de heer Jansma maakt is dus: jongeren boven
vrouwen. Bij de behandeling van de Nota Werkgelegenheid zal het CDA daarop terugkomen in
die zin dat men misschien vindt dat voorrang moet worden gegeven aan jongeren. Ik heb daar
moeite mee. Er zijn duidelijke uitspraken gedaan in het collegeprogramma en ik denk dat wij
daarvoor moeten staan. Wij kunnen daar mijns inziens niet zomaar van afstappen, omdat nu
de jongeren - ik erken dat dat inderdaad een groot probleem is - voorrang moeten hebben.
Bovendien vind ik het een valse tegenstelling. Er worden jongeren, vrouwen, gehandicapten
en zo kan nog wel een aantal groepen worden genoemd, tegenover elkaar gezet, waarbij dan
gemakshalve wordt vergeten dat minstens de helft van alle werkloze jongeren uit meisjes be
staat, dat bij gehandicapten zeker de helft uit vrouwen bestaat en dat ook bij minderheden
zeker de helft uit vrouwen bestaat. Het is dus mijns inziens niet terecht om in dit soort
tegenstellingen te spreken. Ik ben het dan ook absoluut niet eens met wat de heer Jansma
daarover heeft gezegd.
Mevrouw Van der Werf ondersteunt de motie. Zij heeft daarbij gezegd dat het haar belang
rijk lijkt het nieuwe beleid te binden aan een termijn. Daar ben ik het mee eens, het lijkt mij
uitstekend om na een jaar te bekijken wat het effect is van een dergelijke maatregel. Zij heeft
gevraagd hoe het begrip "rechtvaardig" moet worden uitgelegd. Ik vind dat een terechte op
merking, omdat het inderdaad heel rekbaar is. Ik zou de motie dan ook willen wijzigen in die
zin dat het begrip "rechtvaardig" wordt vervangen door het begrip "evenredig".
Mevrouw Van Dijk heeft gezegd dat haar fractie het eens is met het beleid zoals dat tot
nu toe wordt gevoerd. De VVD legt zich dus kennelijk neer bij het geringe effect van dat
beleid.
D'66 is ook tegen de motie, met name vanwege het tweede argument van het college. Ik
heb zojuist al gezegd waarom ik het daar niet mee eens ben en ik ga dat niet nog een keer
herhalen.
Dan de heer Buurman. Het kost mij teveel energie om nog eens uit te leggen waarom ik
rind dat wij niet moeten denken in kostwinners, maar dat wij moeten denken in individuen.
(De heer Buurman: Over een paar jaar wordt mijn standpunt als progressief ervaren). Over
mijn lijk, zou ik bijna willen zeggen. Met andere woorden, als het aan mij ligt niet! Ik hand
haaf dus de motie, mijnheer de voorzitter.
Mevrouw Van der Werf: Ik kan mij weer volledig aansluiten bij de woorden van mevrouw
Vlietstra, zeker wat betreft de wijziging die zij in de motie heeft voorgesteld. Ik zou nog één
punt naar voren willen brengen. Ik heb de indruk dat het begrip kwaliteit een beetje een
eigen leven gaat leiden in deze discussie. Wethouder Kessler komt met het voorbeeld dat iemand
allerlei extra telefoontjes pleegt. Kijk, men wil iemand voor een bepaalde functie en aan die
persoon worden bepaalde eisen gesteld; daarover zijn wij het allemaal eens. Waar het om gaat
is dat, uitgaande van die eisen, iemand wordt aangenomen die voor die functie geschikt is en
niet iemand die daarvoor nog veel en veel geschikter is. Dat betekent dus dat wij iemand aan
nemen die gekwalificeerd is, die voldoet aan de eisen die wij stellen. Daar gaat het hier om en
niet om iemand die ongekwalificeerd is, want die suggestie wordt een beetje gewekt.