22
is van mening dat het hier gaat om een kwestie van buitenlandse politiek en dus op het ge
meentelijk terrein niet thuishoort. Wij zijn evenwel best bereid in enig concreet geval - ik
herinner mij nog de kwestie rond de Krugerrand - standpunten in te nemen. Maar ik vind
niet dat het een taak van de gemeente is om op eigen initiatief ondernemingen te gaan on
dervragen over hun investeringen en dan met name in Zuid-Afrika. Ik vind dat dat een zaak
is die op nationaal niveau thuishoort.
Ik moet ook nog ingaan op de vraag van de heer IJestra over de samenstelling van de
externe overlegcommissie. Wij zullen de raad binnenkort een evaluatierapport voorleggen
over de werking van het stelsel van commissies en raden. In dat rapport wordt ook ingegaan
op de instelling van deze externe overlegcommissie. Het .is dan volgens mij ook een goede
gelegenheid om hierover wat uitvoeriger met elkaar van gedachten te wisselen. Ik wil nu
echter wel een wat algemeen antwoord geven op de vraag van de heer IJestra. Ik stel mij
voor dat in deze commissie in principe alle organisaties die met ontwikkelingssamenwerking
binnen de gemeente bezig zijn een plaats kunnen vinden, al of niet onder een koepel, maar
dat is een kwestie van organisatiestructuur. Met een koepel bedoel ik bijvoorbeeld de Stich
ting Leeuwarden voor Ontwikkelingssamenwerking die uit een tiental verschillende afzonder
lijke organisaties bestaat. Ik kan mij voorstellen dat je die tien organisaties niet ieder afzon
derlijk in de externe overlegcommissie zet. Organisaties die niet zijn opgenomen in de stich
ting kun je bijvoorbeeld wel afzonderlijk opnemen in de commissie. Wij moeten dat terrein
nog maar eens wat verkennen.
Ik ben dan nu toe aan het betoog van de heer Buurman. Hij heeft op zijn wijze een
principieel betoog gehouden, waarvan ik de afloop uitermate teleurstellend vind. De heer
Buurman heeft uiteraard het recht om over deze materie principiële opmerkingen te maken,
daarbij kanttekeningen te plaatsen, voorbehouden te maken en zich kritisch uit te laten.
Maar als dat dan uiteindelijk leidt tot de conclusie dat de gemeente niet aan ontwikkelingssa
menwerking dient te doen, dan denk ik: waar zijn wij dan mee bezig? De heer Buurman
heeft het gehad over barmhartigheid. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de barmhartige Samari
taan en ik vraag mij af wie in ons gezelschap dan de leviet is. Ik laat dat antwoord graag
aan u over.
Er zijn citaten aangehaald uit wetenschappelijke werken. Ik laat die verder voor wat ze
zijn; wij kunnen daar allemaal kennis van nemen.
De heer Buurman zegt dat de vredesopvoeding niet suggestief mag zijn en dat die ge
richt zou zijn op pacifisme en indoctrinatie. Ik geef hetzelfde antwoord dat ik aan de heer
IJestra heb gegeven: wacht dat maar af en oordeel dan over dat voorstel.
De opmerkingen van de heer Buurman over de Nederlandse Organisatie voor Internationale
Bijstand (NOVIB) en de heer Gualthérie van Weezei laat ik voor wat ze zijn.
Ik wil ook nog een opmerking maken over Greenpeace en het socialistische karakter
daarvan. Ik denk dat men het daarover in Frankrijk niet eens zal zijn met de heer Buurman.
Dan de opmerking over de collectes. De heer Boelens heeft daarvan gezegd dat hij de
keus van de gemeente een goede keus vindtdie houdt namelijk ingarandeer eerst dat er
een zekere opbrengst is, maar ga na verloop van tijd als de bevolking bereid is om - zich
steeds meer bewustwordend van de problematiek - meer te geven met je eigen bijdrage te
rug. Begin in ieder geval met het geven van een garantie. De heer Boelens heeft ook ge
zegd dat er voor continuïteit gezorgd moet worden. Ik vind dat een heel belangrijk punt. Je
moet niet alleen aan iets beginnen, maar dat ook op een goede manier continueren en afma
ken. De mensen in de Derde Wereld hebben daar ook recht op. De heer Buurman heeft hier
over gezegd - in de commissie heeft hij dat ook gedaan - dat hij liever een vaste verhou
ding, fifty-fiftyziet. Ik ben dat niet met hem eens, want ik werk liever met een glijdende
schaal zoals ik die zojuist heb aangegeven.
