96
Wij zijn het eens met het aanwenden van de risicoreserve. De tijden zijn slecht genoeg om uit dit
fonds te putten. Ook zijn wij het eens met de kritiek van wethouder Kessler en andere fractievoorzitters
op het standpunt van de VVD. De fractie van de VVD zet op dit punt een zeer grote mond op: bezuini
gen moet, nee durven zeggen, enz. Waar komt de VVD uiteindelijk mee? In de eerste plaats met Echo.
De heer Meijerhof is ook al op dat punt ingegaan in verband met het verkiezingsprogramma van de VVD.
Overigens wordt er gesproken over kunstuitingen en dan ligt het in de lijn dat Echo eerder onderge
bracht moet worden onder de sector cultuur dan onder de sector welzijn. Dat argument van de heer Bij-
kersma begrijp ik ook niet. In de tweede plaats moeten meevallers worden gestort in het fonds risicore
serves. In de derde plaats moet er versobering plaatsvinden op de post kantines en keukens. Toen de
heer Bijkersma daarover sprak verwachtte ik een "gevulde koeken motie" maar die kwam niet. In de
vierde plaats moeten de kosten voor energieverbruik drastisch worden teruggedrongen. Daar valt wel wat
voor te zeggen, maar dat is nauwelijks nieuw beleid te noemen. In de vijfde plaats moeten de nota's so
berder worden opgezet. Als wij daar de risicoreserve mee moeten vullen, dan zijn wij wel langer bezig
dan de thans aan de orde zijnde beleidsperiode.
Kortom, de VVD-frcctie maakt op geen enkele manier haar standpunt hard. Er komen geen moties
en er worden geen bedragen, zelfs geen richtbedragen, ingevuld. Dat is natuurlijk wel de gemakkelijk
ste manier, want daardoor stel je je minder kwetsbaar op. Als je wel cijfers noemt, zoals wij dat doen,
dan valt men over iedere komma. Zoals de VVD-fractie de zaken presenteert is natuurlijk wel gemakke
lijk, maar naar mijn mening stelt dat wein ig tot niets voor. (De heer Bijkersma: Ik kan daar n iet mee in
stemmen mijnheer Van der Wal. Wij hebben een aantal jaren geleden al gezegd dat het financiële be
leid meer gecoördineerd gecontroleerd moet worden. Ik heb tijdens mijn algemene beschouwingen een
aantal voorbeelden genoemd van posten waarvan wij vinden dat daarop verder bezuinigd moet worden.
Ik heb ook gezegd dat wij misschien nog meer moeten herwaarderen; die moed moet je hebben. In een
ander verband heb ik aangehaald dat je best eens zou kunnen praten over lagere subsidies hier en daar.)
Wij vinden het best dat er meer gecoördineerd gecontroleerd wordt en dat de efficiency wordt verbeterd,
maar dan moet u wel met harde voorstellen ter zake komen. Maar dat doet u niet, mijnheer Bijkersma.
Wel komt u met zaken als Echo, meevallers, kantines en keukens, energieverbruik en soberder nota's.
