10
kant van de brandweer een groot vraagteken gezet of het verantwoord is, gelet op het vei
ligheidsaspect, om overal dubbel afmeren toe te staan. Wij hoeven de discussie van 1983 nu
niet over te doen. De overgrote meerderheid van de raad heeft dit beleid aanvaard. Het col
lege en de directie van de dienst hebben de taak dit beleid uit te voeren. Wij stellen van
avond een kleine wijziging voor en die wordt door de meerderheid van de raad overgenomen.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over de motie van de heer Van der Wal.
De motie van de heren Van der Wal en Niemeijer wordt verworpen met 28 tegen 4 stem
men.
(Voor de motie stemmen de leden van de PAL-fractie.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de
PAL-fractie wenst te worden geacht tegen te hebben gestemd.
Punt 16 (bijlage nr. 98).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Vaststellen Nota Kunstbeleid.
De heer Schade: Ik wil namens onze fractie enige opmerkingen maken naar aanleiding
van de raadsbrief inzake het vaststellen van de Nota Kunstbeleid, mede aan de hand van de
Nota Kunstbeleid van juni 1984 en de Nadere Standpuntbepaling van februari 1986. Daar het
niet de bedoeling is hier de commissievergadering over te doen, wil ik slechts constateren
dat, gelet op het feit dat uit de Nadere Standpuntbepaling blijkt dat ieder hoofdstuk een ac
tualisering nodig heeft, verondersteld kan worden dat de Nota Kunstbeleid van juni 1984 wel
wat laat in de raad wordt behandeld. Het moet toch mogelijk zijn zo'n belangrijke beleidsno
titie sneller te behandelen? Onze fractie vindt deze notitie zo belangrijk, omdat volgens ons
cultuur en kunst een wezenlijk onderdeel uitmaken van ons bestaan. Cultuur en kunst ver
schaffen de mensen mogelijkheden om te communiceren en zich te ontplooien. Het verheugt
ons dan ook dat het wat financieel-inventariserende karakter van de Nota Kunstbeleid in de
Nadere Standpuntbepaling en in de raadsbrief een actiever gemeentelijk kunstbeleid uit
draagt. Het kan en mag volgens onze fractie echter niet zo zijn dat wij na het aannemen van
dit raadsvoorstel genoegzaam achterover kunnen gaan leunen, denkend dat wij nu een ge
meentelijk kunstbeleid hebben ontwikkeld. Uit de noodzaak tot actualisering binnen twee
jaar van de concept-Nota Kunstbeleid blijkt wel dat er op het gebied van de kunst een en
ander verandert, zowel in de geldstromen als in het denken over en beoefenen van de
kunst. Wellicht is het mogelijk periodiek het gevoerde beleid te evalueren en te actualiseren,
opdat de gemeente een actief kunstbeleid gaat en blijft voeren. Dit dient onzes inziens niet
beperkt te blijven tot de begrotingszittingen. Ik wil hierover graag de mening van het colle-
le horen.
Ik wil nu ingaan op enkele inhoudelijke punten. In de Nadere Standpuntbepaling wordt
op bladzijde 9 gesproken over de tarieven. Namens onze fractie wil ik ten aanzien van de ta
rieven bij de verschillende instellingen het volgende naar voren brengen. Als opvolger van
het inkomensafhankelijke lesgeldtarief bij het Gemeentelijk Muziekinstituut geldt sinds de
cember 1984 het inkomensafhankelijke retributiesysteem. Het moge duidelijk zijn, mijnheer
de voorzitter, dat onze fractie het daar van harte mee eens is en dat wij zouden willen dat
dit systeem ook bij andere instellingen wordt toegepast. Op genoemde bladzijde staat verder
dat het college voornemens is om met betrekking tot de toepassing van een inkomensafhan
kelijk retributiesysteem bij andere instellingen een nader onderzoek in te stellen. Op welke
termijn kan de raad hierover worden ingelicht?
