47 Wat betreft de door PAL ingediende motie het volgende. Onze fractie is van mening dat bij eerst volgende onderhandelingen met de provincie de bepaling van de hoogte van de additionele vergoeding aan de orde moet worden gesteld. De argumenten die de gemeente daarbij zal aanvoeren komen ons re delijk en overtuigend voor. Te verwachten is dat dit standpunt landelijk ondersteuning zal krijgen. On danks de goede intentie van de motie hebben wij geen aanleiding gevonden die te ondersteunen. Wij gaan verder inhoudelijk met de uitslag van de arbitrage akkoord. De heer Visser: Gisteravond en ook nu is er aandacht geschonken aan de uitspraak van de arbitrage en in het bijzonder met betrekking tot de zogenaamde additionele vergoeding, dat is de aanvulling op de stroominkoopprijs. Het valt op in het arbitrale vonnis dat juist op dit punt Leeuwarden er slecht is uitgekomen ten opzichte van de andere punten. De redenen dienaangaande zijn ook uitvoerig in het vonnis omschreven. Op dit moment zitten wij met een lopend contract. Tegen de achtergrond van de geraamde winst van het elektriciteitsbedrijf voor dit jaar en volgende jaren komt het ons voor dat de ge meente Leeuwarden moeilijk de kwestie van de additionele vergoeding - ik betrek hierbij meteen de motie van de PAL-fractie - aan kan snijden, tenzij zich zaken voordoen op grond waarvan men mis schien toch bij de provincie ingang kan vinden. Het gaat ten slotte om twee partijen in een omstreden zaak. Uit een oogpunt van bestuurskracht komt het ons voor dat men deze zaak, tegen de achtergrond van het lopende contract met de provincie, niet moet forceren, maar dat laat natuurlijk onverlet het recht van de raad om een bepaald beleid te voeren. De heer Meijerhof heeft zonet ook al in die richting ge sproken en een aantal mogelijkheden gegeven. Ik zei zopas dat de raad het recht heeft een bepaald be leid te voeren. De vraag is alleen op welke wijze en wanneer men van dat recht gebruik moet maken. Onze fractie heeft voldoende vertrouwen in het college dat deze zaken binnenkort aan de orde komen. De raadsbrief mondt uit in het voorstel: "Wij stellen ons voor U te zijner tijd na overleg met de Provincie een voorstel voor te leggen tot wijziging van de stroominkoopovereenkomst, overeenkomstig de uitspraak van de arbiters." Er wordt hier gesproken over "te zijner tijd", maar ik neem aan dat er op grond van het feit dat de arbitrage nu rond is geen belemmeringen meer zijn voor het college om een en ander op betrekkelijk korte termijn bij de provincie aan te kaarten. Wij nemen aan dat in de onderhan delingen met de provincie ook het punt van de additionele vergoeding weer om de hoek zal komen kij ken. Voor de rest moet het contract natuurlijk gewijzigd worden in verband met de positieve punten in de uitspraak van de arbiters. Men heeft misschien al begrepen dat wij vooralsnog geen behoefte hebben aan de motie van PAL. Wij menen namelijk dat die de bestuurskracht onder deze omstandigheden niet ten goede komt. De heer Miedema (weth.): De heer Van der Wal heeft gisteravond een voortreffelijke speech gehou den over de problematiek met betrekking tot het GEB. Hij heeft het mij gemakkelijk gemaakt, want hij heeft consequent alle stukken gebruikt die hem als lid van de Commissie voor het Gemeentelijk Electri- citeitsbedrijf zijn toegespeeld. De heer Van der V/al heeft geen enkel nieuw argument genoemd. Van daar dat ik ook zeg dat hij het mij gemakkelijk heeft gemaakt. Hij heeft ook een grapje gemaakt over het feit dat wij het nieuwe gebouw van het PEB hebben betaald. Ik ben het volstrekt eens met de heer Van der Wal dat het punt van de additionele vergoeding een erg slechte zaak en een erg zware beslissing is. Hij heeft volstrekt gelijk als hij zegt