38 De heer Ybema: Op 2 december vorig jaar is de ontwerp-Nota Drugsbeleid in de raad aan de orde geweest. Ook onze fractie heeft toen in die vergadering haar waardering voer de nota uitgesproken. De behandeling in de commissie van de Nadere Standpuntbe paling behorend bij de Nota Drugsbeleid en de Nota van wijziging heeft bij ons uitslui tend instemmende reacties opgewekt. Ik kan dan ook kort zijn met mijn punten nu. Wat ons betreft akkoord met de overwegingen van het college om in afwijking van de ontwerp-nota te kiezen voor een zelfstandige basisvoorziening. Dus niet starten bij het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs Friesland, maar starten met een zelfstan dige constructie. Wij onderschrijven de beleidsintentie om toch te proberen met een groei- en ontwikkelingsproces over een periode van 4 jaar die beide voorzieningen sa men te brengen. Wij dringen er wel bij het college op aan dat er op zijn minst sprake zal moeten zijn van een actief proces. Daarin past volgens ons een periodiek overleg met de beide betrokken besturen van de kant van het college. Een volgende opmerking, ook al gemaakt door de heer Janssen, betreft de financi ën. De beleidsintentie in zowel de ontwerp-nota als in de Nadere Standpuntbepaling spreekt ons erg aan, zoals ik al heb gezegd. Alleen, de crux van de uitvoering van de nota zit hem natuurlijk in de financiële middelen die beschikbaar komen. Op dat punt is het denken wij niet zo rooskleurig gesteld. De basisvoorziening vergt 75.000,en voor een aantal andere projecten, met name in de woon-werksfeerzijn fondsen aange schreven. Gelet op alle narigheid die er van rijkswege op ons afkomt - wij hebben daar over vanavond al eerder gesproken - denken wij dat dit een heel moeilijke zaak zal wor den Ik zou graag van het college willen horen hoe men op dit punt de realiteit van de uitvoerbaarheid van de nota inschat en of er al iets te zeggen is over de aangeschreven financieringsbronnen Een laatste opmerking over de procedure van dit stuk beleid. Vorig jaar december was de ontwerp-nota in de raad aan de orde. Toen is van verschillende kanten gezegd dat het toch een wat moeilijke procedure is en dat wij graag in één keer samen met de reactie van de insprekers en van de deskundigen ons standpunt willen bepalen. Ik zou die zienswijze willen onderschrijven en dat punt nog eens bij het college op tafel willen leggen De Voorzitter schorst, om 22.55 uur, de vergadering voor de tweede pauze. De Voorzitter heropent, om 23.10 uur, de vergadering. De heren De Beer en Dubbeiboer hebben inmiddels de vergadering verlaten. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de behandeling in eerste termijn van agendapunt 30. Wethouder Heere heeft het woord. De heer Heere (weth.): Ik begin met de constatering, want ook niets menselijks is mij vreemd, dat er veel waardering is geuit voor de Nota Drugsbeleid en de uitwerking die daaraan is gegeven in de Nadere Standpuntbepaling. Ik maak van deze gelegenheid gebruik erop te wijzen dat wij een aantal jaren samen met een heel gemêleerd gezelschap van alle mogelijke mensen, die zich hebben ingezet vanuit hun eigen optiek en benade ring - soms ging dat dwars tegen andere opvattingen in en heeft het weieens de nodi ge moeite gekost om dat allemaal tot één formule te herleiden -, bezig zijn geweest om zover te komen zoals wij nu zijn. In dat verband hebben met name de voorzitters van de stuurgroep en hun medewerkers een belangrijke rol gespeeld en belangrijke bijdra gen geleverd. Ik ben hen daar als voorzitter van de commissie bijzonder dankbaar voor en dan niet alleen voor de manier waarop er is gewerkt, maar vooral ook voor het re sultaat. Eén van de sprekers, ik meen dat het de heer Bilker was, heeft gezegd dat wij aan het begin staan. Dat is juist. Wij zullen in de toekomst nog vaak een beroep moeten doet op al diegenen buiten het gemeentelijk apparaat op wie tot nu toe dat beroep ook is ge daan, omdat het anders niet lukt. Ik ben ervan overtuigd, iedereen kennende, dat dat zeker zal gebeuren. Een en ander neemt echter niet weg dat ook van ambtelijke zijde in korte tijd een knappe prestatie is geleverd, zelfs zo knap dat de heer Duijvendak daar een knappe CDA-tekst in ontdekte. Ik moet zeggen dat de manier waarop ambtenaren dan in de huid van een wethouder kruipen toch wel heel bijzonder is. Overigens dacht ik la ter, toen de heer Buurman CAD en CDA door elkaar haalde, dat de heer Duijvendak zich misschien vergist had, maar dat kan ik mij nauwelijks van hem voorstellen. De heer Duijvendak komt tot de conclusie dat wij uiteindelijk, welk spoor dan ook is gekozen, toch bij het goede station zijn uitgekomen. Wij worden dus niet door hem teruggefloten. Ik wil dan nu ingaan op een aantal vragen en opmerkingen. De heer Janssen heeft gevraagd - de heren Bilker en Ybema hebben dat trouwens ook gedaan - hoe het zit met de financiering en of er al berichten zijn te melden op oir 39 ze verzoeken voor een rijksbijdrage en/of een provinciale bijdrage. Wij hebben nog geen enkel bericht, gelukkig ook niet in negatieve zin, gekregen over toe te kennen bijdra gen. Ik wil hierbij wel opmerken dat het volstrekt noodzakelijk is om die bijdragen te krijgen, omdat het niveau van de financiering dat wij nu hebben eigenlijk onvoldoende is om daarop een beleid, zoals wij