4
staande instellingen kunnen en willen voorzien in de nieuwe behoefte. Als blijkt dat deze
daartoe niet in staat zijn of niet willen, dan moet pas worden gedacht aan een nieuw te sub
sidiëren instelling. De suggestie dat b. en w. de ene stichting moeten onderbrengen in de
andere is dan ook onjuist; het gaat om de activiteit zelve.
De commissie geeft op bladzijde 3 onderaan en op bladzijde 4 bovenaan een heel duidelijk
absoluut verband aan tussen de erkenning van de activiteit en de verstrekking van de sub
sidie. Een en ander gaat mijns inziens voorbij aan de opzet van de regeling. Er kan subsidie
worden verstrekt, hetgeen gebeurt voorzover er middelen beschikbaar zijn. Voorts kan
worden geconstateerd dat het aangevraagde bedrag begrotingstechnisch niet is getoetst en
ook niet is afgezet tegen andere subsidie-aanvragen. Daarnaast bestaat de indruk dat er,
gelet op de moeilijke begrotingspositie van de gemeente alsook in verhouding tot andere
subsidie-aanvragen, sprake is van een onevenredig bedrag voor deze relatief geringe acti
viteit.
Tenslotte de strijdigheid met hetgeen in de Kunstnota staat. In de eerste plaats wordt
er mijns inziens een formele denkfout gemaakt. Het gaat namelijk om een bezwaar tegen een
raadsbesluit. Het gaat dan niet aan de raad te verwijten in strijd te handelen met een argu
ment dat door b. en w. is verwoord in de Kunstnota 1984, een nota die niet door de raad is
vastgesteld. Als ik voorbijga aan het formele argument, dan is naar mijn gevoel ook het ar
gument op zichzelf inhoudelijk strijdig met hetgeen in de Kunstnota staat. Als ik zie wat in
de Kunstnota 1984 door b. en w. wordt geformuleerd ten aanzien van de Stichting Danswerk
plaats, dan kan niet anders worden geconstateerd dan dat alle argumenten door b. en w.
daarin genoemd ook in deze procedure weer naar voren worden gehaald. Met andere woor
den, er is geen sprake van strijdigheid.
Conclusie. Ik denk dat de raad willens en wetens in het verleden besluiten heeft geno
men en er op dit moment geen nieuwe argumenten aanwezig zijn. De meerderheid van onze
fractie stelt dan ook voor het besluit te handhaven zoals dat in het verleden door de raad is
genomen. Een minderheid van onze fractie meent dat deze aanvraag voldoet aan de in de re
geling vastgestelde criteria en hoewel ook dat deel bedenkingen heeft wat betreft de omvang
van het bedrag, geeft men de stichting, gelet op het feit dat er sprake is van een lange
procedure, het voordeel van de twijfel.
De heer Buurman: De commissie stelt zich op het standpunt dat b. en w. er niet in zijn
geslaagd aan te tonen dat de wens van b. en w. om de Stichting Danswerkplaats bij het Kre
ativiteitscentrum onder te brengen wel juist was. Het lijkt mij toe dat de zaak wordt omge
draaid. De stichting heeft bezwaar aangetekend. Naar mijn mening ligt de bewijslast dus bij
de stichting en niet bij het college. Hoe komt de commissie er toe de rollen om te draaien?
Vervolgens stelt de commissie zich op het standpunt dat het college in strijd met de
Kunstnota 1984 zou hebben gehandeld door in het onderhavige geval een nieuwe ontwikke
ling in de kunstzinnige vorming min of meer te ontkennen. Ook hierbij zet ik vraagtekens.
De gemeente stelt in de Kunstnota oog te hebben voor nieuwe ontwikkelingen in de kunst
zinnige vorming. De commissie doet het echter voorkomen alsof de gemeente onmiddellijk
minzaam buigend subsidie moet verlenen alleen en uitsluitend omdat het hier om een nieuwe
vorm van moderne dans en dansexpressie gaat. Ik lees in de stukken: "De kunst is voort
durend in beweging." Ik zou zeggen: Gelukkig maar, het is een teken dat de kunst leeft.