Nadere Standpuntbepaling, bladzijde 13, met betrekking tot het theater door en voor
jongeren. Ik wil hierover namens onze fractie het volgende zeggen. De huidige adviezen van
de Raad voor de Kunst en de Commissie-De Boer gaan uit van een provinciale verantwoorde
lijkheid voor de subsidie van het jeugdtheater. Het college stelt dat de gemeente alleen ver
antwoordelijk is voor de accommodatie. Wij zijn het met dat standpunt eens. Toch zijn wij
van mening dat, gezien het handhaven van onze culturele centrumpositie, de gemeente niet
dient af te wachten hoe de provincie met haar taak met betrekking tot coördinatie, spreiding
en produktie omgaat. Wij vinden dat de gemeente deze culturele centrumpositie bij de pro
vincie dient te benadrukken en actief dient te zijn bij het verwerven van financiële middelen
voor het theater door en voor jongeren. Verzoeken voor de produktie van kinder- en jeugd
theater dienen onzes inziens niet alleen te worden afgewogen tegen het verantwoordelijk zijn
voor de accommodatie, maar dienen actief door ons gesteund te worden bij de subsidie-aan
vraag. Ziet het college een taak in deze?
Nadere Standpuntbepaling, bladzijde 30, en de raadsbrief, bladzijde 3, met betrekking
tot het Grafisch Atelier. Volgens onze fractie lopen hier twee zaken door elkaar. Ten eerste
dient de grafische apparatuur die aanwezig is bij het Kreativiteitscentrum en de kunstacade
mie Vredeman de Vries meer effectief te worden gebruikt, zie de Nota Kunstbeleid bladzijde
53. Ten tweede wil ik wijzen op de wens die in het verleden meerdere malen is geuit om te
11
komen tot een zogenaamd grafisch centrumDit tweede punt is actueel geworden door een
aanvraag van de Stichting Grafische Ateliers Friesland om te komen tot de realisering van
een grafisch centrum. Het college zegt onzes inziens terecht hierover met een nadere notitie
te komen. Los hiervan vindt onze fractie dat het gestelde in de Nadere Standpuntbepaling
op bladzijde 30 omtrent het effectiever gebruik van de kostbare apparatuur bij het Kreativi
teitscentrum en de kunstacademie Vredeman de Vries overeind dient te blijven. Derhalve
dringen wij aan op een onderzoek naar de mogelijkheid dat kunstenaars deze apparatuur te
gen een kostprijsdekkende vergoeding kunnen gebruiken. Dit heeft voor ons voorrang bo
ven het vestigen van het grafisch centrum. Wij willen dan ook graag op korte termijn verne
men wat de resultaten van dit onderzoek zijn. Kan het college in dit verband aangeven wat
er, zoals in de raadsbrief staat vermeld, nu precies vervalt van hetgeen staat in de Nadere
Standpuntbepaling, bladzijde 30, onder IV.17?
Ik wil namens onze fractie het volgende opmerken over de Stichting Cultureel Centrum
De Harmonie en wil daarbij betrekken de inmiddels opgeheven Stichting Echo. Onze fractie
betreurt het dat de Stichting Echo is opgeheven. De doelstellingen van deze stichting blij
ven echter voor ons onveranderd gelden als uitgangspunt voor dit onderdeel van het ge
meentelijk kunstbeleid. Ik noem hier de integratie van de professionele en amateuristische
kunstbeoefening en de bevordering van de niet-traditionele kunstbeoefening en die in ver
band brengen met de traditionele kunstbeoefening om, zoals in de Nadere Standpuntbepaling
op bladzijde 3 wordt gesteld, de noodzakelijk geachte cultuurvernieuwing in de toekomst
voor een deel mogelijk te maken. Volgens onze fractie is nu het moment gekomen om de plan
nen en de financiële middelen die de gemeente heeft inzake de Echo-doelstellingen in con
creet beleid om te zetten. Dat nu het moment daarvoor uitermate geschikt is wordt mede in
gegeven door de reacties van de Adviescommissie Cultuur en de Stichting Cultureel Centrum
De Harmonie, zoals verwoord is in de Nadere Standpuntbepaling. Beide instanties pleiten
voor een aantal noodzakelijke investeringen in De Harmonie. Wij willen het college dan ook
het volgende vragen.