dat de uitspraak van de arbiters op dit punt onverteerbaar is. De vraag ontstaat wat je daaraan moet doen. De heer Meijerhof is daar ook op ingegaan en vraagt hoe lang de verhoudingen tussen een buitengebied en een stedelijk gebied al bestaan op de manier zoals die nu aan het licht komt. Dat is een heel wezenlijke vraag, maar daar is geen onderzoek naar gedaan. Ik heb de indruk, en meer dan dat is het niet, dat de situatie, die wij nu met cijfers hebben aangetoond, zich de laatste jaren heel duidelijk wijzigt ten na dele van het stedelijk gebied. Wij kunnen dat heel sterk afleiden uit de situatie in de gaswereld waar in wezen een zelfde patroon bestaat, namelijk een stedelijk gebied waar veel aansluitingen zijn en waar van korte leidingen gebruik wordt gemaakt en daarnaast een plattelandsgebied waar lange leidin gen gebruikt worden. Op het ogenblik is het zo dat de stedelijke gebieden een toeslag krijgen en de plattelandsgebieden niet. Die toeslag is gebaseerd op de afname per aansluiting. Ik wil een voorbeeld geven. Er zijn stedelijke gemeenschappen die - ik noem dan een extreem geval - beneden een afname van 2.000 m3 gas per aansluiting zitten en die het gas voor een lagere prijs krijgen dan plattelandsge bieden die met een afname van 3.500 m3 gas per aansluiting zitten. Een en ander tendeert heel duide lijk in de richting van wat altijd gezegd wordt, namelijk dat een stedelijk gebied voordeliger is en dat dat dus wel een additionele vergoeding kan betalen. Die situatie is zich duidelijk aan het wijzigen en dat is ook de achtergrond van het advies van de Vereniging van Exploitanten van Elektriciteitsbedrijven in Nederland (VEEN) dat in september komt. 48 De VEEN is ook in deze materie gedoken, want het gaat hier natuurlijk niet om een Leeuwarder maar om een landelijk probleem. Heel duidelijk speelt daarbij ook een rol het verschil tussen de distri butiebedrijven en de produktiebedrijven. De distributiebedrijven komen met een advies waarin de addi- tionele vergoeding totaal is verdwenen. Je vraagt je natuurlijk af hoe genoemde situatie zich kan wij zigen. Ik wil de ontwikkelingen eens afzetten tegen de situatie binnen onze gemeente. Op het ogenblik bouwen wij woningen ten behoeve van huisvesting van alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens, de zogenaamde HAT-eenhedenAls je naar de verhouding ziet tussen de investeringen van het elektrici teitsbedrijf ten behoeve van de aansluitingen en de afname van de stroom, dan is er sprake van een erg ongunstige verhouding. Dat is een van de oorzaken waarom het stedelijk gebied niet meer die voordelen kent die het een aantal jaren geleden kende. Daarnaast zijn er reparaties en dergelijke van leidingen. Ook moeten leidingen soms worden vervangen, waarbij ik dan denk aan stadsvernieuwing. Vervanging is, ook zonder dat er sprake is van stadsvernieuwing, veel moeilijker in een stedelijk gebied dan in een landelijk gebied. Dit zijn enkele ontwikkelingen die duidelijk tenderen in de richting van wijziging van een patroon dat decennia lang heeft gefunctioneerd. Dan de arbitrage zelf. In de discussies zijn de zojuist genoemde zaken onderkend. De arbiters heb ben daar tegenover gesteld - men heeft dat ook in de stukken kunnen lezen - dat de resultaten van het GEB de laatste jaren dusdanig slecht zijn dat daar een aanleiding in gevonden zou kunnen worden om het bestaande contract op het punt van de additionele vergoeding te wijzigen. Ik heb daaruit de con clusie getrokken dat de herwaardering, die wij via het GEB gepleegd hebben om onze uitkomsten op peil te houden, ons nu parten heeft gespeeld. Als wij de bezuinigingen in het kader van de herwaarde ring niet hadden gepleegd en de uitkomsten waren veel slechter geweest, dan hadden