Vervolgens staat er: "De dansexpressie wordt steeds zelfstandiger." Dat zal waar wezen.
Als zich nu vandaag of morgen een andere stichting aandient die de dansexpressie een ge
heel andere vorm, een nieuwe inhoud geeft, een stichting die de dansexpressie helemaal
verzelfstandigd heeft, betekent dit dan dat naar het oordeel van de commissie de subsidie
kraan op grond van de Kunstnota gelijk opengedraaid wordt?
De commissie heeft zich nader beraden over de nieuwe vorm. Ongetwijfeld is de volgen
de zin in het bezwaarschrift van de stichting leidraad voor haar geweest: "De inhoudelijke
werkwijze (moderne dans/dansexpressie) die de stichting voorstaat, botst met de consump
tieve werkwijze (jazzballet, aerobic) en de vaktechnische werkwijze (klassiek ballet)." De
werkwijze is dus niet consumptief en ook niet vaktechnisch, hij botst er zelfs mee; de in
houdelijke werkwijze, wel te verstaan. Hoe het ook zij, de commissie is er uit gekomen: Deze
nieuwe vorm past niet in de dansactiviteiten van het KreativiteitscentrumMaar dat had de
Stichting Danswerkplaats nu juist geargumenteerd moeten bewijzen. Waarop baseert de com
missie haar oordeel?
De stichting voert in haar bezwaarschrift aan dat zij zich een eigen plaats heeft verwor
ven binnen het culturele klimaat in Leeuwarden, zoals blijkt uit de inschakeling bij het Fries
Festival 1985 en de subsidietoekenning door het Anjerfonds. De commissie neemt dit mee in
haar overwegingen. Ik vraag mij af of dit terecht is. Als zo'n stichting ergens bij ingescha
keld is en ergens subsidie van ontvangt, heeft zo'n stichting zich dan een plaats verworven
in het culturele klimaat? Ook dat vraag ik aan de commissie.
Tenslotte een vraag aan burgemeester en wethouders. De commissie constateert dat de
strekking van een nadere rapportage van b. en w. lijnrecht in strijd is met de tijdens de
hoorzitting van 10 april 1985 getoonde bereidheid met beide partijen om de tafel te gaan zit
5
ten om tot een redelijke oplossing te komen. Het standpunt van b. en w. komt nu neer op
een weigering om dat te doen. Waarom stelt het college zich zo op? De stichting meent dat de
activiteiten moeilijk zonder meer zijn onder te brengen bij het Kreativiteitscentrum. Het
Kreativiteitscentrum is wel bereid meer aandacht te besteden aan dansante vormen, zo daar
behoefte aan zou bestaan, doch het is niet mogelijk volledig te voldoen aan de wensen van
de stichting. Het lijkt mij toe dat hier toch wel voldoende aanknopingspunten liggen voor
een nieuw gesprek.
De heer Sijbesma: Voor alle duidelijkheid moet worden opgemerkt - de heer Timmermans
heeft dat ook al gedaan - dat het om een bezwaarschrift gaat dat gericht is op een raadsbe-
slissing van vorig jaar december. Wij hebben toen als raad op grond van informatie en argu
menten het subsidieverzoek van de Stichting Danswerkplaats afgewezen en daarbij gesteld
dat wij als gemeente het te subsidiëren aanbod op dit terrein willen laten verzorgen door het
Kreativiteitscentrum en het Gemeentelijk Muziekinstituut. In dit geval gaat het om het Krea
tiviteitscentrum. Er is gesteld dat moet worden geprobeerd tot een zo gedifferentieerd mo
gelijk aanbod te komen. Op zich is erkend dat hetgeen de Stichting Danswerkplaats brengt
een nuance is. Er is toen toegezegd dat gepoogd zal worden om ook deze aanpak nog eens te
bespreken met het Kreativiteitscentrum en te bekijken of een en ander daar kan worden on
dergebracht. Wij zijn daarmee akkoord gegaan. Subsidiëring via dit kanaal houdt ook in dat
er niet alleen inhoudelijk getoetst is, maar ook financieel. Het financieel-budgettaire motief
dat is aangedragen is dus niet nieuw. De commissie heeft een en ander ook bekeken in het
licht van de Kunstnota. De heer Timmermans heeft al gezegd dat de Kunstnota nog niet in
de raad is behandeld. Er kunnen dus nog bepaalde beleidsbeslissingen op dit terrein vol
gen, hetgeen niet eerder dan in 1986 het geval zal kunnen zijn.
