10
systeem en dat je niet straffeloos van het systeem van de wet kunt afwijken. Voor de rechts
zekerheid naar de burger toe zal je dat ook vast moeten houden. Ik denk dan ook dat het
aangehaalde middel niet zo effectief is. De heer Timmermans noemt dat middel een mogelijk
heid. Ik vraag mij echter af of een en ander past in het systeem van de wet. Ik denk van
niet
Blijft over de meldingsplicht. Is die zinvol? Een aantal mensen zou, als zij wisten hoe
goed de subsidieregelingen momenteel zijn - die zijn namelijk uitmuntend -, in plaats van al
lerlei interne sloopwerkzaamheden te verrichten overgaan tot het opknappen van hun wonin
gen. Alleen, om die mensen op deze mogelijkheden te wijzen moet je wel weten of zij iets van
plan zijn te doen. Dat zou de zin kunnen zijn van het opnemen van de meldingsplicht zoals
die in de aangekondigde motie van de heer Timmermans is opgenomen. Een en ander lijkt mij
niet onzinvol. Je kunt je bij al dit soort dingen steeds afvragen wat de effectiviteit daarvan
is en wat de sancties zijn als je bepaalde zaken niet opneemt. Die santies zijn niet zo vrese
lijk groot, ook niet voor wat betreft het regime van de Bouwverordening. Dit argument hoeft
op zich niet doorslaggevend te zijn, hoewel je er natuurlijk voor op moet passen dat je niet
allerlei verordeningen in het leven roept waarvan je weet dat je die niet toepast en over gaat
tot de orde van de dag zodra de letter op papier staat. Je moet er dan inderdaad vertrouwen
in hebben dat de maatregel, zoals je die voorziet, ook genomen wordt. Daar kun je aan twij
felen en dat zou je ertoe kunnen brengen te beslissen dat je bedoeld artikel niet als zoda
nig opneemt. Ik heb tegen opname daarvan echter geen overwegende bezwaren. Een en an
der past wel in het regime zoals wij dat voorgesteld hebben, met het accent op de aanschrij
vingsmogelijkheden
De heer Van der Wal zegt dat er ten aanzien van de sancties ook nog wel andere moge
lijkheden zijn, namelijk artikel 152 van de gemeentewet dat de bestuursdwang regelt. Hij
verwacht daar heel wat van en noemt als voorbeeld het Amelandshuis. Ik vind dat een bij
zonder slecht voorbeeld. Het college heeft in het kader van het aanschrijvingsbeleid al een
aantal keren opdracht gegeven dienaangaande voorzieningen te treffen. Wij hebben dat ge
daan op kosten van de eigenaar. De voorzieningen zijn getroffen, maar wij hebben een en
ander betaald. Van sanctiemaatregelen ten opzichte van kwaadwillenden hoeft men zich dus
niet al te veel voor te stellen. De verwachte effectiviteit van die maatregel is volgens mij bij
zonder gering. Het systeem van de meldingsplicht, waarbij kan worden ingespeeld op de po
sitieve wil van de overgrote meerderheid van de bevolking om de bestaande woningvoorraad
goed in stand te houden, lijkt mij een beter middel.
De heer Van der Wal zegt vervolgens dat de mogelijkheid van aanschrijving steeds vast
loopt op het lonend zijn. Dat is inderdaad het geval. Ik heb er zojuist echter al op gewezen
dat er momenteel uitstekende subsidiemogelijkheden zijn die het opknappen van woningen
vrijwel kostendekkend maken. Die mogelijkheden kunnen toch een stimulans zijn om de wo
ning intern niet te slopen, maar op te knappen. Nogmaals, het systeem van de meldings
plicht zou dan het overwegen waard zijn.
Ik heb geen zin om inhoudelijk op de kwestie Kanaalweg in te gaan. Wij hebben daar een
hele discussie in de raad over gehad. Ik vind dat de heer Van der Wal wat een eigen inter
pretatie van het destijds gebeurde geeft. Ik stel hem voor dat hij nog een keer het antwoord,
dat het college naar aanleiding van deze kwestie heeft gegeven naleest.