wij misschien een scoringskans extra gehad. Maar goed, dat is nakaarten. Er is hier gerekend op de cijfers die op papier stonden. Nogmaals, de uitspraak van de arbiters met betrekking tot de additionele vergoeding is voor het college en, dat heb ik beluisterd, ook voor de raad een volstrekt onverteerbare en moeilijk te ac cepteren zaak. Dan kom ik bij de ingediende motie, waarin wordt voorgesteld om op korte termijn de discussie over de additionele vergoeding te openen met het college van gedeputeerde staten en daarover eind dit jaar verslag uit te brengen aan de raad. Ik wil het feit in herinnering roepen dat wij, voordat wij arbitrage aanvroegen, een aantal jaren minnelijk overleg hebben gevoerd over het punt van de additionele ver goeding. Ik heb dat overleg nog mogen voeren met gedeputeerde Spiekhout. Er was wat dit punt betreft bij het college van gedeputeerde staten volstrekt geen ingang. Men heeft ons verzoek altijd afgewezen en men probeerde met cijfers aan te tonen dat het een irreëel verzoek was. Uiteindelijk hebben wij de raad een voorstel gedaan om deze kwestie via arbitrage op te lossen, omdat wij overtuigd waren van ons gelijk. De arbitrage is geweest en wij kunnen vaststellen dat wij geen gelijk hebben gekregen. Om nu, na twee jaar minnelijk overleg en een arbitrage, te zeggen dat wij morgen weer het minnelijk overleg gaan opstarten vind ik iets wat niet erg veel kans van slagen heeft. Het huidige contract loopt tot en met 1987 en dat is een te lange periode om deze situatie te handhaven. Ik heb zonet al gezegd, de heer Van der Wal heeft dat ook al gememoreerd en de heer Meijerhof is hem daarin gevolgd, dat men in het kader van de landelijke gelijkschakeling van de elektriciteitstarieven momenteel bezig is om in de ver schillende inkoopcontracten wat dat betreft één lijn aan te brengen. De VEEN stelt hierover een advies op dat in september in de openbaarheid komt. Dit advies komt eind dit jaar aan de orde in een breed voerige discussie binnen de elektriciteitswereld. Er zullen over het advies wel een aantal heel duidelij ke verschilpunten blijven bestaan, want voor zover op dit moment bekend is gaat het VEEN-advies uit van een additionele vergoeding van nul. Na die discussies, die een aantal maanden zullen duren, zal er een duidelijk nieuwe situatie ontstaan. Mocht het zo zijn dat de discussies niet uitmonden in een bindend advies voor elektriciteitsbedrij ven, dan kunnen wij, op basis van de landelijke cijfers en de landelijk uitgestippelde lijnen in die dis cussies, de zaak opnieuw bij het PEB aanzwengelen. Mochten de discussies leiden tot een bindend ad vies voor de elektriciteitsbedrijven, dan hebben wij via dat advies toch ons gelijk gekregen. Maar mochten, zoals gezegd, de discussies niet leiden tot een bindend advies, dan kunnen wij of het overleg met het PEB over deze zaak opstarten op basis van het dan aangedragen cijfermateriaal of zullen wij op nieuw moeten overwegen, zoals wij ook in 1982 hebben gedaan - de heer Meijerhof heeft daar ook over gesproken -, of het contract voor de aflooptermijn moet worden opgezegd. Dit zijn enkele opties die overblijven om aan deze situatie het hoofd te bieden. Ik heb grote twijfels over de uitvoering van de ingediende motie. Om nu te onderhandelen, na twee jaar minnelijk overleg en een arbitrage - op dit moment zijn ook geen nieuwe cijfers beschik baar -, lijkt mij geen goede zaak. Het lijkt mij geen verstandige beslissing om die weg thans te bewan delen. Het college is van mening dat het advies van de VEEN, dat in september komt, dusdanig belang rijk is dat wij daarop moeten wachten en dan balans moeten opmaken. Maar ik ben het volstrekt eens

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1984 | | pagina 25