4
tijen aangehoord. Ik ben tot de slotsom gekomen dat de overwegingen van de meerderheid van de Raa(
adviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften voor mij geen aanleiding zijn om op mijn ingenc
men standpunt terug te komen. Rechtvaardigheid is een groot goed, maar men kan ook al te rechtvaaro
zijn. Precedentwerking behoeft hier mijns inziens niet te worden gevreesd. Bij dit geval zal wel leer
geld betaald zijn en overigens zal ieder geval op zijn eigen merites bekeken moeten worden. Ik zal te
gen het bij het raadsvoorstel gevoegde concept-raadsbesluit stemmen.
Veroorlooft u mij nog een drietal opmerkingen, mijnheer de voorzitter. Ten eerste. Een ieder die
gaan kijken kan constateren dat ten onrechte steeds gesproken wordt over een werkplaats. Sprake is
echter van een berging waarin de heer Veenstra zijn hobby's kan botvieren. Ten tweede. De heer Vee
stra heeft zich, zoals in de raadsbrief staat vermeld op bladzijde 3, onder punt 3 Reactie van Burge
meester en Wethouders, ad 3, opnieuw bereid verklaard in het bewuste raam matglas aan te brengen.
Hij heeft daarbij alleen niet gezegd wanneer. Het lijkt mij voor de hand liggen dat b. en w. er bij dt
heer Veenstra op aandringen te doen wat hij zegt. Een man een man, een woord een woord. Ten derde
In een schrijven van 21 juni 1984, dat ons vanavond ter kennis wordt gebracht, deelt de heer Brouwer
mee dat de heer Veenstra ten dele op gemeentegrond illegaal heeft gebouwd. Is dat waar?
De heer Sijbesma: Deze problematiek is al een aantal keren in de raad aan de orde geweest. Op
grond van een foute tekening moest de zaak opnieuw in procedure worden gebracht. Bij vorige geleger
heden, met name op 3 oktober 1983, heeft onze fractie deze zaak inhoudelijk afgewogen. Daarbij
bleek dat een deel van onze fractie voor gegrondverklaring was en een deel niet. Die verdeeldheid is
niet opgeheven. Een deel van onze fractie zal het meerderheidsstandpunt van de Raadsadviescommissie
voor de Beroep- en Bezwaarschriften volgen en dus meegaan met het gegrond verklaren van het be
zwaarschrift van de heer BrouwerEen ander deel van onze fractie is het hier niet mee eens.
De heer Van der Wal: Wij hebben al in eerdere instanties over dit onderwerp gesproken. Onze frac
tie ziet, na dit verslag van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften, geen reden
om van het eerder ingenomen standpunt af te wijken. Ik ben destijds ook gaan kijken in Goutum. Afge
zien van het feit dat je niet altijd rechtvaardig hoeft te zijn - ik vind dat de heer Buurman wat dit be
treft niet zo erg recht in de leer is -, vinden wij de bezwaren van de appellant niet zodanig dat daar
aan tegemoet moet worden gekomen. Ik wil overigens wel opmerken, dat heb ik ook al eerder gedaan
toen deze zaak werd behandeld, dat ik het eens ben met de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en
Bezwaarschriften dat hier onzorgvuldig is gehandeld. Ik deel echter niet de conclusie dat dat op zich
zou moeten leiden tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift.
De heer Brouwer heeft ook nog een brief geschreven aan de raad. Op het in deze brief onder punt
A gestelde hoef ik niet in te gaan. De heer Buurman is al ingegaan op het gestelde onder punt B van df
ze brief. Ik had de door hem gestelde vragen ook willen stellen. Wat dat betreft sluit ik mij aan bij zi
vragen
De heer Bijkersma: Ik heb geen reden om op dit moment in te gaan op het advies van de Raadsad
viescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften en op de woorden van de vorige sprekers. Ik wil nu
iets anders naar voren brengen. Het gezegde "Een goede buur is beter dan een verre vriend", kan inde
situatie waarin de families Veenstra en Brouwer nu verzeild zijn geraakt geen opgeld doen. Het is een
situatie die door iedereen in deze raad bijzonder wordt betreurd. Wanneer twee burgers van de gemeen
te Leeuwarden in een conflict geraken, dan is het uiteraard hun goed recht om op allerlei manieren te
trachten, ieder op zijn eigen wijze, recht te krijgen. Maar als de situatie zo langzamerhand onaange
naam wordt - onaangenaam in de zin dat er geen sprake meer is van een formele benadering van een
aantal zaken, maar van het overschrijden van een aantal grenzen -, dan vraag ik mij af of je daaraan
als gemeentebestuur niet iets moet doen. Het is wel vaker zo dat in de wereld van de rechterlijke mach
of naar aanleiding van regeringsbeslissingen en dergelijke naar informele oplossingen wordt gezocht voc
een conflict dat maar blijft sluimeren. Zo'n confliet brengt scheidingen teweeg tussen twee families en
misschien, maar daar kan ik niet zo zeer over oordelen, ook in de woonbuurt Goutum. Wat ik wel wee
is dat dit conflict een scheiding teweeg brengt in deze raad, niet op politieke punten, maar op andere
punten en dat betreur ik bijzonder. Dat is niet goed. Wij moeten in zakelijk opzicht een grote lijn vol
gen.
