110 De heer Kessler (weth.): Ik begin met de heer Meijerhof. Hij heeft nogmaals gewezen op het feit dat er eigenlijk geen langzaamste dienstonderdeel mag zijn, omdat er nu eenmaal een datum is afge sproken waarop de zaken aanwezig moeten zijn. Ik ben dat in theorie volstrekt met hem eens. Wij zul len ons best doen de rekeningen sneller klaar te krijgen dan op dit moment het geval is. Ik ben in dat verband ook bereid nogmaals in de Commissie voor de Financiën na te gaan welke maatregelen zouden kunnen worden genomen om dat ook feitelijk te effectueren. Ten tweede heeft de heer Meijerhof gereageerd op de motie ten aanzien van de sociale uitkeringen. Hij'stelt dat die motie wel degelijk in een raad als deze thuishoort en is het in die zin niet eens met het standpunt van de CDA-wethouders. Daarvan heb ik kennis genomen en een ieder moet die zaak in zijn eigen afwegingsproces betrekken. De heer Pruiksma heeft een aantal opmerkingen gemaakt ten aanzien van de fiscalisering, de stand van de risicoreserve, de herwaardering en de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD). Die laat ik op dit moment voor wat ze zijn, ze waren ook meer in zijn algemeenheid bedoeld. In tweede instantie heeft hij nog wel gereageerd op het feit dat de verantwoordelijkheid voor de halve minima - misschien is de minima-plus een beter woord - juist bij de rijksoverheid ligt. Het bevreemdt hem daarom dat de drie PvdA-wethouders met de betreffende motie (motie 2) meegaan. Daarover het volgende. Het is mijns in ziens goed om een verschil te maken tussen enerzijds de mogelijkheden om materieel, feitelijk dus, wat voor de halve minima te doen en anderzijds het uitoefenen van politieke druk. Ik heb gezegd dat wij ten aanzien van de halve minima, of de minima-plus, feitelijk materieel gezien vrijwel niets kunnen doen en dat wij ons toch primair zullen moeten richten op de echte minima. Dat wil natuurlijk niet zeg gen dat wij ons ongenoegen niet kenbaar kunnen maken aan de regering en de Tweede Kamer over de achteruitgang in inkomen van een groot aantal burgers in deze stad. Het lijkt mij wel belangrijk het zo juist genoemde verschil te onderkennen. De heer Pruiksma heeft aangekondigd nader terug te zullen komen op het punt van de emancipatie. Dat zal zijn in de raad van januari als de nota met betrekking tot de werkgelegenheid aan de orde komt. Ik wacht dat af. Over de functiewaardering heeft hij gezegd dat er een zo menselijk mogelijke benadering nodig is. Misschien is het goed daarop iets uitgebreider in te gaan. In het verleden was het zo dat wat betreft het promotiebeleid een koppeling tot stand werd gebracht tussen enerzijds de waardering van de functie en anderzijds de waardering van het functioneren. Die twee zaken gingen samen hand in hand. Bij de hui dige functiewaardering is het zo dat wij zuiver en alleen naar de functie kijken en het persoonlijk func tioneren van de mensen meenemen in het kader van een beloningsbeleid. Dat kan tot gevolg hebben dat mensen, die tot voor kort in een hogere rang zaten, nu naar beneden gaan. Dat heeft dan vooral te ma ken met het feit dat indertijd die integratie tot stand is gebracht en dat wij daar nu van afstappen. Soms kan dat wrang zijn, omdat juist de mensen die in het verleden op persoonlijke kwaliteiten hoger ge waardeerd zijn nu de indruk krijgen dat ze minder gewaardeerd worden. En dat is dan niet het geval. De heer Bijkersma heeft het gehad over de risicoreserve. Ik heb geconstateerd dat de bezuinigings voorstellen van de VVD niet voldoende zijn om de voorstellen voor nieuw beleid, die toch ook in ieder geval indirect