53 Kortom, ik zou graag een sterkere argumentatie van het college willen hebben waarom de motie niet moet worden aangenomen. Naar aanleiding van de argumentatie van de wethouder in eerste instan tie voel ik er veel voor om de motie wel'te steunen. De heer IJestra: Ik wil nog eens herhalen wat ik in eerste instantie gezegd heb, want dan wordt het de heer Van der Wal misschien wel duidelijk. Wat ik gezegd heb is dat wij geen aanleiding hebben ge vonden om de motie te ondersteunen, ondanks de goede intentie daarvan. Ik heb proberen uit te leggen dat wij voldoende vertrouwen hebben in het college met betrekking tot de nog te voeren onderhandelin gen over de additionele vergoeding. Wat dat betreft ben ik dacht ik wel duidelijk geweest. Ik heb ook nog een vraag aan de wethouder. Ik heb begrepen dat de onderhandelingen over tarief verlaging of -aanpassing in september/oktober zullen plaatsvinden. Gaat die verlaging of aanpassing met terugwerkende kracht in, namelijk per 1 mei 1984? De heer Visser: Ik heb in eerste instantie gesteld dat het college van plan is te zijner tijd met een voorstel bij de raad te komen tot wijziging van de stroominkoopovereenkomst. Bij de heer Meijerhof is daar enig misverstand over ontstaan. Ik heb zostraks duidelijk gezegd dat naast de andere zaken wel licht ook de additionele vergoeding ter sprake kan worden gebracht. Als wij de wethouder goed beluis terd hebben, dan zijn er argumenten aan te voeren op grond waarvan dat mogelijk is. Ik wijs wat dat betreft op het verschil in aansluitwaarden in het stedelijk gebied ten opzichte van het landelijk gebied. De andere zaken waarover ik sprak betreffen de rente verrekening en de meting van de maximale belas tingen. Dit even ter verduidelijking. In eerste instantie heb ik er ook op gewezen dat het mij voorkomt dat er voor het college geen be lemmeringen meer zijn om in overleg te treden met de provincie. De wethouder heeft daar niet op ge antwoord, maar dat feit krijgt nu door deze discussie wel wat meer accent. Als het college na de va kanties, in september/oktober, namelijk toch in overleg treedt met de provincie, dan lijkt mij de motie van de heer Van der Wal inderdaad overbodig. Dat heeft helemaal niets met wantrouwen of wat dan ook te maken, mijnheer Van der Wal. Wij gaan er vanuit dat een voorstel dat straks door het college wordt gedaan serieus wordt genomen. (De heer Van der Wal: En waarom zou de motie de bestuurskracht niet ten goede komen?) Ik heb zostraks gewezen op de ingang bij de provincie. Als men tegen de achtergrond van een lopend contract geen ingang vindt bij de provincie, dan heeft een motie weinig zin, want daar kom je dacht ik niet sterker door te staan. De heer Miedema (weth.): Ik begin met het gemakkelijkste. De heer IJestra heeft gevraagd of een eventuele tariefverlaging per 1 mei 1984 ingaat. Ik weet dat niet. Wij zullen eerst moeten afwachten welke voorstellen de provincie doet. Die voorstellen gaan wij bestuderen, waarna wij met een voorstel terzake in de commissie komen. Dan ontstaat er duidel ijkheid(De heer Bijkersma: U bent volstrekt on duidelijk, mijnheer Miedema. Als u zegt dat wij gelijke tarieven willen hebben, dan moet u. Ik heb in eerste instantie gezegd, mijnheer Bijkersma, dat wij ook de financiële gevolgen moeten overzien. (De heer Bijkersma: Het is duidelijk dat u de winsten van nutsbedrijven gebruikt voor het sluitend maken van de begroting. Ik vind dat een verkeerd uitgangspunt.) Als er straks een voorstel komt waar de heer Bijkersma niet content mee is, dan kan hij op dat moment reageren. De heer Van der Wal is nogmaals ingegaan op de verschillen met betrekking tot de aansluitingen in de plattelandsgebieden en de stedelijke gebieden en wii daar nog graag iets meer van weten. Ik wil twee dingen noemen die met name betrekking hebben op Friesland en onze situatie. De ontwikkelingen in Friesland in de zuivelsector - er wordt thans gebruik gemaakt van koeltanks, er wordt veel heet water gebruikt voor reiniging, enz. - veroorzaken een enorme toename van de afname van stroom. Deze toe name speelt op het platteland. Een negatieve ontwikkeling is er wat dat betreft in het stedelijk gebied. Er worden kleinere woningen gebouwd en er is een andere vorm van bewoning. Dit zijn twee zaken die het hele patroon uit elkaar trekken en die van erg grote invloed zijn geweest op het rendement van aan sluitingen in het stedelijk en landelijk gebied. Het verschuiven van het patroon is de laatste jaren in een stroomversnelling geraakt. (De heer Van der Wal: Het gaat mij erom dat deze argumenten, die ik volledig onderschrijf, niet eerder zijn ingebracht in het minnelijk overleg. Het lijken mij namelijk heel belangrijke argumenten.) De heer Meijerhof heeft gezegd dat ik de naam van de heer Spiekhout heb genoemd en dat een ge neraal ook altijd spreekt over veldslagen van vroeger. Ik vind de opmerking van de heer Meijerhof niet helemaal terecht. Ik heb de naam van de heer Spiekhout, een voor iedereen bekende persoonlijkheid, alleen maar genoemd om aan te geven hoe lang de discussies al worden gevoerd. De heer Meijerhof heeft ook nog