20 richting. Wij hebben daar twee nieuwe stukken voor. In de eerste plaats het rapport - dat is vanavond op uw tafels neergelegd - dat is opgesteld door een aantal internationale des kundigen. Het rapport is zo lovend dat ik mij niet kan voorstellen dat er een ander besluit zou kunnen worden genomen, maar goed dat moeten wij maar afwachten. In de tweede plaats hebben wij - de colleges van b. en w. en gedeputeerde staten gezamenlijk - vandaag een brief doen uitgaan aan de Kamer en de minister, waarin wij er nogmaals met klem bij de mi nister op aandringen zijn besluit te herzien en bij de Kamer ons streven te blijven onder steunen. In de richting van de Kamerfracties en deskundigen uit de sector cultuur is zowel door mij persoonlijk als door een aantal uwer, die ik daar om gevraagd heb - ik ben hen er erg dankbaar voor dat zij dat hebben willen doen -, druk uitgeoefend. Ik heb de indruk dat men nog steeds achter het aanvankelijk ingenomen standpunt staat. Waar dat toe leidt zullen wij naar ik hoop binnenkort wel merken. Ik acht het niet geheel uitgesloten dat er nog geen definitieve uitspraak over Het Princessehof uitrolt. Het zou wel eens kunnen zijn dat de No ta Museumbeleid wordt vastgesteld, met uitzondering van de positie van Het Princessehof en dat er dienaangaande een nadere studie zal moeten plaatsvinden. Ik denk dat dat alleen maar positieve mogelijkheden opent. Tot slot de heer Duijvendak. Ik ben reeds op een aantal van zijn opmerkingen ingegaan. Het is te waarderen dat zijn aanvankelijk enthousiasme dat niet zo groot was omdat hij vond dat er sprake is van een pragmatische nota, is omgebogen naar een iets positievere oor deelsvorming. Maar als de heer Duijvendak vervolgens zegt: het zijn op papier wel mooie woorden, maar de daden geloof ik niet, dan vraag ik mij af wat je aan dat soort lof hebt. Ik wil het hier verder maar bij laten. Ik wil nog even ingaan op de opmerking van de heer Duijvendak over de aangepaste vierde doelstelling. Hij zegt dat die zou moeten luiden: maatschappelijk achtergestelde groe pen. Even later wil hij ook het woord „achterstelling" invoeren. Ik praat liever over achter standsgroepen en achterstand, want de begrippen die de heer Duijvendak introduceert im pliceren een opzettelijke activiteit, bijvoorbeeld van dit gemeentebestuur, en die ontken ik. Ik constateer wel dat er achterstanden zijn en ook dat wij de bereidheid hebben om die waar mogelijk weg te werken. Dat is bedoeld in de nog nader aan te reiken nota en niets anders. De opmerking van de heer Duijvendak over kwantiteit en kwaliteit laat ik verder maar in het midden. Hij zal best weten tot welke groep hij geacht wil worden zelf te behoren. Ik wil het hierbij laten, mijnheer de voorzitter. De heer Schade: Het verheugt mij dat de wethouder heeft toegezegd dat het gemeente lijk kunstbeleid één keer in de twee jaar wordt geëvalueerd en zonodig wordt geactualiseerd en bijgesteld. In dit verband wil ik opmerken dat onze fractie vindt dat de vierde doelstel ling, die genoemd staat op bladzijde 2 van de raadsbrief, in het gemeentelijk kunstbeleid dient te worden opgevoerd. Wij zouden het een goede zaak vinden dat bij genoemde evaluatie en actualisering van het gemeentelijk kunstbeleid de cultuur en de culturele waarden van bepaalde groepen in onze samenleving extra nadruk krijgen, omdat een en ander een uitwer king is van de vierde doelstelling, namelijk het geven van specifieke aandacht aan groepen die nu nog weinig met kunst in aanraking komen, die wij in het kunstbeleid opgenomen wil len zien. Naar aanleiding van datgene wat de wethouder heeft opgemerkt over het feit dat de nota Klein en Krap zal worden meegenomen bij de kwestie van de ateliervoorzieningen, wil ik erop wijzen dat ik alleen maar heb opgemerkt dat reeds in het beleidsplan naar deze zaak verwe