62
autochtone Nederlanders krijgen niet de banen waarvoor zij wel geschikt zijn. Met andere
woorden, het probleem ligt niet zozeer in het gebrek aan opleidingen - hoe zeer je daar
ook dingen aan kunt verbeteren -, maar ook op de arbeidsmarkt. Het gebruik van deze
redenering als argument om onze motie niet te steunen vind ik heel onzorgvuldig, want
het gaat om twee dingen die naast elkaar staan. Ik vind dan ook dat mensen die zeggen
ciat zij de onderwijskansen van leden van etnische groepen willen verbeteren ook zouden
moeten stemmen voor moties die aandringen op verbetering van werkgelegenheidskansen
van leden van etnische groepen, want op dit moment blijkt daar het probleem te zitten
bij deze mensen.
Het zal duidelijk zijn dat wij onze motie handhaven. Het zal ook duidelijk zijn dat er
door andere fracties geen enkel argument is genoemd waarom daar vanavond niet over
gestemd kan worden. Wij zijn een volwassen raad, wij bepalen hier het beleid. De tot
standkoming van de nota heeft twee jaar geduurd. Alle argumenten zijn op tafel geweest.
Ik zie niet in waarom een dergelijke principiële beslissing moet worden doorgeschoven
naar een actieprogramma. Natuurlijk is het zo dat, als de motie wordt aangenomen, nog
genoeg zaken moeten worden uitgezocht, bijvoorbeeld hoe het criterium van voldoende
geschiktheid bij leden van etnische groepen zich verhoudt tot dat bij vrouwen, wat een
en ander betekent voor de percentages en de sancties, enz. Dit zijn allemaal zaken die b.
en w. dan gaan uitzoeken. De raad heeft echter de politieke verantwoordelijkheid om van
avond een daad te stellen. Daartoe nodigen wij u uit via onze motie.
De heer YbemaIk heb van de wethouder gehoord dat het een harde toezegging is
dat het uitvoeringsprogramma dit jaar nog in de raad aan de orde komt. Ik ben daar blij
mee.
Ik wil ook nog even reageren op uw reactie, mijnheer de voorzitter, naar aanleiding
van mijn opmerking over de gemeentepolitie. Ik kan uw verhaal helemaal volgen. Uit
gangspunten die bij centraal geregelde werving en selectie worden gehanteerd zijn hierbij
bepalend. U noemt ook het punt van de nationaliteit svraag. Het gaat hier om zaken die
ook al bij mij waren opgekomen. Het punt waar ik mee blijf zitten is dat een deel van de
leden van etnische groepen wel de Nederlandse nationaliteit heeft. Het lijkt mij dat er
voor dat deel geen extra beperkende voorwaarden zijn. Dus met name met het oog op dat
deel van de leden van etnische groepen vind ik de formulering toch erg afhoudend.
Dan de door de PAL-fractie ingediende motie. Wij zijn van mening dat deze zaak in
de context van het actieprogramma moet worden bekeken en dat niet het ene element
hoe belangrijk wij dat element overigens ook vinden - apart aan de orde moet worden
gesteld. Het zou best eens kunnen zijn dat wij, wanneer wij in het najaar spreken over
het actieprogramma, dan tot de conclusie komen dat op sommige punten, misschien zelfs
op dit punt, de zaak verder zou moeten worden aangescherpt.
De heer Heere (weth.): Er is niet zoveel meer van de kant van het college toe te
voegen aan dat wat ik in eerste instantie heb gezegd. De heer Bilker heeft zijn opmer
king in eerste instantie over de voorlichting wat verduidelijkt. Hij heeft de indruk dat
de informatie die in Aan de Grote Klok is en wordt gegeven soms niet goed overkomt. Ik
heb die indruk ook. Je kunt je natuurlijk ook altijd afvragen waar dat dan aan ligt. Wij
zullen in ieder geval al het mogelijke doen om alles wat wij hebben mee te delen zo helder
mogelijk te formuleren en dat zo vaak mogelijk te doen. Wij hebben dat overigens ook al
regelmatig gedaan, zelfs in de talen die bij deze groepen in het algemeen gebruikelijk
zijn. Wij zullen daar nog eens een keer wat gespitster op zijn.
Ik ben het met de heer Buurman eens als hij zegt dat wij erg moeten oppassen om
niet alles zo maar discriminatie te noemen. Ik meen dat ook al in eerste instantie gezegd
te hebben, maar ik heb er tegelijkertijd op gewezen dat je soms discriminatie aan de an
dere kant ook wel eens niet herkent, wat ik dan de vermomming heb genoemd. Ik denk
juist dat wij daar erg voor moeten oppassen. Mensen die met dit soort dingen voor in de
mond lopen, zijn meestal niet het gevaarlijkst. Juist tegen degenen die een en ander im
pliciet en op een verdekte manier doen moeten wij het meest gewapend zijn.
De heer Duijvendak heeft nog een keer gezegd dat hij vindt dat bij het begrip „ge
lijkwaardigheid" ook hoort het mogelijk maken van het inhalen van achterstanden. Ik ben
dat met hem eens en ik denk ook dat wij dat nooit hebben ontkend. Als de heer Duijven
dak dan zegt dat de wegen uiteenlopen als het gaat om de mate waarin en de wijze waar
op, dan heeft hij daarin gelijk. Op zich zelf is dat echter geen uniek verschijnsel in de
ze raad, want dat geldt wel voor meer onderwerpen. Daaraan kun je dus geen andere
conclusies ontlenen dan dat je andere politieke benaderingen kiest, hetgeen op zich zelf
ook de functie van de raad is.
