141
mijns inziens een technische bijstelling, waarvan men zich kan afvragen of die wel of niet moet plaats
vinden, maar daar wil ik nu verder niet op ingaan.
Op de bladzijden 3 en 4 van de raadsbrief wordt dieper ingegaan op het vrijstellingsbeleid in deze.
Tot nu toe is de eigenaar/gebruiker van woningen met een waarde lager dan 18.000,-- vrijgesteld van
het betalen van onroerend goedbelasting. Dat is een globale regeling die destijds is getroffen. Het col
lege vindt deze regeling echter niet juist en vraagt zich af of een en ander als effectief instrument kan
worden beschouwd. Vervolgens staat op bladzijde 4 van de raadsbrief: "Alvorens echter een definitief
standpunt in te nemen wachten wij de resultaten van een nader onderzoek ter zake van de relatie inko
men/waarde woning af." Ik wil nu alvast zeggen dat wij die relatie niet zien en wij willen ons dan ook
tegen dat onderzoek verzetten. Onzes inziens wordt er op die manier inbreuk gemaakt op het beste
dingspatroon van de mensen. Ik vind dat het inkomen hier niet bij moet worden betrokken.
De heer Duijvendak: Ik wil ook een paar opmerkingen maken, juist voor die mensen die niet zoveel
te kiezen hebben als het gaat om wat ze willen besteden.
Het voor ons liggende voorstel ligt ons zwaar op de maag. Het blijkt dat er voor sommige woningen,
ook voor woningen waarin mensen wonen met over het algemeen lage inkomens, volgend jaar een stij
gingspercentage uit de bus kan komen van meer dan 50. Dit hangt samen met een aantal factoren, waar
van ik er twee zal noemen. De afgelopen vijf jaar hebben er grote schommelingen plaatsgevonden in de
prijzen van woningen. Omdat er over het algemeen een behoorlijke waardedaling is opgetreden en om
dat wij willen vasthouden aan de totaalopbrengst, betekent dit dat het bedrag per 3.000,zal moe
ten worden verhoogd. Het vervelende is echter dat de waardedaling bij de duurdere en zeer dure huizen
veel sterker heeft plaatsgevonden en dat bij de goedkopere woningen zelfs wel eens sprake is geweest
van waardestijging. Per saldo is er dus sprake van een verschuiving van lasten in de richting van mensen
die in goedkope woningen wonen. Hun huis is soms meer waard geworden en per 3.000,moeten ze
ook meer gaan betalen. Een tweede reden waardoor een aantal problemen is ontstaan is dat de zakelijk
gerechtigden al jarenlang aan hun limiet zitten. Terecht stellen b. en w. voor om de verruiming van de
limiet die heeft plaatsgevonden nu te benutten. Na enig nadenken hebben ze besloten dat structureel te
doen. Het bedrag van 180.000,zou kunnen worden benut om de gebruikerstarieven niet meer te la
ten stijgen, bijvoorbeeld door geen 2-j% inflatieverhoging toe te passen. Wij hebben hierover uitgebreid
in de fractie gesproken, waarbij onze conclusie was dat dat niet de juiste manier is om mensen met een
laag inkomen te helpen. Van het niet laten doorgaan van de inflatieverhoging profiteren immers veel
meer mensen, ook mensen die zo'n verhoging best kunnen betalen. Wij gaan dan ook noodgedwongen
akkoord met deze voorstellen. Wij willen echter nogmaals opmerken dat een en ander alleen maar kan
wanneer er een actief kwijtscheldingsbeleid van de grond komt. Ook omdat b. en w., gelukkig voorlo
pig, constateren dat wij de minima niet erg effectief kunnen helpen door het vrijstellingsbedrag te ver
hogen - er bestaat namelijk geen liniair verband tussen de waarde van de woning en de inkomenspositie
van de bewoner - zal er een actief kwijtscheldingsbeleid moeten worden gevoerd. Wel wil ik de wet
houder vragen in hoeverre het mogelijk is bij het opstellen van een notitie over de rioolretributie te be
kijken of deze lasten vooral ten lasre zullen komen van de zakelijk gerechtigden, omdat die vooral de
laatste jaren nogal bevoordeeld zijn. Het liefst zouden wij dan ook nog zien dat van die zakelijk ge
rechtigden de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.
Wij zitten dus met het voorstel in onze maag. Omdat wij vinden dat het geen goed voorstel is zou
den wij bij de stemming kunnen weglopen, maar daar komen wij ook niet veel verder mee. Wij zouden
tegen kunnen stemmen, maar wij weten dat het geld nodig is om de begroting dekkend te maken. Wij
gaan dus akkoord, onder de voorwaarde dat op heel korte termijn over het kwijtscheldingsbeleid wordt
gesproken en in de hoop dat de volgende motie wordt aangenomen.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 19 decem
ber 1984,
vaststellende de wijziging Verordening onroerend goedbelastingen 1985,
overwegende
- dat er sprake is van een sinds jaren steeds onrechtvaardiger wordende ver
houding tussen het gebruikersdeel en het zakelijk gerechtigden deel van de
onroerend goedbelasting;
- dat door de noodzakelijk verrichte hertaxatie nog meer de relatie tussen
hoogte van de aanslag en inkomenspositie van de aangeslagene is zoek
geraakt, ook al omdat door deze hertaxatie een verschuiving van woon
lasten in de richting van de goedkopere woningen plaatsvindt,
142
draagt het college op
- bij de rijksoverheid aan te dringen op een herziening van de ogb-regelge-
ving, in die zin dat er een nauwere relatie ontstaat tussen inkomens- en
aanslagpositie bij uitvoering van de ogb;
- zich in soortgelijke zin actief te mengen in de discussie rondom het rap
port Christiaanse
De motie is mede-ondertekend door mijn fractiegenoot, de heer Niemeijer. (De Voorzitter: De motie is
voldoende ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.)