Alles op een rij zettende komt onze fractie niet tot een andere conclusie dan op 19 de
cember 1984. Wij zijn het dus niet eens met het advies van de Raadsadviescommissie voor de
Beroep- en Bezwaarschriften.
De dames Brandenburg-Sjoerdsma en Visscher-Bouwer zijn inmiddels ter vergadering
gekomen.
De heer Duijvendak: Het zal de raad niet verbazen dat de PAL-fractie wel gelukkig is
met het advies van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften. De PAL-
fractie was op 19 december 1984 de enige fractie die wel voor subsidiëring van de Stichting
Danswerkplaats stemde, zowel wat betreft de aanvraag voor 1984 als die voor 1985. Wij zijn
dan ook blij met het voor ons liggende advies, zowel om inhoudelijke redenen als om de te
rechtwijzing die b. en w. voor hun handelwijze krijgen. In het advies lijkt het er op dat de
Stichting Danswerkplaats het geld voor 1984 en 1985 kan krijgen. Dat zou een mooi resultaat
zijn. Wat betreft de handelwijze van b. en w. vinden wij dat een aantal opmerkingen terecht
wordt gemaakt.
Aan de andere kant moet ik ook de woordvoerders van het CDA en de PvdA gelijk geven
dat de argumentatie van de commissie niet op alle punten helemaal juist is. Daarbij gaat het
mijns inziens met name om de status van de Kunstnota. Ik ben het met deze sprekers eens
dat het niet terecht is dat er in zulke sterke termen naar deze nota wordt verwezen als in
de raadsbrief gebeurt. De Kunstnota is immers in de raad nog niet besproken. Vandaar ook
dat de PAL-fractie in december 1984 heeft gezegd dat het initiatief van de Stichting Dans
werkplaats niet moet worden gestopt en dat er wel degelijk subsidie moet worden gegeven,
maar dat de principiële discussie over de vraag of dit soort initiatieven wel of niet los van
het Kreativiteitscentrum moet plaatsvinden juist thuishoort bij de behandeling van de Kunst
nota in de raad. Het is natuurlijk wel zo dat de initiatieven niet van te voren al moeten wor
den gekapt, want tot die tijd moet de Stichting Danswerkplaats ook de kans hebben gehad
om te laten zien wat zij waard is.
Hiermee heb ik beargumenteerd waarom wij voor de subsidie-aanvraag van de Stichting
Danswerkplaats stemmen. Daarbij spreken wij ons niet uit over de ontwikkelingen in de toe
komst en over de vraag in hoeverre het Kreativiteitscentrum wel of niet een monopoliepositie
moet houden wat dit soort activiteiten betreft. Wij vinden echter wel dat die activiteiten niet
gekapt moeten worden voordat de principiële discussie aan de hand van de Kunstnota in de
raad heeft plaatsgehad. Vandaar dat wij het eens zijn met het voorstel van de Raadsadvies
commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften.
De heer Rommerts: Ik zou mij willen aansluiten bij hetgeen de heer Duijvendak heeft ge
zegd, namelijk dat wij moeten kijken wat de Stichting Danswerkplaats waard is en niet moe
ten beginnen met een en ander af te wijzen. Bij deze uitlating kan ik mij aansluiten; onze
commissie gaat echter nog iets verder. Wij hebben er niet zoveel behoefte aan gehad om te
kijken wat de stichting waard is; wij zijn langzaamaan tot de overtuiging gekomen dat het
hier een aparte activiteit betreft die niet is onder te brengen bij bestaande vormen van acti
viteiten zoals het Kreativiteitscentrum die verzorgt. Daarin staat Leeuwarden niet alleen,