in het verhaal van de VVD naar voren kwamen, te dekken. Op zichzelf geloof ik best dat de VVD in staat is om verdergaand te bezuinigen. Je moet ook eens nee kunnen zeggen, aldus de heer Bijkersma, en ik denk best dat hij daartoe in staat is. Dat betekent tegelijkertijd echter wel een verdergaande verschraling van de voorzieningen in Leeuwarden, want de maatregelen in de sfeer van efficiency zijn zo langzamerhand echt wel uitgeput. Tevens is de consequentie dat de werkgelegenheid verder terugloopt. Nee zeggen betekent ook heel vaak nee zeggen tegen werkgelegenheid. Ik hoop dat de heer Bijkersma dat begrijpt. In ieder geval is het beroep dat het college op de risicoreserve doet on- zes inziens alleszins acceptabel. Op de overige opmerkingen op het gebied van de werkgelegenheid hoef ik nu niet in te gaan. 7 ja nuari komt dit onderwerp in de raad aan de orde en dan is er weer de kans hierop in te gaan. De heer Van der Wal heeft gewezen op het feit dat de ramingstechniek van het college enigszins opschuift in de richting van de PAL-fractie. Daarin zit naar mijn mening een kem van waarheid» Wij ramen inderdaad optimistischer dan wij gewend zijn. Wij doen dit echter nog steeds binnen de mogelijk heden die redelijkerwijs zijn te verwachten. Wat het laatste punt betreft is er nog steeds verschil met de PAL-fractie, die onzes inziens niet met een vleugje optimisme raamt maar te optimistisch. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de acht ton extra winst die men bij het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf (GEB) raamt en aan het feit dat men 70.000,extra inkomsten raamt als gevolg van de decentralisatie van de volkshuisvesting. Dat zijn zaken die men mijns inziens wel kan vergeten. Onzes inziens raamt de PAL- fractie dus te optimistisch en wij zijn het dus nog niet met elkaar eens. Ik geef echter toe dat de ver schillen genuanceerder worden, zeker nu de PAL-fractie bij een aantal demonstratieposten slechts p.m. raamt. 111 De heer Siemonsma heeft er op gewezen dat de positie van de uitkeringsgerechtigden en de ge meenten niet te vergelijken is. Ik heb dat ook niet als zodanig bedoeld. Ik heb wel gewezen op een soort algemene tendens dat de rijksoverheid zowel de uitkeringsgerechtigden als de gemeenten in meer dan evenredige mate bezuinigingen oplegt. Dat overheden en individuele burgers niet met elkaar zijn te vergelijken snap ik uiteraard ook wel. De vertraging in de notitie van de Gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) heeft te maken met de taakverdeling tussen secretarie en diensten. Er bestaat altijd een zeker spcnningsveld tussen het opere ren van een dienst en het opereren van de secretarie. Binnen dat spanningsveld moet worden gewerkt. Het is in ieder geval zeker niet zo dat de verhalen die de directie van de GSD schrijft zonder meer ge schikt zijn om in de raad te brengen. Er zal altijd nog door de secretarie naar moeten worden gekeken. De heer Siemonsma heeft gewezen op het standpunt dat de CDA-wethouders indertijd met betrek king tot de 4 juni-motie hebben ingenomen. Dit punt wil ik graag doorgeven aan de heer Heere, die daarover iets zal zeggen. De reactie van de heer Duijvendak op het emancipatievoorstel van het CDA spreekt voor zich. Ik heb daar niets aan toe te voegen en ook niets aan af te doen. Mevrouw De Jong constateert uiteindelijk dat ook haar partij het ermee eens is dat er een optimis tische ramingstechniek nodig is en dat de risicoreserve moet worden benut. Ik ben blij dat ook zij de vi sie van het college onderschrijft. Tot slot de heer Buurman. Ik zal nogmaals proberen duidelijk