ijzers in het vuur. Enkelen uwer hebben in dit verband gesproken over de invulling van het pakket van
400 arbeidsplaatsen in het kader van de spreiding van de Centrale Directie PTT. Het is u bekend dat
rond 250 van deze arbeidsplaatsen zijn gerealiseerd. In een verslag van de contactcommissie staat te le
zen dat de staatssecretaris opmerkt dat er nog niet lang geleden met de heren Wiegel en Te Loo overleg
heeft plaatsgevonden over de verdere invulling van de naar Leeuwarden verspreide plaatsen en dat daar
omtrent conclusies zijn getrokken. Het was mij ietwat ontgaan welke conclusies zijn getrokken. Een
aantal weken geleden heb ik tijdens het weekeind de staatssecretaris gebeld met de vraag of hij mij op
korte termijn zou willen informeren over de inhoud van deze conclusies. Hij heeft mij dat toegezegd en
enkele dagen daarna konden wij in een contact met functionarissen van Economische Zaken bespeuren
dat inmiddels al actie was ondernomen. Ik moet echter erkennen dat ik de reactie tot op de huidige dag
nog niet heb ontvangen. Ik zal ongetwijfeld de staatssecretaris bij de gelegenheid van de komende
feestdagen nog eens weer proberen aan de telefoon te krijgen. Wel hebben wij in het Friesch Dagblad
van 4 december 1984 kunnen lezen dat Leeuwarden naar zijn uitlatingen, daartoe uitgelokt door de Ka
mer, kan rekenen op een snelle invulling van de resterende arbeidsplaatsen. Hij zoekt de oplossing in
bepaalde groeidienstenaldus het Friesch Dagblad, en is daarover nog met b. en w. van Leeuwarden in
gesprek. Wij zullen de staatssecretaris blijven herinneren aan de voortgang van dit gesprek.
Eén ding moet ik nog noemen, namelijk de prioriteit die in het kader van afspraken op grond van
het Integraal Structuurplan Noorden des Lands (ISP) ooit is toegekend aan Leeuwarden voor eventuele
spreiding van de Postbank. Wij maken ons ernstige zorgen over het feit dat de privatisering van de Post
bank tegelijkertijd het losraken van een beleidsmatig te sturen proces met zich meebrengt. Op het mo
ment dat de geprivatiseerde Postbank zijn eigen besluitvormende organen krijgt, is de invloed van welke
bewindsman of -vrouw dan ook nul geworden, althans alleen maar langs indirecte weg te effectueren.
Wij hebben de staatssecretaris al eens gevraagd om de toezeggingen, die hij voor het indienen van de
voorstellen om tot privatisering te komen heeft gedaan, nog eens te herbevestigen nu die privatisering er
wellicht aan zit te komen.
Mevrouw De Jong heeft geduid op het feit dat er in het kader van het gevangeniswezen gesproken
wordt over een aantal nieuwe gevangenissen, die ook een werkgelegenheidsaspect met zich meebrengen,
Het is duidelijk dat wij in een zeer vroegtijdig stadium, al voordat deze zaak in de publiciteit kwam,
hierover het contact met Justitie hebben gelegd. Wij weten dat daarna velen zich als wachtenden in de
reeks hebben geschaard. Wij menen echter dat er goede redenen zijn om toch met enig vertrouwen de
toekomst tegemoet te zien, niet in de laatste plaats omdat het Ministerie van Justitie de beschikking
over grond in deze gemeente heeft. Mevrouw De Jong heeft ook nog gesproken over de mogelijke con
centratieplannen van de verzekeringsmaatschappij AegonWij zijn daarmee bezig. Wij hebben regel
matig contact en van onze kant zijn de nodige voorstellen gedaan. Wij zullen u daarover op de hoogte
houden
De decentralisatie is door de heer Meijerhof aangevoerd en eveneens door de heer Buurman. Laat ik
duidelijk stellen dat wij voorstander zijn van decentralisatie. Wij vinden dat beslissingen in tal van
sectoren best dicht bij de burger kunnen worden genomen. Het is alleen jammer dat de toenmalige mi
nister van Binnenlandse Zaken, toen wij in de reorganisatie van het binnenlands bestuur aan het praten
waren en op een zeker ogenblik een vrij uitgewerkte lijst van activiteiten die van de gemeenten naar de
provincie over konden gaan door hem was verwoord, voor wat de omgekeerde stroom betreft - het over
gaan van taken van de rijksoverheid naar de provincie c.q. de gemeente - niet verder kwam dan het
uitspreken van wat ik dan pleeg te noemen de geloofsbelijdenis "de decentralisatie moet met kracht
worden bevorderd". Dat was af en toe een wat lege huls-achtig gegeven, waar men niet zo mee uit de
voeten kon. Het is jammer dat dat proces eigenlijk pas goed op gang is gekomen toen tegelijkertijd ook
bezuinigingsoperaties van start gingen. Ik ben met u van mening dat men af en toe wel eens de indruk
heeft dat de bezuiniging katalyserend werkt op de decentralisatie en dat er ook wel eens een vermen
ging plaatsvindt. Dat neemt niet weg dat wij voor het begrip decentralisatie wel waardering hebben.