dat nu hebben uiteengezet, redelijk te kunnen voe ren. Wij zullen met kracht proberen te bevorderen dat er bijdragen komen en zullen de raad daarvan, ook in het geval van een negatief bericht, op de hoogte houden. Mochten de bijdragen tegenvallen dan zullen wij nog een keer intern moeten kijken welke moge lijkheden wij hebben om het gat te dichten, maar ik hoop dat dat niet nodig zal zijn. Dan de zelfstandigheid van de basisvoorziening. In het algemeen wordt daarmee in gestemd, hoewel het uitgangspunt hier en daar wat anders wordt ingekleurd. Ik heb van de heren Janssen en Bilker begrepen dat zij het standpunt van het college onderschrij ven, namelijk dat het in principe een goede zaak zou zijn om al die stukjes van de leg puzzel zoveel mogelijk in elkaar te schuiven opdat ze gezamenlijk een beter resultaat kunnen bereiken. Ik sluit mij aan bij wat de heer Duijvendak heeft gezegd, namelijk dat wij rekening moeten houden met het feit dat het op dit moment een gegeven is dat die zaak praktisch niet realiseerbaar is. Dat neemt echter niet weg dat het uitgangspunt van het college blijft: blijven proberen om zover te komen dat bedoelde zelfstandigheid ooit lukt. Na drie, vier jaar zullen wij moeten kijken of wij daarin zijn geslaagd en daaruit dan vervolgens de verdere conclusies trekken. De concrete vraag van de heer Janssen of wij deze zaak willen stimuleren beantwoord ik namens het college met ja. De heer IJestra vindt het gewenst verschil aan te brengen - de heer Buurman is die mening trouwens ook toegedaan - tussen hard- en softdrugs. Hij gebruikt daarbij de wat omstreden theorie - hij heeft dat niet zo gezegd hoor - van de "stepping-stone"van het een komt het ander. De geleerden zijn het daar niet helemaal over eens. Overigens constateer ik dat wij in onze benadering van dit vraagstuk, zowel in de nota als in de nadere standpuntbepaling, steeds zeggen dat wij met onze voorzieningen werken ten be hoeve van de problematisch verslaafden aan harddrugs. De bestrijding van welke ver slaving ook - ook die welke in de strafrechtelijke sfeer tot vervolging aanleiding zou kunnen geven - is een aangelegenheid die in eerste instantie toch niet op de weg ligt van het gemeentebestuur, maar meer op die van justitie en misschien in het verlengde daarvan van de politie. Een en ander vraagt in ieder geval echter niet in eerste instan tie om activiteiten van de raad. Er is aan het college gevraagd of die bestrijding ook zal moeten plaatsvinden. Wij vinden dat dat moet gebeuren - in de tekst geven wij daar ook voldoende blijk van -, maar niet met behulp van de programma's die wij de raad nu aan bieden omdat dat niet past. Die taak komt anderen toe. Ik ga dan meteen even in op een opmerking van de heer Buurman die een pleidooi houdt voor gedwongen afkicken. Hij heeft daarbij zowel de Amsterdamse afdeling van de Nederlandse Politiebond als Singapore aangehaald. Ik heb toch wel wat bedenkingen te gen Singapore. Ongeveer een halfjaar geleden zijn wij op een internationaal congres ge weest, waar werd gesproken over drugs en de bestrijding daarvan. Er was toen ook een mijnheer uit Singapore die een heel kort verhaal hield en onder meer zei: Wij hebben de volgende filosofie: "drugsdealers sell death, so wy hang them". Of in goed Nederlands: drugsdealers verkopen de dood en wij hangen die lui dan ook op. Hij zei daar overigens bij dat dat in de Westerse samenleving waarschijnlijk geen haalbare aanpak zou zijn. Dat was de enige keer dat ik het met hem eens was. Ik vind dat je eigenlijk niet eens over een dergelijke aanpak moet praten, behalve dan als afschrikwekkend voorbeeld van hoe het niet moet. Elke beschaving kent echter zo haar eigen normen en grenzen. De heer IJestra en anderen hebben de aandacht gevestigd op de methadonprogram- ma's. De opvatting van het college is dat primair het CAD daarmee bezig moet zijn. Ik wil overigens niet uitsluiten dat op enig moment ook anderen met die taak belast zullen kunnen worden, maar dat is een aangelegenheid die op een ander niveau dan dat van de raad speelt. Wij wachten die ontwikkeling met veel belangstelling af. Wij zijn het niet eens met de opmerking van de heer Buurman dat er geen onder- houdsdoseringen mogen worden gegeven. Die mogelijkheid is niet zozeer door ons bepleit, maar is als zodanig wel door ons aangegeven. Het is een van de mogelijkheden om in ge vallen waarin de toestand bijzonder ernstig is te voorkomen dat totaal wordt afgegleden naar een nog veel ergere situatie. Ik vind dat je in zo'n geval zelfs dat middel niet moet schuwen om resultaat te bereiken. Meerdere sprekers hebben de wens geuit dat er wat meer accent gelegd moet wor den op de preventie. In de stukken is daar vrij veel aandacht aan besteed. Het is in ieder geval de bedoeling om in samenwerking met met name het CAD die preventie aan dacht te geven. In dat verband kan ik met een zekere vreugde constateren dat inmid dels de provincie en de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid hebben besloten in meerdere gemeenten in Friesland, waaronder Leeuwarden, een onderzoek te starten - zij zullen de kosten daarvan ook financieren - naar de motieven van drugsgebruik zowel in positieve als in negatieve zin. Ik hoop dat wij aangrijpingspunten krijgen voor de zo-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 20