26
overheid met gebruik van haar mogelijkheden vormt een bedreiging voor de eigen verant
woordelijkheid van de burgers en respecteert onvoldoende de verscheidenheid in opvattin
gen over emancipatie.
Bij het streven naar brede scholengemeenschappen, bladzijde 51, wil ik graag een kant
tekening plaatsen. Het verdient aanbeveling dat het categoriale onderwijs vertegenwoordigd
blijft. Ouders kunnen dan voor een kleine school kiezen, hetgeen in het belang van hun
kind kan zijn.
Op bladzijde 76 onderaan wordt vermeld dat in de loop van het schooljaar 1984-1985 na
dere voorstellen zullen worden geformuleerd over de wenselijkheden en mogelijkheden van
een herstructurering van het gemeentelijk onderwijs. De heer Bron heeft hierop gewezen,
blijkens de concept-notulen van de Commissie voor het Onderwijs van de vergadering van 22
mei jl. Ik citeer: "Wanneer gesteld wordt dat herstructurering moet bijdragen tot verster
king van het openbaar onderwijs, dan zou dit tot weerstanden kunnen leiden bij het bijzon
der onderwijs." Van ambtelijke zijde werd gezegd: "Het gemeentelijk beleid zal erop gericht
moeten zijn het openbaar onderwijs, waar mogelijk, te versterken." De wethouder heeft dit
laatste niet weersproken. Ik voeg er dus aan toe: Maar niet ten koste van het bijzonder on
derwijs, zolang dit - ik hecht eraan dit met nadruk te zeggen - duidelijk zijn eigen identiteit
vertoont. Onderwijspacificatie is een groot goed, laten wij dat in stand houden. Een bijzon
dere school moet zich van zijn kant ook niet opdoffen ten koste van het openbaar onderwijs.
Wanneer het christelijk karakter van een school praktisch niets meer voorstelt, dan heeft
het bijzonder onderwijs het aan zichzelf te wijten wanneer het ten offer valt aan fusie. Het
bijzonder onderwijs ontleent zijn bestaansrecht alleen en uitsluitend aan zijn identiteit.
De heer Siemonsma: Ik wil ook beginnen met een woord van waardering uit te spreken
over de raamnota, zowel wat betreft de omvang, de toegenomen leesbaarheid als ook het be
leid dat er op hoofdlijnen in is geformuleerd. Wij onderschrijven de doelstellingen in de
raamnota volledig, met name de algemene doelstellingen. Enkele van deze doelstellingen wor
den in het bijzonder door ons ondersteund, zoals algemene en volledige ontplooiing en eman
cipatie van achtergestelden. Een en ander is in feite de afgelopen jaren de inzet geweest
van de onderwijsvernieuwing die op gang is gebracht. Maar als de doelstellingen op hoofdlij
nen zijn vastgesteld, dan begint pas het eigenlijke werk. Het blijkt heel vaak dat de algeme
ne doelstellingen bijzonder breed kunnen worden onderschreven, maar dat al naargelang de
praktijk dichterbij komt de verschillen van opvattingen zichtbaar worden. Toch is dat ei
genlijk nodig om een raamnota te maken tot een beleidsinstrument, dat wil zeggen het beleid
in praktisch uitvoerbare maatregelen vertalen, dus het invullen van een beleidsnota, het
uitwerken van onderdelen, het opstellen van prioriteiten en de financiële consequenties
daaruit trekken. Dat neemt niet weg dat wij akkoord gaan met het in de raadsbrief voorge
stelde nadere overleg met de commissie aan de hand van een prioriteitenplan. De vraag is
wel wanneer dit zal plaatsvinden. Naar ons idee zal dit moeten op een zodanig tijdstip dat bij
de behandeling van het gemeentelijk beleidsplan in dit najaar reeds enkele prioriteiten mee
gewogen kunnen worden. Onze vraag is of dat ook de bedoeling van het college is. Overi
gens is het wel zo dat het een moeilijke tijd is om een onderwijsvernieuwingsbeleid te voe
ren, met name gezien het rijksbeleid en dan niet alleen het rijksbeleid ten aanzien van on
derwijs maar het algemene beleid dat wordt gevoerd. In feite komt het er immers op neer dat
geen kostendekkende vergoedingen worden verstrekt, hetgeen nog steeds een hangijzer is
bij de vaststelling van de vergoeding voor het basisonderwijs. Waar onderwijsvernieuwingen
worden voorgesteld dient dit financieel gezien budgettair-neutraal te gebeuren, terwijl op
een aantal hoofdpunten van beleid geen knopen worden doorgehaktzoals de ontwikkeling
van het voortgezet onderwijs, om maar eens een voorbeeld te noemen. Eigenlijk geldt dat
mijns inziens ook voor het onderwijsvoorrangsbeleid dat in nog veel grotere mate een brede
opzet zou moeten kennen om achterstelling in onze maatschappij, die ook in het onderwijs tot
uitdrukking komt, te kunnen opheffen. Wat dat betreft heb ik dan ook een volstrekt andere
mening dan de heer Buurman zojuist heeft geformuleerd.