Ik heb een paar keer bij de behandeling van deze zelfde conflictsituatie naar voren gebracht of he
niet mogelijk is dat het college eens probeert stappen te ondernemen om deze conflictsituatie te doen
beëindigen. Kan het college geen informele initiatieven ontwikkelen in die richting? Het is geen
schande dat men dat doet, want het is gewoon het verstaan van zijn taak. Het college is niet op mijn
verzoek ingegaan. Ik wil dat verzoek vanavond nu eens wat formeel naar voren brengen door middel var
5
een motie. Deze motie wil ik speciaal in uw aandacht, mijnheer de voorzitter, aanbevelen. Ik wil de
motie ook aanbevelen in de aandacht van de raad. Het is ten slotte zo dat wij met elkaar moeten probe
ren dit conflict te beëindigen, voor zover dat in ons vermogen ligt. De motie luidt als volgt.
"De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 25 juni 1984,
behandelende agendapunt 5,
overwegende dat in het conflict Veenstra-Brouwer het gemeentebestuur op
bijzondere wijze is betrokken,
tot uiting brengende dat deze conflictsituatie door de raad wordt betreurd,
verzoekt het college initiatieven te ontwikkelen in de richting van "infor
mele" oplossing van bovenvermeld conflict,
en gaat over tot de orde van de dag.
De motie is mede-ondertekend door de heer De Beer.
Niemand zal kunnen ontkennen dat het gemeentebestuur op een bijzondere wijze in dit conflict is
betrokken. Wij zijn daar vanaf begin in betrokken geraakt. Ik hoop dat de raad wil onderschrijven dat
deze conflictsituatie door hem wordt betreurd.
Ik wil nog even uitleggen wat ik bedoel met de opmerking "informele" oplossing. Het college zou
kunnen overwegen om een commissie van wijze mensen, mannen en vrouwen, in te stellen, die beide
partijen eens gaat benaderen. Ik wil die commissie, als het college die instelt, niet voor de voeten lo
pen. Ik vraag het college initiatieven te gaan ontwikkelen om een conflict tussen burgers van de ge
meente Leeuwarden op informele wijze te helpen oplossen. Ongeacht de uitslag van de stemming wil ik
zeggen: deze ongezonde conflictsituatie moet worden beëindigd.
De heer Dubbelboer: Om de zaak nog iets ingewikkelder te maken en om het kort te houden het
volgende. De kleinst mogelijke minderheid van de VVD-fractie gaat akkoord met het standpunt van de
minderheid van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften. De meerderheid van de
VVD-fractie gaat akkoord met het voorstel van de meerderheid van deze commissie.
De Voorzitter: Ik wil een splitsing aanbrengen tussen het punt dat nu in behandeling is en de inge
diende motie. Ik ben voornemens om eerst de heer Rommerts gelegenheid te geven te reageren op de ge
maakte opmerkingen naar aanleiding van deze raadsbrief. Daarna kan de raad, als de stemming over het
voorstel van de commissie heeft plaatsgevonden, zich uitspreken over de inhoud van de motie. Wellicht
dat tegen die tijd ook van de kant van het college zeer kort gereageerd kan worden. Op deze manier
kan bewerkstelligd worden dat deze zaak in een keer wordt afgedaan, want als wij alles zouden gaan
knippen dan zouden wij hierover de volgende keer weer moeten praten.
De heer Rommerts: Mijnheer de voorzitter, ik heb nauwelijks punten gehoord die ik, als waarne
mend voorzitter van de commissie, zou moeten beantwoorden. Het enige punt dat voor ons van belang
kan zijn is de opmerking van de heer Buurman over het punt matglas. De heer Veenstra heeft nog nooit
voldaan aan de eis die in het Burgerlijk Wetboek wordt gesteld dat zijn venster in het bewuste hok van
matglas voorzien moet zijn. De opmerking van de heer Buurman is juist. Ik wil er alleen dit van zeggen.
Zolang de heer Veenstra nog een bevel tot afbraak van dit geheel boven het hoofd hangt, kan moeilijk
van hem gevergd worden aan genoemde eis te voldoen.
De Voorzitter: Wenst iemand in tweede termijn het woord? Ik constateer dat dat niet het geval is.
Dan is nu aan de orde de stemming over het voorstel tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift van de
heer Brouwer.
Het voorstel van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften wordt verworpen met
26 tegen 9 stemmen
(Voor het voorstel stemmen van de fractie van het CDA mevrouw Willemsma-de Jong en de heren Jan-
sma, De Jong en Pruiksma en van de fractie van de VVD mevrouw Van Dijk-van Terwisga en de heren
De Beer, Burg, Bijkersma en IJestra.)
De Voorzitter: Aan de orde is thans de door de heer Bijkersma ingediende motie. Ik geef het woord
aan wethouder Geerts.
De heer Geerts (weth.): Ik wil eerst ingaan op de vragen waarop nog geen antwoord is gegeven. De