zen wordt en dat het een stuk waardering inhoudt voor de initiatiefgroep die deze nota heeft opgesteld. Het verheugt mij uiteraard dat de wethouder ook in het verdere verloop rond de ateliervoorzieningen rekening zal houden met de nota Klein en Krap. De wethouder heeft mijn vraag met betrekking tot het egalisatiefonds wat verkeerd be grepen. Ik heb gesteld dat de doelstellingen van Echo voor onze fractie recht overeind blij ven staan. Mijn vraag was dan ook: zijn er garanties dat de doelstellingen van Echo ten aanzien van de niet-traditionele kunst ook in een te ontwikkelen beleid voor de Stichting Cultureel Centrum De Harmonie worden ontwikkeld en gegarandeerd? Ik stel deze vraag me de gelet op de opmerking van de wethouder dat de Echo-gelden gereserveerd blijven. Er zal inderdaad een andere en uitgebreidere bestuurscommissie komen en een nieuw be leid moeten worden ontwikkeld, inclusief de financiële vertaling van het nieuwe beleid naar de doelstellingen van Echo. Is het dan ook verstandig om de vraag of er wel of niet een ega lisatiefonds moet komen uit te stellen en mee te nemen in het toekomstig te ontwikkelen be leid en de toekomstig te ontwikkelen subsidiemethodiek ten behoeve van de uitgebreidere Stichting Cultureel Centrum De Harmonie? Is er wat Echo betreft nog een aanvraag in behandeling bij het ministerie? Uit het ant woord van de wethouder in eerste instantie zou je kunnen opmaken dat er wat dat betreft nog aanvragen in behandeling zijn. Wellicht zou daar nog een honorering van kunnen plaatsvinden. Ik begrijp niet waarom de wethouder het profijtbeginsel, dat de heer Boelens wil toepas sen bij concerten, als inkomensafhankelijk systeem ziet. Ik dacht dat het de bedoeling was om mensen tegen de werkelijke kosten zitting te laten nemen in de zaal van De Harmonie. Dus niet dat je aan de hand van je belastbaar inkomen reductie kunt krijgen. 21 Het verbaast mij dat de VVD-fractie vraagt wat er met de Echo-gelden gaat gebeuren. Het is namelijk al zo vaak uitgesproken dat de doelstellingen van Echo overeind en de gelden dienaangaande gereserveerd moeten blijven. Ik had de neiging om na het verhaal van de heer Boelens ook een verhandeling te hou den over hoe de PvdA denkt over kunst- en cultuurbeleid aan de hand van notities van ons wetenschappelijk instituut de Wiardi Beckmanstichting of onze uitgangspunten te formuleren zoals die zijn opgesteld door de Commissie Cultuur van ons federatiebestuur. Ik zal mij slechts beperken tot de constatering van de heer Boelens in de commissievergadering: „Wel eens met aanpak en opzet van de Nota: uitgaan van bestaand beleid en daaraan een ontwik kelingsbijdrage leveren. Een eigen visie op kunst blijkt er bij de diverse politieke partijen ook nauwelijks te zijn." Ik zou de heer Boelens willen vragen of hij na hot ontvangen van de CDA-brochure misschien deze visie wel heeft ontwikkeld. De heer IJestra: De wethouder is ingegaan op mijn vraag of Het Princessehof gebruik maakt van de aankoop-subsidieregeling voor musea. Ik heb de indruk gekregen dat dat het geval is. Kan de wethouder ook bedragen noemen en zeggen hoe de verdeling is wat betreft aankoop op grond van de Beeldende Kunstenaarsregeling en aankoop op de vrije markt? De heer Boelens: De wethouder zei dat er bij hem enige verwarring ontstond toen ik het had over het toepassen van enerzijds het profijtbeginsel en anderzijds een inkomensafhanke lijke heffing wat betreft de tarieven van het Gemeentelijk Muziekinstituut Leeuwarden. Ik heb met mijn opmerking alleen vooruit willen zien. Wanneer in de toekomst bezuinigd moet worden, dan moet je wat dat betreft criteria aanleggen. Die criteria worden in andere ge meenten reeds gehanteerd. Ik heb in eerste instantie gezegd dat, wanneer er sprake is van een recreatieve activiteit - bijvoorbeeld een concert -, dan het profijtbeginsel kan worden toegepast. Je kunt in dat geval de toegangsprijs op een hoger niveau zetten dan wanneer het om educatieve activiteiten gaat. Activiteiten dus waarvan je vindt dat iedereen de kans moet hebben om daaraan deel te nemen. Ik wil ook nog even ingaan op de opmerking van de heer Schade wat die visie betreft. Ik ben daar in eerste instantie inderdaad nogal vrij uitvoerig op ingegaan omdat onder an dere de Fryske Kultuerried nogal wat kritiek had op de Nota Kunstbeleid, in die zin dat de nota geen visie zou hebben. In de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden heb ik gezegd - dat heb ik vanavond weer gezegd - dat de nota het beleid vastlegt dat gevoerd wordt. Als je het hebt over het hebben van een visie, het maken van keuzen en het stellen van priori teiten dan veronderstelt dat toch een aantal algemene uitgangspunten. Ik heb in eerste in stantie niet alleen gewezen op hetgeen het CDA heeft uitgebracht op dit terrein, maar ook op onderzoeken wat dat betreft van de Boekmanstichting. Wanneer je een en ander bekijkt dan blijkt inderdaad dat alle partijen amper een visie hebben op cultuurbeleid in brede zin. De Boekmanstichting stelt dat ock. Het is daarom goed dat de politieke discussie hierover plaatsvindt. Ik ben, mede uit een oogpunt van duidelijkheid, op deze kwestie ingegaan. In de commissie zijn wij reeds gedetailleerd op de verschillende punten ingegaan. De heer Duijvendak: Ik wil met name in tweede instantie een opmerking maken in de richting van het CDA. Ik ben toch wel benieuwd in hoeverre de CDA-fractie akkoord kan gaan met de uitwerking van de vierde doelstelling zoals de wethouder die geformuleerd heeft. De heer Boelens leek daar in eerste instantie een aantal twijfels bij te hebben. De re acties van de andere fracties geven mij geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. In de richting van wethouder Heere wil ik het volgende opmerken. Hij is zijn verhaal begonnen met te zeggen dat ik door mijn stevige kritiek de integriteit van ofwel het college ofwel zijn eigen persoon in twijfel zou trekken. Dat is niet het geval. Ik vind het ook jammer dat dat, wanneer PAL met stevige kritiek komt, de reactie van b. en w. is. Ik ben mijn ver haal eigenlijk heel positief begonnen. Het is niet zo dat PAL - ik wil dat nogmaals benadruk ken - zou twijfelen aan de intenties van b. en w. zoals die in het geheel van de nota naar voren komen. Ik heb ook een relatief positief verhaal gehouden over wat er in de nota staat, zeker naar aanleiding van de Nadere Standpuntbepaling en de raadsbrief. Wij vinden de No ta Kunstbeleid zoals die nu voor ons ligt ook niet zo slecht. Wat ik gezegd heb is dat wij op grond van ervaringen van de afgelopen twee jaar, sinds de nota op tafel ligt, een groot contrast signaleren tussen datgene wat aan mooie woorden in de nota wordt gezegd over de niet-traditionele kunstbeoefening en de daden van dit college. Wat dat betreft vind ik ook dat de raad politieke verantwoording moet en kan vragen van een college van b. en w. over wat het gedaan heeft in het licht van zijn uitspraken. Ik vind het dan ook volstrekt legitiem dat de raadsfracties vragen wat het college dan wel denkt te doen. Die daden zullen dan misschien meer in overeenstemming zijn met het zo fraai geformuleerde beleid. De wethouder heeft gelijk dat ik wellicht mijn betoog teveel op hem heb gericht. Ik wil er aan de andere kant op wijzen dat ik een paar keer nadrukkelijk heb uitgesproken dat de meerderheid van de raad een aantal verkeerde besluiten heeft genomenwaardoor juist de financiële mogelijkheden om Echo te realiseren bijvoorbeeld in de Westerkerk kleiner zijn ge worden. Daarmee is de verantwoordelijkheid niet alleen geladen op wethouder Heere of op

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 11