Ik wil nog een aantal nadere opmerkingen maken naar aanleiding van de inhoud van de
raamnota. In de eerste plaats iets over het openbaar onderwijs. Wij missen een beschouwing
over het eigen karakter van het openbaar onderwijs in deze nota, met name hoe het bevoegd
gezag aankijkt tegen het begrip "openbaar". Dit begrip kan staan voor verschillende ele
menten, zoals: neutraal onderwijs - door de heer Buurman al genoemd -, ongedeeld onder
wijs, onderwijs dat wordt gekenmerkt door de openbare bestuursvorm, niet godsdienstig on
derwijs en zo zijn er nog wel een aantal te noemen. Het zijn karakteriseringen van wat het
begrip "openbaar" inhoudt. Welke elementen acht deze gemeente van belang voor het wezen
van het openbaar onderwijs? Dit is voor ons toch wel een vraag die zou moeten worden be
antwoord. In dit verband staat voor ons een drietal zaken voorop. Ten eerste de algemene
toegankelijkheid voor iedereen, ten tweede het respecteren van verschillen in opvattingen
en die mede tot uitgangspunt van het onderwijs te maken - een wezenlijk verschil met het
bijzonder onderwijs - en ten derde het uitbreiden van de medezeggenschap en beheers- en
bestedingsbevoegdheden van de scholen. Het bestuur vinden wij momenteel te centralistisch
27
en te bureaucratisch naar de scholen toe. Wij verwachten dat aan invulling van het karakter
van het openbaar onderwijs ook nog de nodige aandacht zal worden besteed bij de aanvullin
gen op de raamnota.
Over het basisonderwijs wil ik nog een paar opmerkingen maken. Het is een heel goede
zaak dat er meer aandacht komt voor de onderwijsinhoudelijke ontwikkeling. Dat valt ook af
te leiden uit enerzijds bijvoorbeeld het aantrekken van een onderwijskundig beleidsmedewer
ker, waaraan al langere tijd de behoefte werd gesignaleerd, en anderzijds door gerichte
aandacht voor belangrijke thema's, zoals zorgbreedte, roldoorbreking, vredesonderwijs
maar vooral ook door aandacht voor zogenaamde traditionele vernieuwingsconcepten, zoals
Montessori-onderwijs, Jena-plan en Freinet-onderwijs. Hierin schiet de diversiteit van het
openbaar onderwijs op dit moment nog duidelijk tekort. Verder achten wij specifieke aan
dacht voor intercultureel onderwijs nodig, zoals ook reeds door de heer Bron naar voren is
gebracht, mede om racistische tendensen helpen tegen te gaan. Ook wordt de aandacht voor
meer onderwijs inhoudelijke ontwikkeling bij het basisonderwijs merkbaar door het beleids
voornemen een prioriteitenplan op te stellen bij het innovatieplan basisonderwijs. Er is dus
duidelijk sprake van een meer onderwijsinhoudelijk beleid dat, naar wij mogen aannemen ge
zien het veelvuldig voorkomen van de term "prioriteitenplan", in het stadium van uitvoering
komt. Over een en ander zullen in de toekomst nog wel de nodige discussies worden ge
voerd, zeker wat betreft de prioriteitstelling. Maar dat is ook een gezonde zaak.