gevraagd wat wij verder gaan doen en wat de grond is waarop ik zeg dat de motie niet moet worden aangenomen. Er is twee, drie jaar minnelijk overleg gevoerd tussen 54 het college en de provincie, maar daar is geen opening gevonden om tot een oplossing te komen. Wij zijn er uiteindelijk niet uitgekomen. Toen is er om arbitrage gevraagd, maar het resultaat daarvan is niet bevredigendIk ben in veel gevallen bereid mij bij die uitspraak neer te leggen. Als de uitspraak zou zijn geweest dat de additionele vergoeding op nul moet worden gesteld en de provincie kwam met het verzoek om daarover te praten omdat dat niet kan dan had ik gezegd: inpakken en wegwezen. (De heer Meijerhof: U geeft nu een heel vertekend beeld. De heer Van der Wal heeft ook al gezegd dat er duidelijk uitspraak is gedaan binnen het kader van de overeenkomst. De arbiters hebben zich er niet over uit gelaten of de overeenkomst wel of niet redelijk is. Er is gewoon aan de hand van cijfers aange toond dat, wanneer er in het verleden ook sprake was van dergelijke cijfers, er nooit sprake zou zijn geweest van een additionele vergoeding.) De heer Meijerhof heeft eerder vanavond gezegd dat er een discussie is geweest over de vraag of de overeenkomst moet worden opgezegd of dat er arbitrage moet worden aangevraagd. Wij hebben de keus op het aanvragen van arbitrage laten vallen. (De heer Meijer hof: Ik sprak toen over 1982.) Wij moeten ons nu op termijn beraden of wij de overeenkomst willen wij zigen of dat het misschien verstandig is die op te zeggen. Die mogelijkheid blijft open. Maar er is meer. De provincie heeft het college van b. en w. gevraagd om overleg te plegen over overname van het GEB. Ons antwoord op die vraag zal zijn dat wij ons standpunt ter zake moeten bepalen. Dat stand punt gaan wij de komende maanden formuleren en aan de raad voorleggen met de vraag of dat accepta bel is en of dat een bewandelbare weg is. Als wij dan in goed overleg met elkaar tot de conclusie ko men dat overdracht in het kader van de totale CoCoNut-gedachte een verstandige stap is, dan heeft ge noemd overleg geen zin. Staan wij in oktober op het standpunt dat het GEB bij de gemeente blijft, dan zullen wij ons ook moeten beraden over de vraag wat er verder moet gebeuren. Wat is dan de opstelling: overleg of opzeggen van het contract? Er is dan inmiddels ook zicht op de landelijke discussie over het advies van de VEEN met betrekking tot het landelijk model stroominkoopcontract. Als die discussie is afgerond moeten wij balans opmaken. Ik heb er in dat kader geen behoefte aan om op korte termijn, eind dit jaar, een rapportage te geven aan de raad. De intentie dat er iets moet gebeuren aanvaard ik volledig en wij kunnen elkaar in commissieverband daarover wel informeren. De heer Meijerhof heeft geyraagd of de gemeente gereageerd heeft op het nutsplan van de provin cie. Nee, dat hebben wij niet gedaan. De ontwikkelingen binnen de CoCoNut en het advies van de VEEN zijn wel in de Commissie voor het Gemeentelijk Electriciteïtsbedrijf aan de orde geweest. De heer Meijerhof is ook nog ingegaan op de toekomstige ontwikkelingen naar aanleiding van het CoCoNut-rapport. Hij heeft een getal genoemd van 100.000 aansluitingen voor een distributiebedrijf. Ik wil dat cijfer even rectificeren. In de laatste voorstellen van de minister aan de Kamer wordt heel duidelijk gesproken over zelfstandige distributiebedrijven met 50.000 aansluitingen. Frigas voldoet dus volledig aan de normen voor een toekomstig distributiemodel die momenteel in de Kamer worden bespro ken. Ik vind dat wij, nu wij een bedrijf hebben dat gas en elektriciteit levert en dat, op basis van de stukken die in de Kamer worden behandeld, van voldoende omvang is, heel veel bedrijven en streken in Nederland wat dat betreft voor zijn. Wij zijn voorloper in het kader van de CoCoNut-gedachte. Wij moeten ook voorzichtig zijn dat wij datgene wat wij hebben, vooruitlopende op uitvoering van het Co CoNut-rapport, niet eerst afbreken om het later weer samen te voegen. Over de ontwikkelingen zullen wij ons beraden. In de commissie komen wij daarop terug. De heer Van der Wal heeft nog een opmerking gemaakt over het feit dat de arbiters hebben gezegd dat zij gebonden zijn aan het huidige contract. Dat is correct, dat is een van hun overwegingen ge weest. Wij zullen ons erover moeten beraden welke beleidsafwegingen wij in dat kader moeten maken. De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over de motie van de heer Van der Wal De heer Buurman: Ik wil een stemverklaring afleggen. De bezwaren tegen de motie hebben mij niet overtuigd. Ik zal voor de motie stemmen. Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik wil graag even schorsen, mijnheer de voorzitter. Misschien kan de stemming over de motie na de pauze plaatsvinden. De Voorzitter: Als de raad ermee akkoord gaat vinden de stemmingen plaats terstond na de pauze. Ik constateer dat dat uw instemming heeft. Punt23 (bijlage nr. 225). De Voorzitter: Dit punt luidt: Energievoorziening Frieslandhalcomplex.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1984 | | pagina 28