151
De heer Buurman: Het onderzoek waar ik het in eerste instantie over heb gehad loopt in ieder ge
val. Ik heb geen behoefte, voorafgaande aan de resultaten van dat onderzoek, nu deze motie te steu
nen
De heer Meijerhof: Ik heb in eerste en tweede instantie gezegd dat ik veel voor deze motie voel.
Deze gedachte wordt echter niet door mijn gehele fractie gedeeld. Wij zouden liever zien, maar dat is
uiteraard aan de PAL-fractie, dat de motie wordt aangehouden en dus niet in stemming wordt gebracht
en dat deze materie eerst in de Commissie voor de Financiën wordt besproken. Dan kunnen alle ins en
outs eens worden doorgenomen. Wij willen dat graag omdat wij toch kritiek hebben op de overwegingen
van de motie, in die zin dat een en ander volgens ons niet helemaal juist is geformuleerd. Ik had na
tuurlijk ook een dergelijke motie kunnen indienen, maar dat leek mij niet juist, omdat het hier gaat om
een voorstel van PAL. Ik wil daar niet mee op de loop gaan.
De heer Pruiksma: Inkomenspolitiek wordt op dit niveau door de wet verboden, dus stemt mijn frac
tie tegen deze motie.
De Voorzitter: Ik neem aan dat de PAL-fractie haar motie handhaaft. (De heer Niemeijer: Ja.) Ik
breng dan nu de motie in stemming.
De motie van de heren Duijvendak en Niemeijer wordt verworpen met 18 tegen 15 stemmen.
(Voor de motie stemmen van de fractie van de PvdA de dames Brandenburg-Sjoerdsma, De Haan-Laag
land, Jongedijk-Welles, Visscher-Bouwer, Vlietstra en Wielinga-Graansma en de heren Bron, Ten Hoe
ve, Janssen, Meijerhof, Schade en Timmermans alsmede de leden van de PAL-fractie.)
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 6 (bijlage nr. 448)
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Subsidieverzoek Stichting Danswerkplaats Leeuwarden in het
kader van het Programma Sociaal-cultureel Werk 1984.
De heer Duijvendak: Onze fractie is het niet eens met het voorstel van b. en w. Wij vinden dat de
Stichting Danswerkplaats Leeuwarden wel in aanmerking moet komen voor subsidie in 1984. B. en w.
motiveren hun voorstel door te zeggen dat er een monopoliepositie moet zijn voor twee erkende instel
lingen, namelijk het Kreativiteitscentrum en het Gemeentelijk Muziekinstituut. Over dit standpunt ver
schillen wij van mening met b. en w. Ik wil deze discussie nu niet voeren, omdat een en ander terug
komt bij de behandeling van de nota Kunstbeleid. In dat kader hebben wij hierover in de commissie
reeds gesproken. PAL blijft van mening dat de Stichting Danswerkplaats Leeuwarden in ieder geval voor
1984 subsidie moet krijgen, mede gelet op het feit dat wij vinden dat dit soort initiatieven dreigt dood
te bloeden als je te gemakkelijk zegt dat die ondergebracht moeten worden bij één instelling. Daarmee
zeggen wij niet dat dat soort instellingen ook betaald zou moeten worden met betrekking tot huisvesting,
maar wel met name met betrekking tot activiteiten. Voor het gemak zeg ik er nu bij dat ook voor 1985
subsidie moet worden verleend. Wij hoeven daar zo meteen dan niet opnieuw over te praten.
De heer Heere (weth.): Ik kan volstaan met een heel korte reactie. Er is een vrij grote reeks argu
menten voor het standpunt van het college zoals dat in de raadsbrief is verwoord. De heer Duijvendak
zegt dat hij het daar niet mee eens is; dat is uiteraard zijn goed recht. Ik bestrijd overigens wel dat wij
zouden hebben uitgesproken dat het Kreativiteitscentrum een monopoliepositie zou moeten hebben. Zo
hebben wij ons althans niet uitgedrukt. Ik bestrijd ook de opmerking dat wij te gemakkelijk zeggen dat
bedoelde onderbrenging wel zou kunnen. Ik heb daar een paar dagen geleden nog overleg over gevoerd
met het bestuur van het Kreativiteitscentrum. Dat bestuur heeft mij toegezegd het uiterste te zullen
doen om die onderbrenging, zoals wij die zien, daar te effectueren.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
152
Punt 7 (bijlage nr. 449)
De Voorzitter: Dit punt luidt: Vaststellen Programma Sociaal-cultureel Werk 1985. Er is een brief
binnengekomen, die op uw tafels is gelegd, van 17 december 1984 van de Stichting Sociaal Kultureel
Werk Leeuwarden. Ik stel u voor, voor zover daartoe aanleiding bestaat, deze brief mede in de be
schouwingen te betrekken.
