6 De hear Jansma: Mynhear de foarsitter, wy binne it fan herten iens mei it ütstel dat jo dogge. Wy hawwe nammentlik trije wiken ferlyn ütsprutsen dat wy mei it each op de Fryske taal en kultuer de ynfiering fan Fryske televyzje in saak fan belang achtsje. Spitigernóch die doe de fraksje fan de WD en ek de fraksje fan de hear Buurman net mei. Ik hoopje dat hja wat dit punt oanbelanget wol mei gean sille. De trije Flaamske Europarlemintariërs komme seis op foar Fryske televyzje. Ik hoopje dat wy no ienriedich ta dit beslüt komme kinne. De Voorzitter: Wenst wethouder Heere nog te reageren? (De heer Heere (weth.): Ik be tuig mijn instemming. Besluten wurdt neffens it ütstel fan b. en w. Punt 2 (bijlage nr. 85). Benoeming leden Commissie Welstandszorg. Aanbeveling van burgemeester en wethouders: leden: 1. de heer J.G. Brugman; 2. de heer ir. T.T.H. van Hooff. plaatsvervangende leden: 1. de heer ir. R. Louët Feisser; 2. de heer ir. S.I. Weerstra; 3. de heer M. van der Wiel. Benoemd worden de aanbevolenen met algemene stemmen. Mevrouw Visscher-Bouwer en de heer Jansma vormden met de voorzitter het stembu reau. Punten 3 t.e.m. 10 (bijlagen nrs. 97, 101, 103, 89, 107, 87, 102 en 88). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 11 (bijlage nr. 99). De Voorzitter: Aan de orde is thans het voorbereidingsbesluit ex artikel 21 van de Wet op de ruimtelijke ordening voor het perceel Roekstraat 45 te Leeuwarden, het perceel Hof straat 8 te Leeuwarden, een perceel aan de Weidumerdyk te Wytgaard en een perceel aan de Techumerdyk te Goutum. De heer Dubbelboer: Het voorbereidingsbesluit onder punt I heeft nogal wat stof doen opwaaien. Ik kon door omstandigheden helaas niet de vergadering van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening bijwonen, want anders had ik de vraag die mij bezighoudt daar wel ge steld. Excuses dus voor het feit dat ik die vraag nu ga stellen, mijnheer de voorzitter. In de raadsbrief wordt nogal duidelijk aangegeven dat er geen problemen verwacht worden voor de omgeving veroorzaakt door de jeugd die eventueel van het gebouw aan de Roek straat 45 gebruik zal maken. Ik hoop dat ook met het college. Aan de andere kant, als je een bestemming aan een gebouw geeft en vervolgens begint iemand daar een autospuiterij in, dan heb je allerlei middelen om in te grijpen. Ik noem de Hinderwet, de milieuwetgeving, enz. Maar op het moment dat er een groepering jeugd van een gebouw gebruik gaat maken en in die buurt overlast gaat veroorzaken, dan is het onze fractie niet gans duidelijk hoe wij daar als gemeente mee denken om te gaan. Het college stelt nu voor een voorbereidingsbe sluit te nemen en een bepaalde bestemming aan een bepaald pand te geven. Maar wij zijn niet zozeer in staat om de overlast die daar eventueel plaats zou kunnen vinden - laat ik het heel voorzichtig formuleren - te lijf te gaan. Mijn vraag is derhalve: hoe denkt het college paal en perk te stellen aan de overlast en die te voorkomen en, mocht die overlast er toch komen, daar maatregelen tegen te nemen. De heer Timmermans (weth.): Deze kwestie is uitgebreid aan de orde geweest in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening. Het college heeft gemeend het voorstel te moeten doen - de commissie heeft dat ook onderschreven - om ten aanzien van het pand Roekstraat 45 de mogelijkheid te bieden in plaats van de woonbestemming een bestemming ten behoeve van ontspanningsruimte voor bejaarden te realiseren. Wat zijn nu de garanties wanneer zich de situatie gaat voordoen datin strijd met de afspraken die met de stichting die dit aangaat zijn gemaakt, jongeren toch gebruik maken van het centrum. Er zijn dan twee mogelijkhe den. Het ligt in het voornemen van het college om het voorbereidingsbesluit strikt te richten op het gebruik als bejaardencentrum. Bovendien ligt het in de bedoeling om in het vast te stellen bestemmingsplan een expliciete bestemming aan het betreffende perceel te geven, dus niet, zoals gebruikelijk is, de bestemming sociaal-culturele doeleinden, maar heel specifiek