Ik ben de heer Duijvendak nog wel een antwoord verschuldigd op zijn vraag naar
aanleiding van de onderwijssituatie. Hij heeft gevraagd naar de passage die gaat over het
onderwijs in de eigen taal en cultuur (oetc) en wat daarmee samenhangt. Ik wijs hem
eerst naar hetgeen op bladzijde 40 van de Nadere Standpuntbepaling staat, waar genoemd
wordt dat er een werkgroep is ingesteld voor de begeleiding van anderstaligen. Deze
63
werkgroep gaat in september a.s. van start. Het is de bedoeling dat binnen een jaar ook
in de commissie het resultaat van de bemoeienissen van deze werkgroep, die zich overi
gens niet alleen met oetc, maar ook met de aansluiting basisonderwijs-voortgezet onder
wijs en met het intercultureel onderwijs bezighoudt, nader aan de raad zal worden voor
gelegd.
Tot slot de motie. De heer Duijvendak zegt dat het college ampel tijd heeft gehad om
over dit punt een mening te vormen. Ik constateer dat dit specifieke punt van de vol
doende geschiktheid nu voor het eerst concreet aan de hand van een motie hier ter spra
ke is. Ik heb niet alleen gezegd dat het college daarover geen standpunt heeft, maar ook
dat het college dat standpunt wil vormen door het gehele complex van factoren in de be
schouwing te betrekken en tegen elkaar af te wegen en daar dan te zijner tijd een be
slissing van de raad op te vragen. De heer Duijvendak stelt dat een volwassen raad dat
soort beslissingen nu zou moeten nemen. Wel, die beslissing wordt ook genomen, namelijk
door die niet nu te nemen. Ik denk dat dat dezelfde volwassenheid toont die de heer
Duijvendak zo nadrukkelijk aanduidt.
De Voorzitter: Ik moet nog een antwoord geven aan de heer Ybema, die zegt dat er
mensen zijn uit de sfeer van de etnische minderheden die de Nederlandse nationaliteit
hebben. Ik heb dat niet bestreden, maar het is al weer een beduidend kleinere groep uit
een veel grotere groep. De heer Ybema zegt dat ten aanzien van degenen die de Neder
landse nationaliteit hebben geen extra beperkende voorwaarden mogen worden gesteld.
Dit is een benadering die de heer Ybema introduceert. Ik heb nimmer gesteld, noch in
woord noch in geschrifte, dat er ook maar sprake zou moeten zijn van extra beperkende
voorwaarden. Geenszins, zij dienen aan dezelfde voorwaarden te voldoen als ieder ander.
Ten aanzien van degenen die daarvoor in aanmerking zouden komen zegt de heer Ybema
dat hij de tekst te afhoudend vindt. Ik wil nog een keer zeggen dat de formulering van
die tekst niet van mij afkomstig is, maar het geparafraseerde citaat is van de criteria zoals
die door het Landelijk Centrum voor Werving en Selectie worden gehanteerd. Het lijkt mij
correct om de juiste uitgangspunten te hanteren en hier niet allerlei vage verhalen te gaan
opschrijven, die op de plaats waar de beslissingen vallen/de selectie plaatsvindt als niet ter
zake dienende ter zijde worden gelegd. Ondanks dat blijf ik van mening dat het een goede
zaak zou zijn dat er ook mensen uit kringen van etnische minderheden in de politiekorpsen
in Nederland, met nadrukkelijk inbegrip van het Leeuwarder korps, zouden worden aange
steld.
Ik ben toe aan de stemming en stel aan de orde de stemming over de motie van de
heer Duijvendak.
De motie van de heer Duijvendak en mevrouw Westra wordt verworpen met 29 tegen 3
stemmen.
(Voor de motie stemmen de leden van de PAL-fractie.)
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over het voorstel van b. en w.
De heer Duijvendak: De PAL-fractie wenst aantekening dat zij geacht wil worden te
hebben gestemd tegen het besluit zoals dat is geformuleerd, namelijk dat deze nota uit
gangspunt zou moeten zijn voor het beleid op het terrein van de etnische groepen, omdat
wij het met grote delen van de tekst niet eens zijn.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van
de toezeggingen van de wethouder en de door de heer Duijvendak gewenste aantekening.
Punt 33a (bijlage nr. 257).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Overdracht gemeentelijke hoger beroepsonderwijs
(hbo)-instellingen.
De heer Bijkersma: Wij kunnen kort zijn over deze raadsbrief, omdat het hier gaat
om een vervolg op het besluit dat wij genomen hebben op 10 maart 1986. In de raadsver
gadering van 10 maart 1986 hebben wij het stuur en de richting aangegeven waarin wij
denken dat er gegaan moet worden. Tussen 10 maart en nu is een en ander geconcreti
seerd. Mijn fractie heeft er waardering voor dat op zo'n korte termijn een raamwerk is
gemaakt voor een integratie. De geschiedenis heeft geleerd dat integratie een moeilijke
zaak is. Ik wil mijn waardering uitspreken voor het feit dat de wethouder op zo'n korte
termijn in staat is geweest met betrokkenen zaken te regelen.
Integratie brengt natuurlijk wel met zich mee dat die uiteindelijk voor een groep per
soneelsleden gevolgen zal hebben. De gevolgen zijn tijdens de besprekingen natuurlijk
wel onder ogen gezien, maar zij zullen in de verdere situatie toch wel eens strubbelingen
roet zich meebrengen. Ik vraag mij af welke invloed wij nog kunnen uitoefenen als blijkt