Regio-indeling. De Wet gemeenschappelijke regelingen treedt in werking op 1 januari 1985. In het
kader daarvan mogen wij verwachten dat binnenkort een rapport van een werkgroep, gevormd uit de
Vereniging van Friese Gemeenten (VFG) en het college van gedeputeerde staten, de provincie in zal
gaan. Het is mij bekend dat gedeputeerde staten gisteren hebben besloten het rapport nu toch naar de
gemeenten toe te zenden, nadat geruime tijd geleden het bestuur van de VFG een dergelijke keuze al
had gemaakt. De discussie zal daarna plaatsvinden. Gemeenten zullen de gelegenheid hebben hun com
mentaar te leveren. Daarop vindt opnieuw een bespreking in de werkgroep plaats. Het college van ge
deputeerde staten besluit met welk voorstel het naar provinciale staten zal gaan en dan komt de formele
inspraakprocedure, waarin gemeenten formeel hun commentaar kunnen inbrengen. Kortom, het laat zich
aanzien dat de regio-indeling zeer binnenkort aan de orde komt bij de gemeentebesturen in de regio's
52
en daarna ook op het provinciale vlak. Daarbij zullen draagvlak, samenhang en bestaande voorzienin
gen elementen zijn die richting moeten geven aan de keuze die moet worden gemaakt. De heer Meijer
hof sprak ook nog over het feit dat er een aantal conflictsituaties betreffende de competentie van taak
uitoefening te bespeuren is. Ik onderken dat. Met name het voorbeeld dat hij heeft genoemd, opbouw
werk op het plaatselijk woonwagenkamp, is daar een duidelijke illustratie bij. Wij zijn van mening dat
het opbouwwerk in het algemeen een zaak is van gemeentelijke verantwoordelijkheid, waarbij ook het
opbouwwerk op een woonwagencentrum hoort. Wij doen dat al sinds jaar en dag en wij zijn van mening
dat het zo moet blijven. Wij zien geen enkele aanleiding dat daar ook van provinciale zijde nog eens
weer een eigen inhoud aan moet worden gegeven. Datzelfde kunnen wij voor nog een aantal beleidster
reinen zeggen, maar dat bedoelde de heer Meijerhof ook op te merken. Ik herinner mij dat de heer
Pruiksma heeft gezegd: Er moet op een gegeven moment een bepaalde goede afscherming van competen-
tiegrenzen tussen provincie en gemeente plaatsvinden. Dat heeft hier ook wezenlijk mee te maken. Wij
mogen constateren dat wij, nadat de doe-provincie een tijdlang hoge ogen gooide, daarop zijn terugge
komen. De neiging om wat te doen bij het ontbreken van een eigen terrein om doende bezig te zijn
heeft echter wel eens ten gevolge dat provinciale besturen penetreren in het bevoegdhedenvlak van de
gemeentelijke overheid. Ik ben het met u eens dat daartegen stelling moet worden genomen.
Het was een interessant moment toen de heer Meijerhof het Handboek voor Gemeenteraadsleden ter
hand nam en mij vervolgens voorhield dat er misschien ook een handboek voor burgemeesters zou zijn.
Kennelijk heb ik de indruk gewekt te willen afdingen op de bevoegdheid van de gemeenteraad. Ik heb
er behoefte aan wat dat betreft een paar dingen recht te zetten Er zullen best nog meer handboeken
zijn, maar ik denk dat een handboek voor burgemeesters niet te vinden is. Misschien is dat ook maar
goed, want dan houdt men zich aan de oertekst waar men zich aan te houden heeft, namelijk de wet.