(De heer Bijkersma: Ik denk dat u in de loop van de jaren helemaal niet geluisterd hebt naar wat wij
steeds naar voren hebben gebracht over zaken waar wij grote risico's bij lopen en waarop de gemeente
best kan bezuinigen. U luistert volgens mij gewoon niet.) Geeft u dan voorstellen ter zake! Maar dat
doet u niet. Ik wil er nu over ophouden, want anders maakt men mij ook nog het verwijt dat ik te lang
aan het woord ben
Wij bestrijden de opmerking dat wij met een demonstratie-begroting komen. Ook onze begroting is
sluitend. Ik heb zonet al aangeduid dat de realiteitswaarde daarvan met de jaren toeneemt, omdat het
college steeds meer van onze dekkingsmiddelen tot de zijne maakt. De wethouder van financiën geeft
toe dat je wel met een politieke begroting moet komen. Dat hebben wij ook altijd voorgestaan. Kortom,
wij zien in de benaderingswijze niet zo gek veel principiële verschillen meer. Alleen zijn wij wat har
der in de richting van het rijk. Het is toch wel verbazingwekkend - de heer Meijerhof is daar ook al tot
twee keer toe op ingegaan - dat juist de lagere overheid het rijksbegrotingstekort onder de 10% heeft
gedrukt, doordat zij veel soepeler heeft bezuinigd dan zelfs het rijk had gedacht. Dat feit moet ons
toch te denken geven. Deze benadering ontgaat de heer Pruiksma kennelijk volledig, want hij beweert
juist het tegendeel
Dan de ruimtelijke ordening. Het vroegtijdig toesturen van de algemene beschouwingen aan het
college van b. en w. heeft in zijn algemeenheid wel geleid tot een naar een zekere tevredenheid stem
mende beantwoording. Een uitzondering betreft de beantwoording van wethouder Geerts. Het begin van
zijn antwoord op onze bijdrage was hoopvol. Hij pikte daar meteen de rode draad - de groeiverwach
ting, die wij ter discussie stellen - uitVervolgens ging de wethouder selectief en ad hoc in op alle
verschillende punten, daarbij volledig voorbij gaande aan de essentie van mijn betoog en aan de funda
mentele kritiek op het gevoerde beleid inzake de ruimtelijke ordening. Wethouder Geerts wil niet in
zien dat de groei er uit is en dat een drastische ombuiging op het terrein van de ruimtelijke ordening
noodzakelijk is. Wel geeft hij schoorvoetend toe dat er zo hier en daar exploitatietekorten dreigen en
zoekt in dat kader zijn heil veel meer in noodoplossingen, zoals de 25% korting op de aankoopprijs van
gronden in de Hemrik. Op zich zijn wij daar op voorhand niet op tegen - wij moeten daar nog een dis
cussie over voeren -, maar een en ander tekent wel de ad hoe benadering die het college in deze kiest.
Ik heb er geen bezwaar tegen om, zoals de heer Pruiksma voorstelt, in de Commissie voor het Grondbe
drijf te spreken over de vraag hoe wij omgaan met dreigende exploitatietekorten. Wij blijven dan wel
altijd in hetzelfde kringetje van de financiën zitten; kunnen wij ook wat sneller gronden verkopen of
wat met de prijs schommelen? U zult mij niet horen zeggen dat die oplossingen niet belangrijk zijn,
maar het blijven wel oplossingen in de marge.
Waar wij voor gepleit hebben is een veel meer samenhangend beleid op het gebied van de ruimte
lijke ordening. De financiële consequenties moeten worden afgewogen tegen stedebouwkundige priori
teiten, want die zijn er natuurlijk ook, daarbij betrekkende een goed overzicht van de capaciteit van
terreinen, gebouwen volumes, woon- en werkcapaciteitenIn dat raam heb ik een aantal panden en ter
reinen genoemd. Wat doet dan wethouder Geerts? Die geeft uitgebreid de stand van zaken weer met
betrekking tot ieder pand en terrein. Zo'n gedetailleerdheid - misschien zijn dit ook de detailpunten
waar de heer Bijkersma op doelt - was niet mijn bedoeling. Ik heb de voorbeelden alleen maar genoemd
ter illustratie van het feit hoeveel capaciteit wij hebben en niet om te weten hoe de stand van zaken is,
want die wist ik voor het grootste deel wel.
