14 leiding. Die peuterspeelzalen zijn dan ook niet verplicht zich te houden aan de tabellen van de ouderbijdrage zoals die algemeen gelden in de stad. Een en ander zou kunnen leiden tot concurrentie. Wij willen op dit moment afwachten hoe deze zaak zich in de loop van het jaar ontwikkelt en daarop, indien nodig, terugkomen bij de behandeling van het sociaal-cultureel programma. Ik heb nog een vraag over de ouderbijdrage. De tabel van de ouderbijdrage die is ge voegd bij dit raadsvoorstel spreekt over minimumbedragen. Is het zo dat besturen van peu terspeelzalen op vrijwillige basis aan ouders daar bovenop een bijdrage kunnen vragen of kun nen die besturen dat ook van de ouders afdwingen? Ik hoop dat dat laatste niet het geval zal zijn, want daarmee zou je dan je hele systeem van een algemene regeling voor ouderbijdragen naar inkomen, die voor de hele stad geldt, ondergraven. Ik wacht graag het antwoord van de wethouder af. Voor de rest kunnen wij akkoord gaan met de subsidiëring van het peuter- speelzaalwerk. Ik heb ook nog een opmerking over de amateuristische kunstbeoefening. Het gaat mij om de aanvullende subsidievoorwaarden zoals die vermeld staan in artikel 2 van de betreffende regeling. Er staat: "Subsidie wordt slechts toegekend, indien de instelling a. lid is van een landelijke organisatie op haar terrein en, voorzover bestaande, van een plaatselijke over koepelende organisatie;". In de loop van de tijd ontstaan er ook regelmatig groepen waar geen landelijke overkoepelende of plaatselijke organisatie voor is. Het kan ook zijn dat het, wanneer die organisaties er wel zijn, geen enkele zin heeft om zich daarbij aan te sluiten. Wij willen de wethouder vragen dit artikel soepel toe te passen. Bij de vaststelling van de subsidieverordening heeft hij ook een dergelijke toezegging gedaan. Wij willen dat het zelfde geldt voor dit artikel. De heer Boelens: Wij hebben dit voorstel ook beoordeeld aan de hand van de randvoor waarden die in de raadsbrief staan vermeld, namelijk dat peuterspeelzalen - dat staat in het collegeprogramma - zoveel mogelijk in staat gesteld worden één betaalde leidster in dienst te hebben en dat het totale voor de subsidiëring van de peuterspeelzalen beschikbare bedrag op de gemeentebegroting op jaarbasis het bedrag van f. 150.000,niet mag overschrijden. Uit het voorstel blijkt tevens dat er geen apparaatskosten worden gemaakt voor een centrale inning van ouderbijdragen. Het maken van die kosten moet ook voorkomen worden nu het om dergelijke bedragen gaat. Het voorstel maakt ook verschil tussen peuterspeelzalen met en zonder betaalde leiding. Een en ander houdt de vrijwilligersoptie reëel, hetgeen strookt met het beleid van de rijks overheid voor de kinderopvang. Als uitgangspunt daarvan geldt onder anderen een eigen verantwoordelijkheid van ouders voor de opvang van kinderen en de eigen keuze voor de vorm waarin dat gebeurt. Een aantal discussiepunten in de commissie met betrekking tot de minimale norm voor de groepsgrootte en een instaptrede voor een eventueel lagere ouderbijdrage kan op dit moment weinig worden onderbouwd. Ik sluit mij aan bij de opmerking van mevrouw De Haan dat wij de ontwikkeling dienaangaande afwachten. Bij de behandeling van het sociaal-cultureel pro gramma kan die materie weer aan de orde worden gesteld. De heer Duijvendak: Naar aanleiding van de discussie in de commissie blijven er nog drie punten over. Vooraf wil ik zeggen dat het voorstel dat nu op tafel ligt met betrekking tot de peuterspeelzalen een veel beter voorstel is dan dat wat in de herfst van vorig jaar op tafel lag. Wat dat betreft is dit een stap in de goede richting. Desalniettemin blijven er nog drie punten over. Het eerste punt is, wat b. en w. zo mooi formuleren, het reëel houden van de vrijwilli gersoptie. De PAL-fractie huldigt al jarenlang het standpunt dat de tendens tot professiona lisering van het peuterspeelzaalwerk gehonoreerd moet worden. Wij zouden dan ook niet ge lukkig zijn met de situatie waarin sprake zou zijn van oneerlijke concurrentie tussen zalen met onbetaalde en betaalde werksters. Mevrouw De Haan wees er ook al op dat de zalen met onbetaalde werksters wellicht een aantal voordelen zouden kunnen hebben voor ouders, om dat daar geen ouderbijdrage wordt geheven naar inkomen en er gewerkt zou mogen worden met kleinere groepen. Een en ander zou kunnen leiden tot oneerlijke concurrentie. Aan de andere kant willen wij op dit moment niet per se afdwingen dat alle peuterspeelzalen met be taalde krachten gaan werken. Wij hebben er alle vertrouwen in dat de vrijwilligersoptie van zelf uitsterft door de constructie zoals wij die vanavond met elkaar vaststellen. Mochten er in de loop van het jaar toch problemen ontstaan, in die zin dat er oneerlijke concurrentie optreedtdan wil ik mij graag aansluiten bij het verzoek van mevrouw De Haan om aan het einde van het jaar daarover opnieuw met elkaar te praten en dat punt zonodig opnieuw te bezien. Het tweede punt gaat over de hoogte van de ouderbijdrage. Mijn eerste opmerking is dezelfde als die van mevrouw De Haan. Wij constateren met elkaar dat er sprake moet