De heer Boelens: Mijnheer de voorzitter, alvorens op een aantal meer gedetailleerde punten in te
gaan met betrekking tot een aantal instellingen, wijken en buurten, wil ik een paar algemene opmer
kingen maken aan de hand van de raadsbrief. In de raadsbrief wordt gesteld dat dit programma het vier
de is dat gebaseerd is op het door de raad in december 1981 vastgestelde Sociaal-cultureel Plan 1982—
1985. Wij hebben dit plan inmiddels ook voor 1986 en 1987 als uitgangspunt genomen voor het opstellen
van de programma's. Het college stelt dat het Programma Sociaal-cultureel Werk 1985 gezien moet wor
den als een concretisering en actualisering van dat plan en dat de hoofdlijnen van het gemeentelijk be
leid op sociaal-cultureel terrein hierin terug gevonden moeten kunnen worden. Ik wil de kanttekening
plaatsen dat het daarom op een aantal onderdelen naar onze mening misschien noodzakelijk is om in het
komende jaar eens te praten over de vraag of hier en daar een bijstelling van de uitgangspunten noodza
kelijk is. Ik doel daarbij met name op het terrein van de kunstzinnige vorming. Ik zal dat met een voor
beeld en met een verhaal, dat wij bij een eerdere vaststelling van een programma al eens gehouden
hebben, nog nader toelichten.
In de raadsbrief wordt vervolgens ingegaan op de behandelingsprocedure en op het geforceerde tem
po waarin de behandeling heeft plaatsgevonden. Wij hebben als raad inderdaad besloten dat wij min of
meer een inhaalmanoeuvre moesten plegen om tegelijkertijd met de vaststelling van de begroting ook dit
programma vast te stellen. Daardoor - dat bleek ook vorige week tijdens de behandeling van deze aan
gelegenheid in de raadsadviescommissie - waren er op de valreep toch nog een aantal zaken onduide
lijk, niet alleen bij raadsleden, maar ook bij een aantal groepen. Die onduidelijkheid werd niet bevor
derd door wat er in de stukken stond, maar door wat er niet in stond. Ik wil daar straks nog een paar
punten van noemen. Daarom is het ook goed - dat zal ook wel moeten - dat wij hier en daar wat gede
tailleerder op de zaak ingaan.
De commissievergadering werd vorige week halverwege in formele zin afgebroken, zodat wij de no
ta niet geheel konden behandelen. Wij hebben de vergadering toen doorgezet in de vorm van een soort
hoorzitting. De notulen van die vergadering zijn ook nog niet ter beschikking. De wethouder heeft tij
dens die vergadering een groot aantal toezeggingen gedaan. Voor het merendeel zijn die toezeggingen
duidelijk. Ik hoop echter niet dat de wethouder het ons kwalijk neemt als wij daar hier en daar nog voor
alle zekerheid even naar vragen.
In de raadsbrief stelt het college dat deze behandeling in zoverre afwijkt van de vorige keren dat
in dit ontwerp-programma tevens rekening moest worden gehouden met de invoering van de Algemene
Subsidieverordening en de Subverordening Specifiek WelzijnDe afstemming op afspraken en voorstellen
die daarin gedaan zijn heeft een aantal onduidelijkheden en vragen opgeroepen, ook met betrekking tot
de te ontvangen subsidiegelden door wijkorganisaties, buurten en instellingen. Dat was te voorzien en
ik denk dat het college een groot aantal van die bezwaren eigenlijk al ondervangen heeft door die af
stemming min of meer soepel te laten verlopen. Het college heeft een gewijzigde raadsbrief aan ons
voorgelegd. In de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden hebben wij de oorspronkelijke raadsbrief
behandeld.
Op bladzijde 3 van de gewijzigde raadsbrief stelt het college: "In de aanvullende raadsbrief met
betrekking tot het ontwerp-beleidsplan 1985-1989 bijlage no. 450 stellen wij U voor om ten behoeve
van de invoering per 1 augustus 1985 van een nieuwe subsidiëringsstructuur en -methodiek voor het peu-
terspeelzaaIwerk in 1985 in het kader van nieuw beleid een bedrag van 50.000,vrij te maken. Wij
zijn voornemens om U, na de vaststelling van de nieuwe subsidieparagraaf, op basis daarvan een voor
stel voor te leggen m.b.t. de subsidiëring van peuterspeelzalen voor de periode 1 augustus 1985 tot 1
januari 1986." Wij zijn blij dat het college met dit tussenvoorstel komt en kunnen daar geheel mee in
stemmen
Met betrekking tot de Vrouwen boekwinkel Sappho het volgende. Het college stelt op bladzijde 4
van de raadsbrief: "Na heroverweging van door Sappho ingebrachte bezwaren tegen het niet honoreren
van het verzoek om een subsidie toe te kennen in de organisatiekosten ad 435,hebben wij begrip
voor de argumentatie dat hét hier gaat om organisatiekosten die rechtstreeks verbonden zijn aan de uit
voering van de subsidiabel verklaarde activiteit "lees-/documentatiehoek"Als ik de Nadere Stand
puntbepaling behorend bij het Programma Sociaal-cultureel Werk 1985 lees, dan begrijp ik niet waarom