Ik wil dan nu ingaan op het verhaal van de heer Buurman over de koffie. Wat dat be
treft heb ik wel iets van hem geleerd, want ik wist niet waar die koffie vandaan kwam. Ik
neem tenminste aan dat de heer Buurman dat wel weet, want hij heeft de landen met name
genoemd. Ik ben erg benieuwd waar hij dat verhaal vandaan heeft gehaald. Maar het kwam
op mij in ieder geval wat over als het verhaal van de oude koffiehandelaar van Multatuli; dat
is al erg lang geleden. Toen ik het verhaal van de heer Buurman zo hoorde, kwam er toch
een wat kolonialistisch gevoel over mij. Ik had gedacht dat ik dat al lang achter mij had ge
laten, hoewel ik zelf in een van die landen ben geboren. De heer Buurman heeft overigens
gelukkig gezegd dat er over smaak niet valt te twisten en dat zullen wij dan verder ook
maar niet doen. Ik ga er vanuit dat de heer Buurman in de pauze thee heeft gedronken. (De
heer Buurman: Ik heb koffie gehad, want ik meende dat er nog een voorraad DE-koffie over
was.) Dan valt er kennelijk over smaak niet te twisten.
De heer Duijvendak heeft gezegd dat hij nog het nodige mist en dan met name een invul
ling in meer politieke zin. Ik moet zeggen dat er met name in de eerste inleiding van de no
titie met betrekking tot de onrechtvaardige verdeling van de rijkdom in de wereld en de mi
litaire krachtverhoudingen en wat dies meer zij wel degelijk opmerkingen zijn gemaakt. De
heer Duijvendak had een en ander kennelijk wat verder uitgewerkt willen zien. Ik consta
teer overigens dat hij niet tot andere conclusies komt dan het college op dit moment; dat
doet mij deugd.
23
De heer Duijvendak vindt dat de keuze van het land weggelaten had moeten worden. Ik
ben daar reeds uitvoerig op ingegaan.
Tot slot vraagt de heer Duijvendak zich af wat je nu met zo'n halsstarrige wethouder
moet. De gemeentewet opent daar bepaalde mogelijkheden voor. De formulering van de heer
Duijvendak is eigenlijk niet correct, want hij had moeten zeggen: Wat moet je nu met zo'n
college? Zijn verzoek om de voorlopige keuze alsnog geheel los te laten kan ik namens het
college niet inwilligen.
Mevrouw De Haan-Laagland: Ik wil eerst ingaan op de reactie van wethouder Heere. Hij
is ingegaan op mijn opmerkingen over de aandacht voor de positie van vrouwen. De wethou
der gaf terecht toe dat de raadsbrief aangevuld is op dat punt en dat vond ik prima. Het
enige punt waarom ik om die aandacht vraag is dat wij vinden dat het niet alleen om de
steun aan een project gaat waarbij je nadrukkelijk moet kijken of de positie van vrouwen
daarin gewaarborgd is. Maar - dat is zeker zo belangrijk - ook in het kader van vormings-
en bewustwordingsactiviteiten moet met name bekeken worden wat de positie van mannen en
vrouwen daarin is. De raadsbrief gaat alleen op het eerste punt in en niet op dat andere
punt. Ook de wethouder is daar niet op ingegaan. Wij vinden dat wel heel belangrijk.
De wethouder heeft in de richting van de heer Buurman een opmerking gemaakt over
koffie en dat hij maar thee moest drinken. Ik vraag mij af waarom wij bij thee en suiker niet
hetzelfde principe toepassen als bij koffie, want dat kan natuurlijk prima.