zijn van een inkomensafhankelijk systeem; daar zijn wij uiteraard zeer tevreden over. Maar stel len wij alleen maar minima vast per inkomensgroep of stellen wij dienaangaande ook maxima 15 vast? In de raadsbrief staat: "Het staat de instelling vrij om bóven deze minima bepaalde toeslagen te heffen, teneinde enige financiële armslag te creëren." Wat wordt hier nu pre cies mee bedoeld? Mevrouw De Haan heeft die vraag ook gesteld. Betekent dat dat zalen al leen op vrijwillige basis geld erbij mogen vragen of hebben zalen het recht om aan alle ouders geld erbij te vragen? Zo ja, kom je dan niet opnieuw in de problemen omdat het tarief dat wij nu stellen in feite al te hoog is voor bepaalde groepen en opnieuw het probleem ont staat dat in rijkere wijken misschien meer geld aan ouders gevraagd wordt, waardoor mis schien niet alle mensen in die wijken gebruik kunnen maken van de voorziening wat ertoe zou kunnen leiden dat opnieuw de drempel voor peuterspeelzalen opgeworpen zal worden. Alleen de vrijwillige basis is voor ons akkoord, maar dan nog zouden wij het college de sug gestie willen meegeven om de bijdrage, die de instelling boven de ouderbijdrage zou kunnen vragen, nooit meer te laten zijn dan op zijn hoogst 10%, opnieuw afhankelijk van het inkomen maar ook nooit meer dan dat bedrag. Want als je dat weer gaat doen dan kan er een soort psychologische druk ontstaan op ouders van: betaal nou wat meer, want dan kan onze peu terspeelzaal wat meer doen. Wij zijn van mening dat de peuterspeelzalen vanavond een der gelijke financiële armslag moeten krijgen door de regeling die wij vaststellen en dat het niet nodig mag zijn dat zalen voor noodzakelijke kosten afhankelijk zijn van extra gelden van ouders. Een tweede opmerking in dit verband gaat over de hoogte van de bijdrage voor de men sen met een minimuminkomen. Het voorstel van b. en w. is om f. 15,te vragen. De PAL- fractie - dat heb ik ook in de commissie gezegd - zou liever f. 10,zien, ook al omdat het nu zo is dat een aantal peuterspeelzalen f. 1,per dagdeel vraagt. Omgerekend betekent dat ongeveer f. 9,per maand. Als de betreffende ouders in een keer f. 15,moeten gaan betalen, dan betekent dat een verhoging van ongeveer 75%. Ik zou erbij de wethouder op willen aandringen ten aanzien van de peuterspeelzalen waar nu het bedrag dat ik zojuist noemde gevraagd wordt van ouders een overgangsregeling toe te passen. Dus niet in één keer een verhoging van 75%. Het derde punt gaat over de betaling van de leidsters van de peuterspeelzalen. Het voorstel van b. en w. is om deze leidsters nooit meer te betalen dan het minimumloon en dat zij een dienstverband mogen hebben van maximaal 40% van een volledige werktijd - dat wil zeggen maximaal 16 uur - om daarmee pensioenrechten te ontlopen. De PAL-fractie vindt dit een onjuist standpunt of, zoals de heer Boelens zei, het gaat in feite om betaalbare krachten in plaats van om fatsoenlijk betaalde krachten. Voor de PAL-fractie is het onbegrijpelijk dat dit voorstel wordt gedaan en spoort volgens haar ook niet met de wens van de meerderheid van de raad om kinderopvang, en meer specifiek peuterspeelzaalwerk, als een werksoort te zien waarin betaaldegeprofessionaliseerde arbeid wordt verricht die serieus wordt genomen en ook navenant betaald wordt. Het voorstel spoort niet met onze ideeën over een fatsoenlijk personeelsbeleid. Ik denk dan aan de discussie die wij hier met elkaar hebben gevoerd over het schoonmaakpersoneel, waarin wij juist bekritiseerd hebben dat die mensen bijvoorbeeld geen pensioenrechten kunnen opbouwen. Bovendien spoort het voorstel niet met onze ideeën op emancipatiegebied, waarin wij zeggen dat mensen een economisch zelfstandig bestaan zou den moeten kunnen leiden. Wie kan dat van een inkomen van maximaal f. 4.818,per jaar, kun je je afvragen. Dat kan alleen maar wanneer, in dit geval meestal, vrouwen het recht hebben op een fatsoenlijke betaling volgens de daarvoor geldende normen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO). Vandaar de volgende motie. "De raad van de gemeente Leeuwardenin vergadering bijeen op maandag, 3 juni 1985, overwegende dat: - het peuterspeelzaalwerk beschouwd moet worden als professionele arbeid; - de (meerderheid van de) Leeuwarder raad de tendens tot profes sionalisering in dit licht ook wil honoreren; - het voorliggende voorstel van b. en w. niet spoort met een perso neelsbeleid zoals dit voor andere geprofessionaliseerde werksoor ten gevoerd wordt (maximaal 16 uur werken, geen pensioenrech ten en dergelijke); - het voorliggende voorstel evenmin past in het gemeentelijk eman cipatiebeleid dat onder andere gericht is op het zoveel mogelijk kunnen leiden van een zelfstandig economisch bestaan door man nen én vrouwen, besluit de Leeuwarder peuterspeelzaalleid(st)ers te betalen naar CAO-normen. De motie is mede-ondertekend door de heer Siemonsma. (De Voorzitter: De motie is voldoen de ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.) Ik heb verder geen opmerkingen over de regeling met betrekking tot de amateuristische kunstbeoefening.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 8