Wethouder Geerts blijft zich namens het college vastklampen - ik kan niet tot een andere constate
ring komen - aan het Streekplan Friesland, het stadsgewest en de groeiprognoses, terwijl de grafiek,
waarvan ik in de algemene beschouwingen melding heb gemaakt, toch duidelijk aangeeft dat daar de
laatste tien jaar geen spaan van heel is gebleven. Nou kan de heer Meijerhof wel zeggen dat het om
een grafiek gaat uit 1970 - ik heb inderdaad een grafiek uit het Structuurplan voor de Binnenstad ge
bruikt en heb daar wel de vertekening uitgehaald, daar anders sprake zou zijn van volksverlakkerij -,
maar ik heb daarin wel de reële bevolkingsafname en de prognoses uit de beleidsnota's 1980 en 1983 ge
zet. Wanneer je wilt weten of wij ons beleid recentelijk wel of niet hebben aangepast, dan zul je de
hellingshoek van de grafiek moeten meten. Als je dat hebt gedaan, dan zal blijken dat wij ons beleid
niet hebben aangepast en dat wij op dezelfde voet als wij met Camminghaburen hebben gedaan door
gaan. Een en ander heeft nu dan ook tot gevolg dat wij 2 tot 2^ miljoen gulden aan p lan ontwikkel in gs-
kosten in Wiardaburen hebben laten zitten bij de laatste sanering van grondplannen. Het Grondbedrijf
vermoedt dat de plannen nu al verouderd zijn en vindt dat je dat geld beter maar meteen kunt afboeken.
Over 5 jaar zullen die plannen zeker verouderd zijn. Dit is dus ook zo'n voorbeeld waarbij 2 miljoen
gulden in een grondplan gaat zitten, terwijl wij nog geen m2 van die grond bezitten. Een en ander ge
beurt dan op basis van de prognoses die destijds door de raad als reëel zijn aanvaard. Overigens, voor
ons waren die reden om tegen Wiardaburen te sfemmen. Een nieuw verhaal is dit dus niet.
Waar ik met al deze argumenten naar toe wil is dat, omdat er in het beleidsplan praktisch niets
staat over het algemeen ruimtelijke ordeningsbeleid, dat in de aangekondigde structuurschets wordt aan
gekondigd. Daarin moet dan een inventarisatie worden opgenomen van de capaciteit aan terreinen en
bouwvolumes binnen de bebouwde kom en een overzicht van de financiële risico's die wij in de exploi-
tatiegebieden en de verspreide percelen lopen. Op basis van zo reëel mogelijke gegevens moeten wij
tot een afweging komen hoe wij ons beleid in het kader van de ruimtelijke ordening aanpassen aan de
praktijk. Dat is geen pas op de plaats, mijnheer Meijerhof, maar dat is met beide benen op de grond
staan. Wij wijzen inderdaad niet alle groei af. Wij zijn voorstanders van selectieve groei en wat dat
betreft hebben wij in onze algemene beschouwingen punten aangegeven waar je wel kunt groeien en een
grotere nadruk op stadsbeheer gelegd. Uit niets blijkt in de beantwoording van het college dat deze be
nadering ook wordt meegenomen in de structuurschets die de raad komend jaar zal bereiken. Ik heb
daarom alsnog een motie gemaakt, die als volgt luidt.
Motie 8
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 17, 18 en
19 december 1984,
behandelende het beleidsplan 1985-1989,
overwegende:
- de grote financiële risico's die dreigen of reeds zijn ontstaan bij de zoge
naamde exploitatiegebieden en met name Camminghaburen, Hemrik, Hui-
zum-Sixma en Wiardaburen en de zogenaamde verspreide percelen;
- het gebrek aan inzicht in hoeveelheid van potentieel beschikbaar bouw
terrein en bouwvolume binnen de bebouwde kom van Leeuwarden;
- de oproep tot bezinning vermeld in de toelichting op de begroting van de
Dienst Stadsontwikkeling,
besluit dat:
- een realistisch overzicht van bovenvermelde exploitatiesaldi en potentiële
bouwterreinen en bouwvolumecapaciteiten onderdeel zal uitmaken van de
nog vast te stellen structuurschets;
- deze structuurschets onder meer zal inhouden een afweging van deze za
ken ten opzichte van stedebouwkundige prioriteiten."