56
te doen wanneer leden van etnische groepen gelijke of zelfs
hogere opleidingen achter de rug hebben;
- ook ter bestrijding van discriminatie en racisme deze ongelijke
kansen op de arbeidsmarkt zo snel mogelijk ongedaan gemaakt
moeten worden;
- onder het gemeentelijk personeel (en ook onder de door de ge
meente gesubsidieerde instellingen) mensen uit etnische groe
pen nauwelijks vertegenwoordigd zijn;
- het middel van positieve actie van voorrang bij gelijke ge
schiktheid in een situatie van een krappe arbeidsmarkt (veel
werklozen) ter bevordering van de werkgelegenheid van een
achtergestelde groep weinig effectief is gebleken,
spreekt uit dat de gemeente Leeuwarden in haar aanstellingsbe-
leid van (nieuw) personeel voortaan met betrekking tot leden van
etnische groepen uit zal gaan van het criterium van „voldoende
geschiktheid"
De motie is mede-ondertekend door mevrouw Westra. (De Voorzitter: De motie is voldoen
de ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.)
De heer Ybema: De voorliggende Beleidsnota Etnische Groepen in Leeuwarden, inclu
sief de Nadere Standpuntbepaling, is - meerdere sprekers hebben daar al op gewezen -
erg lang onderweg geweest. Wij hebben daar na de uitleg van de wethouder over de pro
cedure toch wel enig begrip voor. Er moest veel belangrijk inventariserend werk worden
verricht op dit nog braakliggende terrein en zo iets kost tijd. Een en ander betekent
echter wei dat voor eèn deel van de nota geldt dat de ontwikkelingen sneller zijn gegaan
- ik zou zeggen gelukkig - en dat wij in die zin al weer verder zijn dan in de nota is
aangegeven.
De voorliggende nota en de Nadere Standpuntbepaling zijn nogal vrij fors van om
vang. Ik wil daar een opmerking over maken. In het collegeprogram wordt gewezen op de
mogelijkheid van de kleine efficiency: maatregelen om toch ook besparend te kunnen op
treden, met name wat betreft de belasting van het apparaat. Wij ondersteunen die bena
dering van harte. Wij zouden dan ook graag in de toekomst meer de lijn willen zien dat
de nota's korter en concreter zijn.
Met het zojuist genoemde concreter zijn van de nota's kom ik op het uitvoeringspro
gramma dat is toegezegd. In de commissie was eerst de opstelling dat de nota tezamen
met het uitvoeringsprogramma in de raad aan de orde zou moeten worden gesteld. Het
college is daar niet mee akkoord gegaan en heeft gezegd dat het het beleid nu zo snel
mogelijk aan de raad wil voorleggen en dat het uitvoeringsprogramma later wel komt. Ik
kan in principe wel akkoord gaan met dit procedure-voorstel, maar ik vind wel dat wij
moeten voorkomen dat het concrete uitvoeringsprogramma, dat een heel belangrijk onder
deel zal moeten zijn van dit stuk beleid, te lang voor ons wordt uitgeschoven. Ik zou
dan ook graag van de wethouder de concrete toezegging willen hebben dat bedoeld uit
voeringsprogramma nog dit jaar in de commissie en in de raad aan de orde komt.
Dan het punt van de gemeentepolitie zoals dat in de raadsbrief is verwoord. Deze
zaak is ook aan de orde geweest in de commissie. De formulering die daarover in de
stukken is opgenomen luidt als volgt: „...dat het aantrekken van leden van etnische
groepen als ambtenaar van de gemeentepolitie Leeuwarden in de toekomst niet uitgesloten
mag worden geacht." Ik heb in de commissie gevraagd wat de achtergrond is van deze
zeer afhoudende formulering. De wethouder heeft toen verwezen naar de verantwoorde
lijkheid van de burgemeester in het geheel. Daarom is denk ik in de raadsbrief ook de
passage na de zojuist door mij geciteerde zin toegevoegd. Ondanks deze toegevoegde pas
sage is het punt mij niet helemaal duidelijk. Ik blijf constateren dat er sprake is van een
heel afhoudende formulering. Ik begrijp niet waarom een en ander niet wat positiever ge
steld kan worden. Graag wil ik hierover nadere uitleg.
Het onderdeel werkgelegenheid. Ook hierover is in de commissie vrij ruim van ge
dachten gewisseld. Wij zijn van mening dat op dit moment sprake is van een onaanvaard
baar grote achterstand wat betreft het te werk stellen van leden van etnische groepen
binnen onze gemeentelijke organisatie. Er zou sprake zijn van hooguit 5 tot 10 personen.
Dat aantal is bij lange na niet in overeenstemming met de verhoudingen. Op dat punt
willen wij dus een beleid dat zeker de komende jaren forse stappen in de goede richting
maakt. Ook hierover zullen wij echter nog even geduld moeten doen en wachten wat het
uitvoeringsprogramma in het najaar op dit punt heel concreet zal aangeven. Wij zullen
dan ons standpunt bepalen over het punt van de positieve actie.
Tot slot een opmerking over de quoteringsnota van PAL die bij dit agendapunt be
trokken kan worden. De toonzetting van de nota is zeker niet de onze. Ik wil dat illus
treren aan de hand van één passage die staat op de laatste bladzijde van deze nota:
„Quotering kan niet bedoeld zijn als een middel om de scherpste randjes af te slijpen van
een in wezen racistische maatschappij om zo het zwarte protest tot stilzwijgen te bren
gen." Er staan in deze nota meer van dit soort vrij forse formuleringen. Wij denken dat
met die manier van presenteren een op zich belangrijk punt als positieve actie geen goed
wordt gedaan. Wat dat betreft betreuren wij dan ook eerdergenoemde toonzetting.