te zijn. Wij zijn er niet voor dat de wetten zo veranderd worden dat elke gemeente zelf verantwoordelijk wordt voor de hoogte van de uit keringen die aan de minima moeten worden verstrekt en wij zullen dan ook geen initiatieven bepleiten die in die richting gaan. De heer Geerts (weth.): De heer Meijerhof heeft gezegd dat hij met zijn verhaal bedoeld heeft dat het accent moet komen te liggen op verbetering van de woonomgeving en hij heeft mijn restrictie daar bij betrokken. Wij zijn het wat dat betreft wel met elkaar eens. Ik heb een en ander ook zo opgevat als hij in tweede instantie heeft aangegeven. De heer Pruiksma heeft uitgelegd wat hij zag als Deens model. Hij sprak daarbij over een project matige aanpak. Ik heb begrepen dat hij bedoelt dat het niet alleen om een technische aanpak gaat, maar dat er meer dingen aan de hand zijn. Die zaken zouden eigenlijk moeten worden gecombineerd, aldus de heer Pruiksma. Dat zou inderdaad de aanpak zijn die past en ik ben het wat dat betreft dan ook met hem eens. Wij moeten een en ander nog maar eens bekijken. Aan een dergelijke aanpak zijn echter wel consequenties verbonden, zowel financieel als organisatorisch. Ik heb niet voor niets gewezen op datgene waarmee de commissie Heere bezig is. Ik weet niet hoe ver wij daarmee komen, het is een moeilijke materie. Mijns inziens moeten die zaken worden gekoppeld en dan zullen wij met elkaar een organisatie moeten proberen te creëren die op al die problemen ingaat. Of wij dat op een snelle manier voor elkaar krijgen zullen wij moeten afwachten. Ik denk dat er een misverstand bestaat over de structuurschets en het Structuurplan voor de Binnen stad. Ik herhaal dat ik geen behoefte heb aan motie 4 van PAL om het structuurplan met een heleboel zaken er omheen te herzien. Het Structuurplan voor de Binnenstad geeft namelijk een goede basis voor de discussies die wij hebben over de plannen met betrekking tot deelgebieden. Er is geen enkele aanlei ding om te veronderstellen dat dat structuurplan op dit moment moet worden aangepast. Het college is zeker van plan voldoende ruimte te geven voor discussies die met betrekking tot de deelgebieden moeten worden gevoerd. Ik heb daarbij verwezen naar de discussie over de Schoolstraat. Ik heb daar tevens bij gezegd dat ik op dit moment geen behoefte heb aan motie 4 van PAL. De heer Bijkersma heeft nogmaals de problematiek met betrekking tot de grondexploitatie naar vo ren gebracht. Ik denk dat wij wat dat betreft niet zoveel problemen meer met elkaar hebben. Mevrouw De Jong heeft geconcludeerd dat de normale gang van zaken is dat de Commissie Wei stan dszorg bij sloop wordt betrokken. Impliciet is dat inderdaad het geval. Zij vraagt zich af hoe dan toch de beeldbepalende panden, waarvan zij het jammer vindt dat ze er niet meer zijn, zijn gesloopt. Toch is de Commissie Welstandszorg impliciet wel betrokken geweest bij de voorbeelden die zij voor ogen heeft. Op het moment dat de oude panden er nog stonden en de commissie de nieuwe plannen ter visie kreeg is er een afweging gemaakt. Ten principale worden deze afwegingen natuurlijk in de ge meenteraad gemaakt. Op een van de moties van de heer Van der Wal heb ik al gereageerd. Hij wil toch dat wij de fi nanciële consequenties beter afwegen tegen de planologische consequenties. Ik heb niet gezegd dat er helemaal geen grond van waarheid in zijn verhaal zit als het gaat om de grote zorg over de exploitatie van gronden. Ik heb dat in eerste instantie ook duidelijk naar voren gebracht. Ik heb alleen wat anders

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1984 | | pagina 57