Dan wil ik nog een opmerking maken over de toewijzing van stimuleringsleerkrachten in
het kader van de formatieregeling basisonderwijs. De heer Bron heeft er ook al op gewezen
dat wij samen met de PvdA hierover vragen hebben gesteld. Kortheidshalve wil ik daarvan
zeggen dat wij er op rekenen dat het college in deze kwestie de gerezen onrust serieus
neemt en de bezwaren tegen deze wijze van toekenning van extra leerkrachten naar de mi
nister toe ondersteunt en kenbaar maakt. Het moet toch mogelijk zijn dat, gelet op de bepa
ling in de formatieregeling basisonderwijs waarin wordt gesteld dat een school dient te be
schikken over alle mogelijke informatie die van belang is voor de toewijzing van de reguliere
formatie aan scholen, de school de nodige informatie verstrekt. De vraag is dan natuurlijk
of het op dezelfde wijze moet gebeuren. Het lijkt mij echter wel een goede zaak naar voren
te brengen, mede omdat wij als bestuur ook bevoegd gezag van scholen zijn, dat wij de be
zwaren, die in de kring van de besturenorganisaties zijn geuit tegen een regeling waarbij de
schoolbesturen de nodige informatie verstrekken naar het ministerie toe, niet delen. Dat zou
een alternatief kunnen geven voor de huidige wijze van het verzamelen van gegevens om tot
de toewijzing van die extra leerkrachten te komen.
Wat betreft het voortgezet onderwijs is er het laatste jaar het nodige in gang gezet. In
navolging van het basisonderwijs zal ook hier de onderwijskundige invalshoek het uitgangs
punt moeten zijn voor het beleid. Gezien de grootte van de scholen is het zo dat de operatie
Herstructurering en Fusie in het Voortgezet Onderwijs (Hefvo) in onze situatie geen gigan
tische onrust teweeg hoeft te brengen en een onderwijsinhoudelijke invalshoek kan worden
gekozen voor het te voeren beleid. Wat betreft de ontwikkeling in het voortgezet onderwijs
is er weliswaar nog geen helder wettelijk kader, maar er bestaan voldoende concrete proble
men, zoals de aansluiting basisonderwijs/voortgezet onderwijs en de drop-out-problematiek.
Wij stemmen in met de hoofdlijn, gericht op vorming van brede scholengemeenschappen.
Wij willen echter geen grote leerfabrieken, dat wil ik met nadruk stellen. Dat wil zeggen dat
naar ons idee een scholengemeenschap meerdere vestigingen moet kunnen hebben om de
schoolgrootte te beperken en een leefbare gemeenschap te houden of te krijgen.
Wat betreft het tertiair onderwijs hebben wij grote zorgen over de consequenties van
recente uitlatingen van minister Deetman over besturen op afstand. Deze vormen een be
dreiging voor de toch al magere afspraken die in het kader van het Integraal Structuurplan
Noorden des lands (ISP) zijn gemaakt over de ontwikkeling van het hoger beroepsonderwijs
(hbo) in onze stad in verband met het afwijzen van de algemene faculteit. Met name de ge
dachte over financiering van een groot deel van het onderzoek door het bedrijfsleven kan er
toe leiden dat wij weer een sigaar uit eigen doos krijgen, zoals dat nu al enige tijd gebeurt.
In dit verband bestaat overigens bij ons waardering voor de alertheid waarmee het college in
deze zaak optreedt. Wij hopen dat die alertheid blijft bestaan.
De heer Bron heeft al gezegd dat hoe vager het rijksbeleid is hoe vager de raamnota is.
Dat is in het hoofdstuk over de volwasseneneducatie wel het meest sprekend. In de commis
sie zijn daarover ook al een aantal opmerkingen gemaakt, waaraan ik nog één wil toevoegen.
Wij zullen er als gemeente voor moeten waken dat de ondersteuningsstructuur door de pro
vincie wordt gecentraliseerd. Dat betekent in feite dat de zeggenschap over de educatieve
centra en de middelen die daarvoor aan de gemeenten zullen worden toegewezen ook bij de
gemeenten moet blijven. Dat is anders dan de beleidsvoornemens die op dit moment bij de
provincie bestaan. Naar analogie van de onderwijsbegeleiding zou je kunnen zeggen: Wij
moeten er voor zorgen dat wij geen problemen krijgen over regionalisatie en er vroegtijdig
bij zijn bij de vaststelling van de facetnota waarin deze voornemens liggen.
Ik wil ook nog een kanttekening maken bij het ontbreken van een aantal uitgangspunten
met betrekking tot de onderwijsverzorging en dan specifiek met betrekking tot onderwijsbe-