145 af of dan wel opdracht aan het college moet worden gegeven om met het rijk te praten. Ik ben van me ning dat deze overweging toch terecht is opgenomen, want er wordt gesproken over de verhouding tussen het gebruikersdeel en het zakelijk gerechtigdendeelDe mate waarin die groepen kunnen worden aan geslagen hangt af van de bedragen die door het rijk in het gemeentefonds worden gestort. Het rijk heeft gezegd dat 12% respectievelijk 15% van dat totale bedrag als onroerend goedbelasting mag worden ge heven ten laste van de inwoners van de gemeente Leeuwarden. Het rijk heeft dus op twee manieren met deze zaak te maken. Het bepaalt hoeveel procent van het gemeentefonds als belasting mag worden ge heven, terwijl door de storting in het gemeentefonds indirect wordt bepaald hoeveel geld wij binnen krijgen. Daarom wordt er ook voortdurend een discussie gevoerd over de vraag of de limieten verruimd mogen worden. Het probleem is nu juist dat de zakelijk gerechtigden in Leeuwarden al jaren tegen die limiet aan zitten en daardoor is het zo dat in de afgelopen vijf jaar ongeveer een bedrag van 4 miljoen gulden, dat eerst door de zakelijk gerechtigden werd betaald, wordt betaald door de mensen die als ge bruikers worden aangeslagen. Ik vind het uitstekend dat wij een beleid voeren waardoor de gebruikers niet aan de limiet komen en dat wij er voor zorgen dat wij het bedrag voor hen zo laag mogelijk hou den. Wij vinden echter dat de limiet voor de zakelijk gerechtigden veel hoger zou moeten en dat kan niet omdat het rijk het tegenhoudt. Daarom is het mijns inziens terecht aan te geven dat het rijk op een en ander wordt aangesproken. Er is de laatste jaren dus sprake van een relatieve verschuiving ten nadele van de gebruikers. Zoals ik al heb gezegd vind ik het uitstekend het bedrag voor de gebruikers zo laag mogelijk te houden, maar door het door het rijk gevoerde beleid ontkomen wij er ook nu niet aan de ge bruikers zwaarder te belasten en vandaar de eerste overweging in onze motie. De tweede overweging gaat er om dat er weliswaar geen liniair verband is tussen inkomen en het huis waarin wordt gewoond, maar dat er natuurlijk wel sprake is van een verband. Mensen in een huis van 5 ton hebben over het algemeen een heel hoog inkomen, terwijl mensen in de Meenthe over het al gemeen een lager inkomen hebben. Dat soort verbanden bestaat natuurlijk wel. Vandaar dat wij vinden dat er op moet worden aangedrongen dat er een wet komt waarin op een of andere manier verband wordt gelegd tussen het inkomen en de te betalen onroerend goedbelasting. De derde factor in het geheel betreft de waarde van het pand waarin wordt gewoond. Ik wil mij er niet over uitlaten hoe de berekening moet plaatsvinden. Dat kan misschien via een schijvensysteem, via een vrijstellingsbedrag of via een belastingvrije voet of op nog een andere manier. Wij vinden dus dat die drie factoren, namelijk inkomen, waarde van het pand en het te betalen bedrag, met elkaar samen hangen en wat dat betreft is mijns inziens de tweede overweging terecht. Mocht de PvdA desondanks toch nog moeite hebben met deze overweging, dan willen wij die wel schrappen, omdat het in wezen om het besluit gaat. Dan ga ik naar de wethouder. Ik weet dat er in het kader van de VNG een en ander gebeurt. De vraag komt dan naar voren wat als haalbaar wordt gevonden. Wij vinden de reactie van de VNG tot nu toe veel te mager. Er wordt veel te voorzichtig gereageerd op de plannen die op tafel komen. De wet houder heeft terecht gewezen op een aantal gevaren met betrekking tot het rapport Christiaanse. Wij vinden dat er vanuit de gemeenteraad principieel moet worden gezegd dat er verband moet zijn tussen de inkomenspositie en het bedrag dat aan onroerend goedbelasting wordt betaald. Dat moet de inzet zijn, waarbij vanzelfsprekend praktische uitwerkingsmoeilijkheden te voorschijn komen. Ik vind het uit stekend dat de wethouder in de commissie komt met een aantal VNG-rapporten en dat wij er over praten wat zijn inbreng in de VNG zal zijn, maar ik blijf het desalniettemin op prijs stellen dat de motie wordt aangenomen, omdat daarin het uitgangspunt wordt vastgesteld dat het inkomen bij deze aangele genheid wordt betrokken. Met het feit dat de VVD het er niet mee eens is, wordt alleen maar onderstreept dat het een goed voorstel is. De VVD is er op tegen dat het inkomen een rol speelt. Ik vind dat mensen die zich zorgen maken over de koopkracht en over de minima steeds de verslechterende inkomensposities naar voren moeten halen, want op die manier kan duidelijk worden gemaakt dat de mensen de onroerend goedbelas ting niet meer kunnen betalen. Ik ben dus blij met de toezegging van de wethouder een en ander in de commissie aan de orde te stellen, maar dan wil ik wel graag weten op grond waarvan wij praten en dat hebben wij geprobeerd neer te leggen in onze motie. De heer Bijkersma: De heer Duijvendak zegt dat het een goed voorstel is omdat de VVD tegen is. Dat is natuurlijk een argument dat nergens op slaat en dat wijs ik dan ook