De heer Meijerhof: Ik kan mij grotendeels aansluiten bij de reactie van de heer Duijvendak. Ook
onze fractie vindt dat het geld nodig is. Toch bekruipt je een gevoel van onmacht, dat met name wordt
ingegeven door de verschuiving van de peildatum van 1 januari 1984. Een en ander zal er toe leiden dat
er straks heel wat protesten zullen komen tegen de sterke verhoging die voor sommige huizen en met na
me voor huizen in de goedkope sector zal gelden. De heer Duijvendak heeft ook al naar voren gebracht
dat er, buiten het kwijtscheldingsbeleid, eigenlijk geen mogelijkheden zijn iets te doen voor de lagere
inkomensgroepen. In de raadsbrief wordt ook al gesteld dat de relatie tussen goedkope woning en inko
men er in feite niet is. Ook in duurdere woningen zitten mensen met huursubsidie, omdat zij een laag
inkomen hebben.
Uit de stukken die ter inzage lagen blijkt dat men ook in andere plaatsen steeds meer van mening is
dat de vrijstellingsgrens weer naar beneden moet of zelfs helemaal niet moet worden ingevoerd, omdat
die relatie er niet is. Ik kom dan meteen bij de door PAL ingediende motie. Ik denk dat onze fractie
niet zoveel problemen heeft met hetgeen daarin aan het college wordt opgedragen. Over het eerste
aandachtstreepje onder "overwegende" wil ik echter nog graag iets naders weten. Er staat dat er sprake
is van een sinds jaren steeds onrechtvaardiger wordende verhouding tussen het gebruikersdeel en het za
kelijk gerechtigdendeel van de onroerend goedbelasting. Het college wordt opgedragen naar de rijks
overheid toe te gaan en ik denk dan dat hier niet wordt gesproken over datgene wat in de wet is gere
geld over de verhouding tussen gebruikersdeel en zakelijk gerechtigdendeel, maar over de ontwikkeling
die heeft plaatsgevonden. Die ontwikkeling is mijns inziens het gevolg van het in deze gemeente ge
voerde beleid, namelijk het maximale halen uit het zakelijk gerechtigdendeel en proberen het gebrui
kersdeel zo laag mogelijk te houden. Dat heeft tot consequentie gehad dat wij, als wij meer onroerend
goedbelasting binnen wilden halen, niets of heel weinig konden halen bij de zakelijk gerechtigden en
terecht kwamen bij de gebruikers. Ik denk dus dat hetgeen bij de eerste overweging staat in de richting
van het door de gemeente gevoerde beleid gaat en niet in de richting van het rijk. Als ik het verkeerd
heb begrepen hoor ik het wel. De tweede overweging is meer een gevoelskwestie. In de raadsbrief staat
dat de relatie, die nu helemaal is zoek geraakt, steeds verondersteld is, doch aantoonbaar niet aanwe
zig is.
Resumerend: ik denk dat de eerste overweging niet klopt, terwijl ik bij de tweede een vraagteken
zet. Wij staan wel achter de conclusie waartoe een en ander leidt.
De heer Visser: De voor ons liggende raadsbrief is het resultaat van de hertaxatie per 1 januari
1984. Op zich is er in de systematiek weinig gewijzigd, ware het niet dat de hertaxatie toch wel ge
volgen heeft zowel naar de ene als naar de andere kant. Ik wil in dit verband uw aandacht vragen voor
het slot van bladzijde 1 waar staat: "Conform de door ons in de Commissie voor de Financiën gedane
toezegging zijn thans maatregelen in voorbereiding om in de toekomst zonder aanmerkelijke kosten tot
snellere hertaxaties te komen." In het verleden is in de Commissie voor de Financiën ook van onze kant
op dit punt aandacht gevraagd. Wij wachten dus wat dat betreft met belangstelling de aankondiging van
die maatregelen af.
Het belangrijkste punt is eigenlijk het procentuele verschil naar boven. Ik heb daarvan in de Com
missie voor de Financiën gezegd dat ik het op prijs zou stellen dat daaraan in de voorlichting naar de
burgers zeer veel aandacht wordt besteed. Want wat zien wij? Op bladzijde 5 van de raadsbrief staat
dat het tarief voor de zakelijk gerechtigden gaat van 8,53 naar 9,27 en voor de gebruikers van
5,59 naar 6,24, hetgeen overeenkomt met een stijging van respectievelijk 8,7% en 11,6%. Dit
snapt de goede burger natuurlijk niet. Wanneer de burger in de krant leest dat er een hertaxatie is ge
weest en dat er in heel veel gevallen sprake is van een lagere taxatie, dan denkt hij: Mijn pand is la
ger getaxeerd, dus ik hoef minder onroerend goedbelasting te betalen. Daarom wil ik er nogmaals de
aandacht van het college op vestigen dat toch goed moet worden geprobeerd een en ander voor de bur
ger duidelijk te maken. Dit kan via de gebruikelijke bijsluiter, die dan op dit punt wat scherper moet
worden gesteld. Het zou ook via een mededeling in Aan de Grote Klok kunnen, maar dat laat ik graag
aan het college over. Het punt is alleen dat de burger goed begrijpt hoe het zit.