De heer Heere (weth.): Ik zal niet nog eens proberen uitvoerig aan te geven wat de
achtergronden en bedoelingen zijn van de Beleidsnota Etnische Groepen in Leeuwarden,
want dat is al gedaan in de commissie. Ik heb ook uit de uitlatingen van raadsleden in
deze zitting begrepen dat dat toch tot een zeker begrip heeft geleid voor de manier van
aanpak en de tijd die dat gekost heeft. Ik moet toegeven dat het ook het college liever
ware geweest als daar wat sneller mee voortgegaan had kunnen worden. Op dit moment
bevinden wij ons in ieder geval echter voorlopig op een beslissend punt en dat is alleen
maar verheugend.
Verheugend is ook dat ik kan constateren dat, om met dezelfde geclausuleerde be
woordingen als college Timmermans zoéven deed te spreken, een overgrote meerderheid
van de raad kennelijk van mening is dat deze beleidsnota als beleidsstuk kan worden ge
accepteerd en dat, behoudens een enkele kanttekening, ook het daarmee verwoorde beleid
tot uitgangspunt kan worden aanvaard. Ik vind dat feit zeer verheugend, hoewel dat ook
een verplichting op het college legt.
Een verplichting overigens die wij al eerder, in de commissievergadering, nadrukke
lijk onder ogen hebben gekregen. Ik doel op de verplichting dat, wanneer dit beleid in
algemene zin straks is vastgesteld, op zo kort mogelijke termijn met concrete beleidsvoor
stellen op een aantal belangrijke onderdelen moet worden gekomen. Met name de heer
Ybema heeft heel nadrukkelijk gevraagd naar het tijdstip waarop dat dan gebeurt. Het
antwoord kan hij lezen in de raadsbrief, want daarin staat dat het college voornemens is
om nog dit jaar het uitvoeringsprogramma aan de raad voor te leggen. Ik wil dat voorne
men nog wel een keer onderstrepen en de raad toezeggen dat wij inderdaad nog dit jaar
met het uitvoeringsplan zullen komen. Ik loop dan nu de verschillende opmerkingen langs
die door de vertegenwoordigers van de fracties zijn gemaakt.
De heer Burg heeft op een belangrijk punt gewezen, namelijk de noodzaak van men
taliteitsverandering. Ik vind dat juist, want in onze samenleving bestaat nog steeds ge
brek aan kennis van en begrip voor de positie van minderheden. Deze kennis en dit be
grip moeten worden vergrootzowel wat ons als de minderheden van onze samenleving
betreft. Van daaruit kan wellicht worden gekomen tot een andere opstelling.
De heer Burg noemt het woord „integratie", terwijl de heer Buurman heeft gezegd
dat het beleid zal moeten streven naar inpassing in de Nederlandse cultuur. Het college
houdt op dit punt - dat moge ook blijken uit de stukken - er toch een heel wat genuan
ceerdere benadering op na. Wij zijn nadrukkelijk niet van mening dat er hoe dan ook ge
streefd zal moeten worden naar inpassing of integratie. Wij vinden dat de minderheden
zelf moeten uitmaken of en in welke mate zij zich willen inpassen in onze samenleving. Wij
hebben dat met een wat moeilijk woord „acculturatie" genoemd, waarmee wordt bedoeld de
uitwisseling van belangrijke gegevens en waarden vanuit onze samenleving naar de min
derheden toe als ook omgekeerd. Dit zou ook te maken kunnen hebben met eerdergenoem
de mentaliteitskwestie. De opmerking om als beleidsuitgangspunt te streven naar integra
tie of inpassing, geeft echter niet helemaal goed weer wat het college ter zake in deze
nota heeft bedoeld te zeggen.
Dan de kwestie van de discriminatie, waarvan de heer Buurman heeft gezegd dat het
wel het modewoord van deze tijd lijkt. Het heeft volgens mij niet zoveel te maken met mo
de, als wel met de vermomming die men af en toe aanneemt om zich zelf wat te maskeren.
Discriminatie steekt echter in allerlei vormen inderdaad hier en daar toch de kop op. Om
dan zo ver te gaan als de heer Duijvendak doet, namelijk te stellen dat wij in een intole
rante en racistische samenleving wonen, gaat het college weer te ver. Een dergelijke
stelling is volstrekt niet waar te maken. Er zijn in deze samenleving tendensen die door
wanbegrip, door een verkeerde instelling of door wellicht allerlei andere oorzaken - bij
voorbeeld onderlinge concurrentieposities -, leiden tot discriminatie. Namens het college
herhaal ik - dat heb ik hier al vele malen gezegd - dat wij die ontwikkeling zeer verwer
pelijk achten en van mening zijn dat daar hard en duidelijk tegen opgetreden moet wor
den. Maar de stelling dat het in Nederland/Leeuwarden zou gaan om een intolerante en
racistische samenleving moet ik toch bestrijden. Dat neemt niet weg dat er, daar waar
iets dergelijks zich voordoet, concrete maatregelen moeten komen - voor zover die er nog
niet zijn - om een en ander weg te werken.
De heer Burg vraagt, als het gaat om werkgelegenheid en daar het woord „discrimi
natie" in andere zin wordt gebruikt, of dat betekent dat het college daarmee bedoelt dat
een achterstand wordt weggewerkt. Dat bedoelen wij inderdaad zo. Wij bedoelen dat wij,
waar achterstanden zijn - ik ben het met de heer Ybema eens als hij zegt dat ten aanzien
van de werkgelegenheid de achterstand van de etnische groepen onaanvaardbaar groot is;
ik ben hier in de commissie ook op ingegaan -, daar dus erg veel aan zullen moeten