48 te worden behandeld. Dat is het denk ik echter niet alleen, want zij zijn ook niet in staat om het maximale waar zij recht op hebben voor zich zelf te verwerven als er geen maximale dui delijkheid bestaat. Tot slot een opmerking over de economische eenheid. Ik deel de redenering van de wet houder niet dat wij, omdat er nogal eens sprake is van schijnverlatingendus wel moeten blijven uitgaan van de jurisprudentie zoals die vermeld is bovenaan bladzijde 6 van de raadsbrief. Want dat betekent in feite dat, doordat er een aantal schijnverlatingen plaats vindt, alle eerder gescheiden economische eenheden of getrouwde mensen de schijn tegen zich hebben. Dat is nu juist iets waar wij niet op af willen gaan. Wij willen wel afgaan op de feitelijke economische relatie dan wel op de expliciet uitgesproken zorgplicht. Een en ander lijkt mij dus inconsequent in verhouding tot de duidelijkheid die wij op andere punten juist willen bieden. De enkele schijnverlating bij economische eenheden - ik weet niet hoe groot die groep precies is - moet niet het beeld voor deze hele categorie bepalen. De hear JansmaMefrou Vlietstra hat yn myn rjochting in pear fragen steld en inkelde opmerkings makke. Ik wol dêr eat fan sizze. Mefrou Vlietstra stelt dat ik yn de Kommisje Folkssünens en Maatskiplike Tsjinstferliening sein haw dat b. en w. de regeling allinne mar ütfiere moatte en fierder net. Dat haw ik net sein. (Mevrouw Vlietstra: Dat haw ik ek net sein.) O, dat miende ik. Yn dy kommisjegearkomste haw ik nammentlik noch sein dat ik fyn dat de regeling sa't dy der leit - dit jildt ek foar oare regelingen - sa goed mooglik ütfierd wurde moat, altyd yn it belang fan de belanghawwenden. Dat moat it ütgongspunt wêze - ik haw dat doe ek sein en wol dat no graach nochris sizze -, mar dan wol ütgeande fan de re geling sa't dy der leit, op in legale wize. Mefrou Vlietstra freget fierders wêrom ik fyn dat de beswieren tsjin de regeling oer- dreaun binne. Der binne op side 8 fan de riedsbrief seis beswieren neamd troch b. en w. Yn earste ynstansje haw ik sein wat myn beswieren binne tsjin trije dêrfan. De wethalder hat dy beswieren foar in part wol en foar in part net ünderskreaun. Mei it each op 'e tiid wol ik dêr net fierder op yngean. Ik wol ek noch it folgjende sizze. De wethalder neamt in lid fan de direksje fan de Ge- meentlike Sosjale Tsjinst dy't yn de iepenbiere gearkomste fan de Kommisje Folkssünens en Maatskiplike Tsjinstferliening sein hat: "As üt in krante-artikel bliken docht dat wy" - dat binne dan de amtners fan de sosjale tsjinst - "de regeling knarseltoskjend ütfiere, dan haw ik dat sein om't b. en w. dat ek fan miening binne." De wethalder relevearet dat no en seit dat dat in konstatearring is. Ik haw der beswier tsjin dat in amtner dat sa seit. Wannear't ien en oar yn de kommisje troch de wethalder net tsjinsprutsen wurdt, dan leau ik dat dat dan yn de ried barre moat. Ik bin fan betinken dat de wethalder dizze kwestje op dit stuit in bytsje te maklik opnimt. Ik wol einigje mei it folgjende. Der moat maksimale düdlikheid komme; ik bin dêr fol- slein foar. Ik leau dat dy maksimale düdlikheid it béste ta syn rjocht komt, wannear't elts yndividueel persoan mei de amtner fan de sosjale tsjinst de saak trochpraat. Elts gefal leit nammentlik wer oars. Dy maksimale düdlikheid kin it béste fan dy amtners komme, mits hja uteraard de goede ynstruksjes krije. Dêrom haw ik ek pleite foar in soart wurkmodel mei aparte "checklisten". De lykfoarmichheid kin op dy wize stal krije. Ik tank jo wol, mynhear de foar sitter. De heer Kessler (weth.): Ik wil eerst ingaan op de creatieve regeling. Voor de duide lijkheid is het goed onderscheid te maken tussen creatieve wetsuitleg en fraudegevoelige wetstoepassing. In zijn algemeenheid is creatieve wetsuitleg helemaal geen slechte zaak. Fraudegevoelige wetstoepassing is dat wel. Wat betreft de vliegreizen het volgende. Ik heb alleen maar gezegd dat de vriend die een vliegreis betaalt niet toevallig in het betreffende huis hoeft te wonen, een voordeurde ler hoeft te zijn. Ik heb al toegezegd dat wij in de Commissie voor de Gemeentelijke Sociale Dienst terug komen op het punt van de duidelijke richtlijnen. Het verstrekken aan elke cliënt van de gedragscode en de criteria. Het is volstrekt on interessant die gedragscode te verstrekken. De gedragscode regelt een aantal zaken, zoals: wanneer is iets voor de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie en wanneer voor het college van b. en w. Ik