Mevrouw De Jong zegt dat Leeuwarden de eerste stad is in Nederland die na-oorlogse
woningen heeft afgebroken. Dat is inderdaad zo. Maar al hadden wij 100 artikelen in de
Bouwverordening gehad die de sloop regelen, dan waren wij toch nog tot afbraak overge
gaan. Er is namelijk, in verband met allerlei technische en sociale omstandigheden, dienaan
gaande een positief besluit door de raad genomen. De opmerking van mevrouw De Jong heeft
volgens mij niets te maken met datgene waar wij het nu over hebben.
Ik zou nog allerlei juridische verhalen omtrent deze zaak naar voren kunnen brengen,
maar dat doe ik niet. De raadsbrief op zich is voldoende. Ik heb al gezegd dat ik het door
de heer Timmermans voorgestelde niet onlogisch vind en wel vind passen in hetgeen het col
lege naar voren heeft gebracht. Ik heb daar niet zoveel moeite mee.
De heer Timmermans: Ik wil beginnen met de laatste opmerking van wethouder Geerts.
Hij heeft niet erg expliciete opmerkingen gemaakt over de meldingsplicht: zo iets past in het
regime, is niet onzinvol, is goed te overwegen. Voordat ik verder ga met mijn betoog zou ik
toch wel graag van de wethouder willen weten, mijnheer de voorzitter, of het college bereid
is de meldingsplicht op te nemen en een voorstel daartoe aan de raad voor te leggen. Als
daar geen antwoord op komt, dan ben ik gedwongen alsnog de aangekondigde motie in te
dienen. (De heer Geerts (weth.): Wij willen uw voorstel wel overnemen, mijnheer Timmer
mans.) Dan resten mij geen opmerkingen meer in de richting van het college.
Ik wil ook nog een opmerking maken over de door PAL ingediende motie. Onze motie zou
kunnen worden beschouwd als een van de uitwerkingen van de PAL-motie, maar ik vermoed
dat dat niet helemaal de strekking van die motie is. Nu het college ons voorstel heeft over
genomen, hebben wij er geen behoefte aan verder te denken in de sfeer van de PAL-motie.
In de richting van de heer Dubbelboer wil ik nog iets zeggen over de juridische scherp
11
slijperij en het conflict dat met die opmerking zou zijn ontstaan toen ik het ambtelijk appa
raat bedankte voor zijn bijdrage met betrekking tot de door mij aangekondigde motie. Ik heb
met deze opmerking geen kritiek willen uitoefenen op het ambtelijk werk. Ik doelde daarbij
op het feit dat de discussies in de commissie niet meer gingen om de vraag wat wij willen be
reiken met het thans in de raadsbrief voorgestelde, maar dat helaas iedere keer werd ver
vallen in een soort tekstexegese van de verschillende wetsartikelen. Dat is zeker niet alleen
een verwijt in de richting van het ambtelijk apparaat, maar toch ook in de richting van de
commissieleden
De heer Van der WalHet in de aangekondigde motie van de PvdA voorgestelde is door
het college overgenomen. Op zich hebben wij geen bezwaar tegen het feit dat artikel 304 van
de Bouwverordening wordt uitgebreid met een meldingsplicht. Het is beter dan niets. Maar
een meldingsplicht is naar onze mening volstrekt ontoereikend, want voor wie geldt die
plicht? De wethouder heeft wat dat betreft al geconstateerd dat die geldt voor personen en
instellingen met een positieve wil, maar die zo naïef zijn dat zij zelfs de subsidiemogelijkhe
den niet willen bekijken, en voor twijfelaars die je een beetje over de brug moet helpen. Als
de meldingsplicht in die zin is bedoeld, dan is dat mooi en hebben wij er natuurlijk allerminst
bezwaar tegen. De meldingsplicht werkt echter totaal niet adequaat voor mensen met een ne
gatieve wil, die uit economisch belang ergens een stuk grond kopen waar toevallig nog een
pand op staat dat zij er zo snel mogelijk vanaf willen hebben om daarna de braakliggende
grond gemakkelijker - en liefst met winst - te kunnen verkopen. Uit dat oogpunt is onder
anderen het Amelandshuis, maar zo zijn er nog tal van andere voorbeelden te noemen, aan
gekocht. Je hoeft niet zoveel fantasie te hebben om te bedenken dat een bepaald gebouw in
de binnenstad - vanwege de precedentwerking zal ik de naam van dat gebouw niet noemen -
in handen komt van een projectontwikkelaar. Die wil het gebouw afbreken om op de vrijko
mende grond iets nieuws te bouwen. De gemeente ziet dat niet zitten, want er is sprake van
zware welstandsoverwegingen. Wat gebeurt er dus? Men meldt dat er intern wordt gesloopt.