Ik wil ook ingaan op de vraag of het wel of niet noodzakelijk is om op voorhand het land
te noemen waar het project van de gemeente eventueel zal komen. De wethouder zegt dat wij
aansluiting moeten zoeken bij wat er al is. Ik vind dat op zich zelf een prima uitgangspunt.
Maar dan nog lijkt het mij niet nodig om Peru te noemen, want er is natuurlijk wel meer. Ik
lees het laatste deel van de raadsbrief als volgt. Als het advies van de overlegcommissie is
dat een ander project in een ander land beter is, dan zal dat ook volledig tot zijn recht moe
ten komen. Ik lees dat zo en ga daar ook vanuit. Ik heb er ook wel vertrouwen in dat wet
houder Heere dat zo bedoeld heeft.
Ik ga bewust niet al te diep in op het betoog van de heer Buurman. Volgens mij is hij
niet te overtuigen, zelfs niet door de harde werkelijkheid hier en daar. Ik vond het over
het algemeen een zelfgenoegzaam verhaal, waarvan een aantal opmerkingen uiterst stuitend
en voor het grootste deel buiten de orde was. Een en ander had heel weinig te maken met de
zaak waar wij nu over praten, namelijk de vraag wat wij als gemeente in Leeuwarden kunnen
doen.
De heer IJestra: Naar aanleiding van de reactie van de heer Buurman het volgende. On
ze fractie heeft tijdens de bespreking van de notitie ook haar bedenkingen geuit ten aanzien
van ontwikkelingen die in de praktijk zichtbaar zijn op het gebied van de ontwikkelingssa
menwerking en ontwikkelingshulp. Toch willen wij - ik benadruk dat sterk - deze notitie po
sitief benaderen. Het gaat om mensen en hun noden die om wat voor reden ook in het verle
den zijn veroorzaakt.
Onze fractie vindt het van grote waarde hoe de samenstelling van de externe overleg
commissie zal zijn en hoe de commissie zal gaan functioneren. De wethouder is daar duidelijk
op ingegaan. Wij zien voorstellen dienaangaande graag tegemoet. Wij zullen kritisch inspelen
op zaken en beslissingen daar waar wij er anders over denken.
De wethouder heeft verschillende vragen beantwoord. Maar één vraag heeft hij volgens
mij niet beantwoord, maar dat kan mij ook ontgaan zijn. Ik heb de vraag gesteld hoe de
toetsing plaatsvindt van de noodzaak om het bedrag jaarlijks met f. 10.000,te verhogen.
Rest mij nog te zeggen dat wij het in grote lijnen eens zijn met de Notitie Ontwikkelings
samenwerking. Wij zullen, zoals gezegd, een en ander kritisch blijven volgen en zien verde
re ontwikkelingen gaarne tegemoet.
De heer Boelens: Ik heb niets toe te voegen aan mijn verhaal in eerste instantie. Wij
sluiten ons met betrekking tot de standpuntbepaling aan bij de argumenten die de wethouder
naar voren heeft gebracht
De heer Buurman: In de eerste plaats een opmerking over wat ik heb gezegd ten aan
zien van materiële en geestelijke nood. Ik heb gezegd dat materiële en culturele nood vaak
samen gaan met geestelijke nood en dat het daarom van belang is dat het ontwikkelingswerk
aansluit bij de verkondiging van het Evangelie. Geestelijke nood is natuurlijk niet te lenigen
met kolonialisme of neo-kolonialismeEr is een tijd geweest dat wij op zeer goedkope wijze
grondstoffen uit onze zogenaamde koloniën weghaalden en dan weer het gereed produkt bij
zonder duur verkochten. Wel, dat is geen goede zaak geweest en had ook te maken met soci
ale gerechtigheid.
De wethouder heeft het in zijn verhaal ook gehad over de barmhartige Samaritaan en
vraagt zich af wie dan de leviet is. Ik zou hem onder de aandacht willen brengen dat dit
toch niet helemaal terecht is, als je ziet wat in eigen kring wordt opgebracht. Ik noem in de