ben overigens van mening dat wij niet alle bijstandscliënten al dat soort zaken moeten gaan toesturen. Wat wij doen is een voorlichtingsbeleid aan de ene kant in Huis-aan-Huis en aan de andere kant door de betreffende ambtenaren. Ik denk dat dat op een goede manier werkt. Dan het punt "eens een economische eenheid altijd een economische eenheid". Wat ik be doeld heb aan te geven is dat met name in situaties waarin mensen, getrouwd zijnde, een economische eenheid vormen er, gelet op schijnverlatingen - die komen helaas toch nog voor -des te zorgvuldiger moet worden nagegaan of er echt wel sprake is van een voor deurdeler ssituatie of welke andere situatie dan ook. De jurisprudentie geeft in grote lijnen aan dat je er in de meeste gevallen dan toch vanuit moet gaan dat er sprake is van een eco 49 nomische eenheid, alhoewel, dat heb ik al gezegd, er ook vormen van jurisprudentie zijn waarin wat dat betreft enige rek zit. De heer Jansma heeft nog een opmerking gemaakt over het knarsetandend uitvoeren van de regeling. Voor de duidelijkheid is het goed te zeggen dat het college van b. en w./de raad - althans globaal genomen de een wat meer dan de ander - deze regeling knarsetandend uitvoert; dat blijkt ook wel uit de raadsbrief. Als dat een openbare uitspraak is, dan is het in zijn algemeenheid ook legitiem voor ambtenaren om in het openbaar te zeggen dat zij de regeling ook niet zo leuk vinden. Het wordt weer wat moeilijker op het moment dat het colle ge/de raad zegt dat het gaat om een uitstekende regeling en individuele ambtenaren dan zeggen dat hetgeen het college/de raad bedacht heeft nergens op lijkt en dat een en ander knarsetandend wordt uitgevoerd. Gelet op het feit dat er tussen een belangrijk deel van de ambtenaren en het college/de raad overeenstemming bestaat over het knarsetandend uitvoe ren - ik laat mij niet uit over de mate waarin - denk ik dat dat ook in de openbaarheid ge zegd mag worden. Ik wil het hierbij laten. De Voorzitter: Aan de orde is de stemming. De heer Buurman: Ik heb er bezwaar tegen het raadsvoorstel zo te aanvaarden, gezien de door mij uitgebrachte kritiek die in feite niet weerlegd is. Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toe- zegging van de wethouder en met aantekening dat de heer Buurman wenst te worden geacht tegen te hebben gestemd. Punt 34 (bijlage nr. 228). De Voorzitter: Aan de orde is thans: Wijzigen van de Verordening op de heffing en in vordering van leges (19e wijziging). De heer Niemeijer: In aansluiting op het in de vorige raadsvergadering gestelde over de leges voor afgifte van hinderwetvergunningen het volgende. Onze fractie gaat akkoord met een maximumbedrag aan leges van f. 15.000,per geval. Wij gaan ook akkoord met het vaste bedrag, zeg maar de voorrijkostenvan f. 500,--. Wij menen echter dat de dekking voor een en ander gevonden had moeten worden binnen de verhoging van de variabele kosten. Een kostendekkend voorstel dus. De heer Kessler (weth.): Ik neem de opmerkingen van de heer Niemeijer voor kennisge ving aan. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 35 (bijlage nr. 211). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor de Financiën. (De wethouders worden geacht niet aan dit besluit te hebben meegewerkt). Punten 36 en 36a (bijlagen nrs. 233 en 235). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 37. De Voorzitter: Dit punt luidt: Onderzoek geloofsbrief van het nieuw benoemde lid van de raad de heer P. Meerdink. Mevrouw Brandenburg-Sjoerdsma: "Onderzoek geloofsbrief van de heer P. Meerdink. Aan de gemeenteraad. Krachtens aanwijzing van de voorzitter van uw vergadering hebben ondergetekenden: P.J. Sijbesma, J.R. Bijkersma en E. Brandenburg-Sjoerdsma, de geloofs brief onderzocht van het nieuw benoemde raadslid de heer P. Meerdink. De heer P. Meerdink is bij besluit van 7 juni 1985 van de voorzitter van het centraal stembureau ter verkiezing van de leden van de gemeenteraad benoemd verklaard tot lid van de raad. De geloofsbrief met bijbehorende stukken is door de benoemdverklaarde binnen de door de wet gestelde ter mijn ingezonden. Uit de ingezonden verklaring of op andere wijze is ons niet gebleken, dat de benoemdverklaarde op het tijdstip, waarop over de toelating moet worden beslist, een met het raadslidmaatschap onverenigbare betrekking bekleedt. Voorts heeft de burgemeester aan uw raad een uittreksel uit het bevolkingsregister overgelegd, waaruit blijkt, dat de be-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 25