Dat heeft ook de heer Meijerhof parten gespeeld, omdat hij kennelijk een versie van het Handboek voor
Gemeenteraadsleden heeft gehanteerd waarin nog de tekst en de nummering van de oude Grondwet staan
en niet die van de nieuwe Grondwet. Dat is niet zo erg, want zoveel wezenlijk verschil is er nu ook
weer niet, behalve dat de driedeling nog eens staat vermeld. Begrijp mij goed, als het huidige artikel
125 begint met te zeggen: "Aan het hoofd van de provincie en de gemeente" - ik beperk mij nu maar
tot de gemeente - "staat de gemeenteraad", dan zeg ik dat volmondig na. Dat is zo, dat moeten wij
hoog houden, dat moet zo blijven. Het staat ook al lang in de Grondwet en het is ook al lang terug te
vinden in de uitwerking in de Gemeentewet. Het aardige is echter dat, hoewel het een oude bepaling
is, het een bepaling is die niet vanuit een autoritaire gedachte is neergeschreven. Het is een bepaling
die ook in de uitwerking in de Gemeentewet niet geleid heeft tot een hiërarchie, tot een ondergeschikt
zijn van het college van b. en w. aan de gemeenteraad, of de burgemeester aan de gemeenteraad of om
gekeerd, maar dat het - ik citeer dan de heer Meijerhof, maar toen had hij het over de relatie met de
provincie - gaat om een samen optrekken. Een en ander vindt men nu ook terug in dezelfde Grondwet,
waar staat dat van het bestuur van de gemeente ook deel uitmaken het college van b. en w. en de bur
gemeester. Ik heb dan nu meteen afgehandeld met de discussie die wij enige tijd geleden hadden over
wat nu eigenlijk het gemeentebestuur is. Als ik het dan nog preciezer zeg - ik moet mij dan houden aan
de tekst van de huidige Gemeentewet -, dan is in 1851 gemeentebestuur niet duidelijk geregeld. In
1852 heeft de minister zich gehaast mee te delen dat gemeentebestuur dient te worden verstaan in be
perkte betekenis, namelijk uitsluitend het college van b. en w. Een en ander is nog altijd geldend en
wordt nog altijd in de jurisprudentie teruggevonden. De raad is alleen tot medewerking verplicht indien
hij met name wordt opgeroepen. Het is natuurlijk heel duidelijk dat, wanneer iemand zich richt tot het
gemeentebestuur - bijvoorbeeld een schoolbestuur dat medewerking op grond van artikel 72 van de La-
ger-onderwijswet wil -, deze kwestie wel ter tafel van de raad wordt gebracht, omdat op dat moment de
raad de specifieke vertegenwoordiging van het gemeentebestuur is. Daar ligt de bevoegdheidslijn van de
raad. Zo is het denkbaar dat de bevoegdheidsl ijn ook bij het college van b. en w. en op een gegeven
moment ook bij de burgemeester ligt. Dat is nu duidelijk geworden na de laatste wijziging van de
Grondwet, die daar de grootst mogelijke klaarheid in geeft. Geen ondergeschiktheid, wel verantwoor
dingsverplichting voor het gevoerde bestuur, zowel voor b. en w., de leden afzonderlijk, de leden te
zamen als ook voor de burgemeester. Er is natuurlijk geen zinnig mens die dat doet, vandaar dan ook
dat wij in allerlei overlegstructuren, commissies en wat dies meer zij proberen een beetje samen op te
trekken en op eikaars golflengte terecht te komen om zo te komen tot een zo goed en harmonieus moge
lijke verwoording en uitvoering van datgene wat het beleid hoort te zijn. Mocht u de indruk hebben ge
had dat ik eigendunkelijke ideeën heb zitten verkondigen, dan haast ik mij te zeggen dat naar mijn
smaak de mening van een burgemeester, ook van deze burgemeester, volstrekt oninteressant is, maar dat
het er alleen om gaat hoe het geregeld is en wat de spelregels zijn. Ik ga er nu niet verder op in, maar
het zou de moeite waard zijn om over een en ander in ander verband met elkaar nog eens door te praten,