Is het college het met ons eens dat het moment daar is om het beleid uit te zetten voor
de toekomst van De Harmonie en waarin de Echo-doelstellingen verwezenlijkt kunnen wor
den? Wat de doelstellingen betreft mag en kan niet de indruk worden gewekt van een ont
moedigingsbeleid. Bovendien dienen er garanties te komen dat de Echo-doelstellingen ook
werkelijk onderdeel gaan uitmaken van het beleid van de Stichting Cultureel Centrum De
Harmonie. Het college stelt namelijk zelf al in de Nadere Standpuntbepaling op bladzijde 19
dat de financiële middelen voor de Echo-doelstellingen voor de niet-traditionele kunstbeoefe
ning gereserveerd dienen te blijven.
In het licht van mijn vorige vragen ligt opgesloten het feit dat op korte termijn over het
te voeren beleid met alle betrokkenen overleg gevoerd gaat worden. Punten daarbij zijn: een
ander wellicht uitgebreider bestuur en het ontwikkelen van een nieuw beleid inclusief de fi
nanciële vertaling voor De Harmonie. Mijn vraag aan het college is of het ook verstandig is
om de kwestie van een soort egalisatiefonds mee te nemen bij genoemd overleg en bij de toe
komstige subsidiemethodiek in plaats van daar nu op in te gaan.
De beeldende kunst. In de commissievergadering is reeds gebleken dat het fonds voor
de beeldende kunst een betrekkelijk geringe omvang heeft, mede door de toegepaste bezui
nigingen. Onze fractie is van plan, ondanks het voornemen van het college om geen extra
storting meer te doen in het fonds voor beeldende kunst - zie de Nota Kunstbeleid, bladzijde
51 -, voorstellen te doen ter verhoging van de jaarlijkse storting in dat fonds.
Het verheugt ons dat het college zijn standpunt heeft herzien ten aanzien van de invoe
ring van een percentageregeling. Het rijk heeft in dit verband de zogenaamde 1%-regeling.
Een en ander maakt het mogelijk om het werk van kunstenaars integraal in de architectuur
op te nemen. Wij zien dan ook met belangstelling op korte termijn het voorstel van het colle
ge met betrekking tot de invoering van een percentageregeling tegemoet.
Tenslotte, mijnheer de voorzitter, wil ik namens onze fractie nog het volgende zeggen.
Wij vinden het een goede zaak dat het college gaat trachten in te spelen om daar waar de
mogelijkheden zich voordoen atelierruimten te realiseren. Onzes inziens houdt dat tevens
een stuk waardering in voor het onderzoek van de Initiatiefgroep Ateliervoorzieningen Leeu
warden, hetgeen resulteerde in de nota Klein en Krap die het college nu ook in de overwe
gingen betrekt. Wij vinden het een goede zaak dat de beeldende kunstenaars structureel be
trokken worden bij de vormgeving en inrichting van de woonomgeving. Wellicht is hierbij
ook te denken aan de gemeentelijke percentageregeling. Zowel ten opzichte van de in te
stellen gemeentelijke percentageregeling als ten aanzien van het structureel betrekken van
de beeldende kunstenaars bij de vormgeving en inrichting van de woonomgeving onder
schrijven wij het te voeren gemeentelijk beleid uit te gaan van de kwaliteit van de kunstwer
ken en niet van de sociale positie van de kunstenaar. Anders zou er namelijk sprake zijn
van een zekere mate van concurrentievervalsing. Het mag niet zo zijn dat een gemeentelijk
beleid alleen kunstenaars die onder de Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR) vallen onder
steunt en aan de twee maal zo grote groep van vrije kunstenaars niets te bieden heeft. An
ders kunnen deze verhoudingen wel eens gaan veranderenmaar dat kan nooit de bedoeling
zijn van een gemeentelijk kunstbeleid.
Dit was mijn bijdrage in eerste instantie.