de bestemming sociaal-culturele doeleinden ten behoeve van ontspanning voor bejaarden. Ik noem maar een omschrijving, maar de bestemming zal heel specifiek gericht zijn op die doel groep. Daarnaast is het mogelijk om in het bestemmingsplan behalve de bestemming te rege len ook gebruiksregels vast te stellen. De gebruiksregels zijn gerelateerd aan het gebruik dat de bestemming toestaat. Ook is het mogelijk in het bestemmingsplan de overtreding van die gebruiksregels als strafbaar feit te formuleren. Daarmee heb je dus als gemeentebestuur greep om het laakbare gebruik aan de kaak te stellen. Tenslotte denk ik dat de subsidiever houding tussen de gemeente en de stichting ook een garantie zal zijn dat men niet te snel van de mogelijkheid gebruik zal maken. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punten 12 en 13 (bijlagen nrs. 112 en 110). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 14 (bijlage nr. 109). De Voorzitter: Dit punt luidt: Distributie van compostvaten. De heer Niemeijer: Het gaat om de distributie van compostvaten en de subsidie van de gemeente daar voor. Wij willen als gemeente daarmee een poging doen om de afvalstroom te beperken. Laten wij maar niet discussiëren over de vraag of dit voorstel nu zijn oorsprong vindt in de brief van 1 oktober 1982 van de Milieuwerkgroep Leeuwarden, in de motie van PAL bij het beleidsplan 1982-1986 over dit onderwerp, in het geëvalueerde inzicht van de CDA-fractie omtrent milieubeleid of in de naderende verkiezingen. Het college zal daar waarschijnlijk anders over denken dan onze fractie, die echter graag met het voorstel ak koord gaat. De heer IJestra: Ik wil namens de VVD-fractie graag waardering uitspreken voor en in stemming betuigen met dit raadsvoorstel. Niet alleen omdat wij met een dergelijke maatregel meewerken aan het indammen van de afvalstroom en het bevorderen van het hergebruik van afval, maar bovendien omdat het college na een aarzelende start er toch op aandrang van de Overlegcommissie voor het Midden- en Kleinbedrijf in heeft toegestemd dat het Leeuwarder bedrijfsleven actief wordt ingeschakeld bij de distributie van de compostvaten. Wij hopen dat deze vorm van samenwerking tussen de gemeente en het bedrijfsleven erin zal resulteren dat, ook mede door een goede voorlichting en met medewerking van de leveranciers van de vaten, de aanschaf van 500 compostvaten te weinig zal blijken te zijn en dat inderdaad de besparing op de afvalverwerking in verhouding staat tot het nu te verlenen krediet. De heer Visser: Ik weet niet wat wij vanavond besluiten. In het besluit staat namelijk een aantal van 50 compostvaten genoemd. Volgens mij moet dat 500 compostvaten zijn. De heer Miedema (weth.): De heer Niemeijer heeft een aantal vragen gesteld, maar heeft aan het eind van zijn betoog gezegd dat wij er maar niet meer over moeten praten. Ik wil hem daar graag in volgen, mijnheer de voorzitter. De heer IJestra heeft waardering uitgesproken voor het voorstel. De heer Visser heeft gelijk dat het om 500 compostvaten gaat. De Voorzitter: Ik breng in stemming het voorstel van het college met de aantekening dat in het besluit het aantal van 50 compostvaten moet worden gewijzigd in 500 compostvaten. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het mondeling door de voorzitter gewijzigde voor stel van b. en w. Punt 15 (bijlage nr. 84). De Voorzitter: Aan de orde is thans het ligplaatsenbeleid. De heer Van der Wal: In de raadsvergadering van 14 maart 1983 zijn de uitgangspunten van het te voeren woonschepenbeleid aan de orde geweest. Onze fractie heeft uiteindelijk tegen deze uitgangspunten gestemd. Enerzijds waren wij het er wel mee eens dat met name het wonen op woonschepen tot een aanvaarde en erkende woonvorm werd bepaald. Ander zijds vonden wij de maatregelendie zich vooral toespitsten op het uitsterfbeleid wat betreft het dubbel ligplaats innemen, een dermate grote tegenstelling dat wij uiteindelijk tegen eer dergenoemde uitgangspunten hebben gestemd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 4