Er wordt een maand gewacht en men laat al het positieve gepraat over subsidiemogelijkheden
van de gemeente over zich heengaan. Na een maand is men zo vrij als een vogel: het dak
wordt er afgeslagen - dat ziet geen mens van buiten -en de trappen en de vloeren worden
uit het gebouw gehaald. De stabiliteit van het pand komt daardoor in gevaar. Bovendien
komt de verpaupering snel op gang, is er sprake van ongedierte, enz. Als Bouw- en Milieu
toezicht dan eens een keer achter deze gang van zaken komt zal van die kant worden ge
zegd: de zaak moet maar plat, want er is nu sprake van een onveilige situatie. Voor dit
soort gevallen heeft de meldingsplicht alleen maar een negatieve werking, althans die kans
zit er dik in. Dat is de keerzijde van de medaille.
De meldingsplicht dekt dus niet de ernstigste gevallen, want daar is een stringentere
regeling voor nodig. Gelukkig komt dit soort gevallen niet tien keer per jaar voor. Boven
dien gaat het vaak om gebouwen waarvan al bekend is dat er iets mee aan de hand is.
Buurtcomités, belangstellende gemeenteraadsleden of individuele burgers zullen de betref
fende wethouder of de dienst tippen dat er iets aan de hand is met zo'n gebouw en dat daar
op moet worden gelet. Controle is in dit soort kwaadwillende gevallen dus wel degelijk aan
wezig. Het is toeval dat de projectontwikkelaar, toen de activiteiten bij het Amelandshuis
werden uitgevoerd, in staat van faillissement verkeerde. Wij hadden dus pech, want in zo'n
geval kun je kosten niet verhalen. (De Voorzitter: Dan pas je ook geen bestuursdwang toe,
want dan is de strop groot en voor rekening van de gemeente.) Goed, maar dat zijn uitzon
derlijke gevallen. Op het grootste deel van de gevallen uit het verleden is dit niet van toe
passing. Je mag toch aannemen dat het merendeel van de projectontwikkelaars geen projec
ten ontwikkelt om daaraan failliet te gaan. In het merendeel van de gevallen zullen sancties
via artikel 152 van de gemeentewet wel effect sorteren.
Ik wil eigenlijk niet meer over interne sloop praten, want als je gaten in het dak slaat
- dat is ergens gebeurd - dan is er sprake van externe sloop die echter niet vanaf de straat
zichtbaar is. Daarom spreek ik in mijn motie ook niet over interne sloop, maar, in navolging
trouwens van de raadsbrief, van het moedwillig vernielen van essentiële bestanddelen van
het bouwwerk. Wat dan essentieel is, moet nader worder. geregeld. Ik heb met de dienst
Bouw- en Milieutoezicht ovérlegd of zij daartoe kans ziet. Het antwoord daarop was volmon
dig ja. Ik zie niet in waarom, als de uitvoerders zeggen dat een en ander mogelijk is en een
groot deel van de raad het met de bedoeling en de achtergrond van een dergelijk artikel
eens is, dat niet uitgewerkt kan worden. Als men daar op de secretarie geen kans toe ziet,
dan is er altijd nog de dienst Bouw- en Milieutoezicht die dat wel kan. Vandaar dat wij onze
motie handhaven.
Wij vinden onze motie trouwens niet strijdig met de meldingsplicht die wordt toegevoegd
aan artikel 304 van de Bouwverordening. Onze motie gaat ervan uit dat artikel 304 van de
Bouwverordening zodanig wordt aangescherpt dat ook de essentiële bestanddelen van het
bouwwerk er onder vallen. Op die manier houd je, nadat de maand met betrekking tot de
meldingsplicht is verstreken, toch nog iets in handen. Wij hebben nu, bij kwaadwillende on
dernemers, helemaal niets in handen. Dat is mijn bezwaar tegen het alleen toevoegen van de
meldingsplicht.