117
Punt 1a (vervolg)
De Voorzitter: Ik moet beginnen met de stemming over motie l betreffende Leeuwarden-stadsgewest,
Deze motie hebben wij gisteravond laten liggen. Wij hebben toen afgesproken dat wij de stemming hier
over vanmiddag zouden doen plaatsvinden. Heeft iemand behoefte om een stemverklaring af te leggen?
De heer Van der Wal: Ik wil een stemverklaring over deze motie afleggen. In de tweede instantie
hebben wij nogmaals onze grote aarzelingen geuit. Hoe wij met betrekking tot deze motie zullen stem
men zou afhangen van de beantwoording van het college, gezien in de context van het ruimtelijke or
den in gs verhaal dat wij hebben proberen duidelijk te maken. Helaas moeten wij constateren dat uit de
antwoorden van b. en w. in tweede instantie weinig of geen erkenning is gekomen van hetgeen wij naar
voren hebben gebracht. Wij hebben dan ook geen behoefte aan deze motie, gezien in de context van de
discussie
Uitdrukkelijk wil ik verklaren dat wij op zich geen tegenstanders zijn van Leeuwarden-stadsgewest;
wij hebben de vorige keer ook onder restricties voor een dergelijke motie gestemd. In dat licht willen
wij wel afzien van het recht om ons minderheidsstandpunt in eventuele brieven naar Den Haag op te ne
men
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over motie nr. I
De motie van de fractievoorzitters van PvdA, CDA, VVD, D'66 en GPV/RPF/SGP wordt aangeno
men met 30 tegen 4 stemmen
(Tegen de motie stemmen de leden van de PAL-fractie.)
De heer De Beer is inmiddels ter vergadering gekomen.
Punt 1b (bijlagen nrs. 381, 442 en 450).
De Voorzitter: Aan de orde is: Vaststellen van het beleidsplan 1985-1989 (zie tevens de aanvullen
de raadsbrief met betrekking tot het ontwerp-beleidsplan 1985-1989).
De heer Timmermans: Ik wil enkele opmerkingen maken over hoofdfunctie 2 Verkeer, vervoer en
waterstaat. Het is duidelijk dat bij deze herwaarderingsronde de sector openbare werken het grote
slachtoffer is geworden, want daar wordt ongeveer 2 miljoen gulden bezuinigd. Verschillende woord
voerders hebben hier eerder vermeld dat voor wat betreft het onderhoud van wegen en plantsoenen de
rek er uit is, de grens bereikt is. Ik kan mij dat wel voorstellen, maar van de andere kant moet ook ge
constateerd worden dat een concrete onderbouwing van die zorg, namelijk de vraag of inderdaad de
grens is bereikt, eigenlijk niet aanwezig is of op tafel komt. De heer Van der Wal en wethouder Geerts
hebben al aangegeven dat recent in de Commissie voor Openbare Werken een discussie heeft plaatsge
vonden over de vraag of er ten aanzien van deze kwestie meer hardheid verkregen kan worden. Het gaat
dan met name om het zoeken naar zo'n optimaal mogelijk niveau tussen de verhouding van de kosten en
de kwaliteit van het onderhoud. Wat dat betreft zijn er nog weinig handvaten gevonden.
Hetzelfde probleem geldt ook voor de stelpost civieltechnische werken. Er wordt voorgesteld daar
1,7 miljoen op te bezuinigen. Ik moet onmiddellijk toegeven dat onze fractie ook niet een B-voorstel,
een minder goed of een ander voorstel heeft, zodat wij op zich zelf geen bezwaar tegen het voorstel
van b. en w. hebbenHet te bezuinigen bedrag is echter erg arbitrair, want dat zou net zo goed 1^ mil
joen of 1,9 miljoen gulden kunnen zijnJe weet gewoon niet waarop je bezuinigt.
In de memorie van antwoord hebben de vragen 81 en volgende betrekking op de Oostergoweg. Wat
betreft de relatie met de stelpost civieltechnische werken komt het college met de opmerking dat er voor
wat betreft de prioriteitsstelling een jaarlijkse vaststelling in de Commissie voor Openbare Werken
plaatsvindt. Dat is wel waar, maar datgene wat daar plaatsvindt is niets anders dan het jaarlijks vast
stellen van het werklijstje van de Dienst Stadsontwikkeling (DSO). Een discussie over de omvang van
het budget voor de civieltechnische werken, laat staan een prioriteitsstelling tussen de verschillende
activiteiten vindt daar in feite ook niet plaats. Ik heb de indruk dat, gelet op de vaagheden waarmee
het college punten als de Oostergoweg, het Vrijheidsplein en de Oosterbrug aan de orde stelt, het ook
bij b. en w. n iet helemaal duidelijk is wat nu de prioriteitsstelling in deze sector moet zijn. Mijn con
clusie is dan ook dat ten aanzien van omvang en prioriteitsstelling binnen de onderhoudsbudgetten voor
wegen en plantsoenen en de stelpost civieltechnische werken onvoldoende inzicht bestaat over deze
zaak.
118
Het probleem dat daarop volgt is dat een belangenafweging met een andere sector feitelijk onmoge
lijk is geworden. De consequentie daarvan is weer dat in feite deze post bij een eventuele nieuwe her
waardering een soort open doel wordt, afschotrijp zou je kunnen zeggen. Dat is geen goede zaak. Onze
fractie wil dan ook het college voorstellen om eens met een nadere onderbouwing te komen ten aanzien
van de omvang en de prioriteitsstelling van deze begrotingsposten.