volledig van de hand. De heer Meijerhof: PAL heeft een toelichting gegeven op de in de motie genoemde overwegingen. Ik ben het met de heer Duijvendak eens dat het uiteindelijk om het besluit gaat. De overwegingen spe len echter wel een rol en ik blijf er bij dat, ondanks de toelichting van de heer Duijvendak, de redac- 146 tie van de overweging bij aandachtstreepje 1 niet juist is. Voor mijn gevoel gaat het hierbij om een consequentie van het in Leeuwarden gevoerde beleid met betrekking tot de onroerend goedbelastingen In die richting zou de overweging wel kunnen worden meegenomen. Omdat een dergelijk beleid altijd is gevoerd, zouden wij als raad kunnen beslissen een andere regeling voor de onroerend goedbelasting toe te passen Aan de tweede overweging wil ik verder niet veel meer toevoegen. Ik heb gewezen op de vraagte kens die ook in de raadsbrief naar voren komen. Er is natuurlijk een relatie. Het belangrijkste is echter het besluit. De wethouder adviseert de motie niet aan te nemen en wel om praktische redenen, als :k hem goed heb beluisterd. Hij zegt dat men in VNG-verband reeds met een en ander bezig is en dat er een com missie is die al aanbevelingen doet, waar wij eigenlijk niet meer tussen kunnen komen. De wethouder noemt dan een aantal bezwaren. Eén ding noemt hij echter niet, namelijk de moeilijkheid hoe een en ander moet worden uitgewerkt. Ook PAL zit daar mijns inziens mee. Natuurlijk kan met zo'n motie eni ge richting worden aangegeven, maar dan staan wij ook voor de uitwerking er van. Misschien zou een schijvensysteem een oplossing zijn: beneden een bepaalde grens een x-bedrag per 3.000,heffen en boven een bepaalde grens de schijven zwaarder belasten. Dergelijke gedachten komen naar boven. Op een bepaalde creatieve manier moet men hiermee toch bezig zijn, hetgeen in de Commissie voor de Fi nanciën kan gebeuren. Mijns inziens moet zo iets echter ook op landelijk niveau gebeuren en wat dat betreft heb ik toch de neiging deze motie van PAL, die naar ik heb begrepen na de lunchpauze in stem ming wordt gebracht, te steunen. Ik heb de fractie nog niet kunnen raadplegen, dus ik kan niet zeggen of alle PvdA-leden de motie zullen steunen maar, zoals ik al heb gezegd, persoonlijk voel ik er veel voor. De heer Van der Wal heeft inmiddels de vergadering verlaten. Mevrouw De Jong: De woorden van de wethouder hebben mij in zoverre overtuigd dat ik tegen de motie zal stemmen. De heer Kessler (weth.): Nog even iets over de motie, die ik heb bekeken vanuit een soort haal baarheidsoptiek, laat ik het zo maar stellen. Het lijkt mij verspilling van tijd en moeite om een koppe ling tussen de hoogte van het inkomen en de aanslag te bepleiten, mede omdat dat in feite de grondslag van het systeem van de onroerend goedbelasting, waar wij al sinds jaar en dag mee werken, heel funda menteel aantast. Mijns inziens zal een en ander op rijksniveau nooit worden gehonoreerd. Tevens is het zo dat er andere punten te bepleiten zijn bij de rijksoverheid, waarvan het veel zekerder is dat de ge meenten die kunnen winnen, namelijk verruiming van het belastinggebied, als dat wordt doorgevoerd overeenkomstig de commissie Christiaanse, en dan niet zodanig dat de gemeente gedwongen wordt om de belasting te verhogen, maar met een bepaalde mate van beleidsvrijheid. Mijns inziens zal in de komen de jaren een dergelijke fundamentele en wezenlijke discussie moeten worden gevoerd, met aan de ene kant de gemeente en aan de andere kant de rijksoverheid. Ik zou dan ook willen voorstellen de discussie te beperken en er niet al te veel andere dingen bij te halen, want ik denk dat het dan een kwestie van overvragen wordt. De Voorzitter: Ik begrijp dat er behoefte bestaat aan fractieberaad. Ik stel u voor de stemming over punt 3 vanavond aan het begin van de vergadering te doen plaatsvinden. Ik constateer dat de raad hier mee akkoord gaat. Punt 4 (bij lage nr. 427) De Voorzitter: Dit punt luidt: Wijzigen Verordening op de heffing en invordering van lesgeld voor het volgen van onderwijs aan het Gemeentelijk Muziekinstituut Leeuwarden en vaststellen van een bij drageregeling lesgelden voor het lesgeldjaar 1984-1985. De heer Bijkersma: De hier gepresenteerde bijdrageregeling zou ik willen kwalificeren als een on bezonnen daad, waarbij ik namens mijn fractie de volgende argumenten en uitgangspunten naar voren wil brengen. Ten eerste: mijn fractie is niet bereid op slinkse wijze een overheidsbeschikking te onder graven. Dat is scherp gezegd, maar zo vinden wij het wel. Ten tweede iets over de regeling zelf. Een eenmaal begonnen regeling zal niet meer kunnen worden teruggedraaid en dat betekent in dit geval dat, als het aantal personen die een bijdrage verkrijgt stijgt, de overige deelnemers aan het muziekinstituut de kosten hiervan onherroepelijk zullen moeten opbrengen. Dat is een versluierde inkomensoverdracht, waartegen deze mensen geen verzet kunnen plegen. Dat vinden wij onrechtvaardig. In de derde plaats

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1984 | | pagina 75