In het verlengde van deze discussie heeft onze fractie een vraag gesteld - zie de memorie van ant
woord onder vraag 289 - over de gemeentelijke prestatiegegevens. Afgezien van de discussie of wij nou
moeten praten over kerngegevens, kengetallen of prestatiegegevens, vinden wij het antwoord van het
college toch wat formeel. In de eerste plaats wordt gezegd dat de gegevens die zijn opgenomen voor
schrift zijn van het rijk. Dat zal wel waar zijn, maar niets staat de gemeente in de weg om andere pres
tatiegegevens die wij zinvol achten op te stellen. In de tweede plaats wordt het argument gebruikt dat,
wanneer het rijk te veel inzicht zou krijgen in prestatiegegevens, dat voor het rijk aanleiding zou kun
nen zijn om te bezuinigen. Ik vind dat argument zwaar overtrokken. De eerste de beste inspecteur van
gemeentefinanciën weet waarschijnlijk beter dan de gemiddelde gemeentebestuurder hoe de prestaties
binnen de verschillende gemeenten liggen. Dat argument van het college is dus niet zo sterk. Ik zou het
college dan ook willen vragen na te gaan, eventueel in overleg met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG), of het mogelijk is te komen met een zodanige opzet van gemeentelijke prestatiege
gevens dat de vergelijkbaarheid tussen en ook de bruikbaarheid van de verschillende gegevens gegaran
deerd is.
De afgelopen jaren hebben zowel in de raad als in de Commissie voor Openbare Werken regelmatig
discussies plaatsgevonden over het feit dat bij reconstructiewerkzaamheden regelmatig bomen het onder
spit delven. Ondanks de uitgesproken goede wil van de verschillende participanten in dit gebeuren,
moet je constateren dat er teveel vergissingen worden begaan. De indruk bestaat dat er bij de planvor
ming nog te weinig aandacht wordt geschonken aan het bestaande groen. Het is misschien wat merk
waardig, maar toch willen wij voorstellen dat in de desbetreffende raadsadviescommissie door de techni
sche adviseurs vrij expliciet wordt aangegeven welke aandacht bij de planvorming is gegeven aan de
bestaande groene lemen ten
Mijn laatste opmerking gaat over onze vraag 96 in de memorie van antwoord. Onze fractie heeft
gewezen op de gegroeide situatie rond het gebruik van de oever door woonschepenbewoners aan het Bis
schopsrak. Het college heeft daarop geantwoord dat de geschetste situatie zijn aandacht heeft. B. en w.
kunnen zich voorstellen dat wij buitengewoon ingenomen zijn met dat antwoord. Maar wij nemen toch
de vrijheid om de aandacht van het college er op te vestigen dat er wat ons betreft geen bezwaar be
staat tegen het gebruik van de oevers, dat het wel noodzakelijk zal zijn om een en ander te legaliseren
en dat ook grenzen gesteld worden aan aard en omvang van het gebruik. Tenslotte denken wij dat het
zinvol is dat er overleg plaatsvindt over het bovenstaande via het daartoe geldende schippersoverleg
Mevrouw De Haan—Laagland: Ik wil graag een paar opmerkingen maken over de sector onderwijs en
dan met name de herwaarderin gs voorste I lenDe grootste pijn zit hem voor ons in het wegbezuin igen van
de tweede stimuleringsleerkracht. Voor onze fractie heeft het opkomen voor kinderen in een achterstands
situatie een heel hoge prioriteit binnen het lokale onderwijsbeleid. Ook in het collegeprogramma is dat
als zodanig verwoord. Vandaar dat wij niet zo maar met deze bezuiniging akkoord kunnen gaan. Wij
realiseren ons best dat de financiële marges om een eigen beleid te voeren ten aanzien van het onder
wijs klein zijn. Dat komt onder anderen ook door het feit dat wij als raad besloten hebben er een eigen
Schooladviesdienst (SAD) op na te houden. Een beslissing overigens die, gezien de omstandigheden van
toen, terecht en gemotiveerd is genomen. Ondanks dat willen wij de poging van het college, om alsnog
te proberen rijksgelden te verkrijgen voor het schoolbegeleidingswerk, ondersteunen, waarmee niet ge
zegd is dat dus de fusie SAD - Gemeenschappelijk Centrum voor Onderwijsbegeleidingsdiensten (GCO)
coute-que-coute moet doorgaan.
Wat wij willen bepleiten is het volgende. Als het lukt rijksmiddelen te verkrijgen voor schoolbege
leidingswerk, dan willen wij de financiële ruimte die daardoor ontstaat binnen de sector onderwijs ge
bruiken om de bezuiniging ten aanzien van de tweede stimuleringsleerkracht ongedaan te maken. Wij
koppelen deze twee zaken dus aan elkaar en wachten de reactie van het college en de raad over dit
voorstel af.
Een ander punt betreft de bezuinigingen bij de logopedie. Als met de nu bezuinigde logopediste
ook de preventie op dit terrein zou wegvallen, dan hebben wij daar ernstige bezwaren tegen. Het col
lege heeft dienaangaande een onderzoek toegezegd en dat wachten wij af.
Ten aanzien van de Buitenschool wil ik opmerken dat wij aanvankelijk vonden dat een poging ge
daan moest worden om de taakstelling van 75.000,-- te handhaven. Nadat wij alles nog eens grondig