22
aan het college moet worden voorgelegd. Met andere woorden, in de praktijk ontstaat er
een soort samenwerkingsverband tussen ambtenaren die bij deze nota zijn betrokken. Bij
het tweede gedachtenstreepje van het besluit van de motie wordt gevraagd in het taken
pakket van een aantal ambtenaren ruimte vrij te maken om het gemeentelijk homobeleid
verder te ontwikkelen. Het is zo dat er op het moment dat de raad deze nota, waarin een
x-aantal actiepunten staan, vaststelt ruimte wordt vrijgemaakt, simpelweg omdat de nota
zal moeten worden uitgevoerd. Dat betekent dat ambtenaren hieraan moeten werken, dus
ook dat punt is overbodig. Per saldo ontstaat hiervoor in de praktijk immers ruimte.
Op de laatste vraag van mevrouw Van der Kloet of er naast een voortgangsrapporta
ge ook een effectrapportage kan plaatsvinden wil ik wel toezeggen dat in de voortgangs
rapportage zoveel mogelijk aandacht zal worden besteed aan de effecten van het beleid.
Het is overigens wel heel erg moeilijk om het effect van dit soort maatregelen in termen
van homo-vriendelijkheid of hoe dan ook concreet aan te geven. Daar waar echter moge
lijkheden tot het aangeven van die effecten mogelijk zijn willen wij daarop wel ingaan.
Het belangrijkste deel van het betoog van de heer IJestra bestaat eigenlijk uit een
algemeen verhaal, waarin hij op de positie van de VVD en op de hele voorgeschiedenis is
ingegaan. Op hetgeen hij heeft gezegd over het anoniem aangeven zal door de voorzitter
worden geantwoord. Voorts heeft hij gesteld dat hij het er niet mee eens is dat het Les
bisch Archief niet voor een ieder vrij toegankelijk is. Ik neem dat voor kennisgeving
aan. Een en ander is al eens eerder in de raad aan de orde geweest. Daaruit mag overi
gens mijns inziens niet de conclusie worden getrokken dat het Lesbisch Archief discrimi
nerend is.
De heer Ybema kan zich vinden in de nota. In zijn korte reactie worden door hem
enkele punten genoemd die het terrein van het politiebeleid betreffen. Daarop zal de
voorzitter ingaan. Hij vraagt vervolgens of er bijvoorbeeld over twee jaar een rapportage
te verwachten is waarin is opgenomen hoe het dan staat met de uitvoering van het van
avond vastgestelde homobeleid. Ik wil hem dat wel toezeggen, sterker nog, ik heb in de
Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden al toegezegd dat die rapportage binnen één
jaar zal verschijnen. Dus in feite komen wij dubbel en dwars aan het verzoek van de
heer Ybema tegemoet.
De heer Buurman geeft een visie vanuit de bijbelse norm. Ik ben overigens blij dat
de heer Buurman desalniettemin discriminatie van homoseksuelen afwijst en zich in een
aantal voorgestelde beleidsmaatregelen kan vinden. Hij heeft met betrekking tot het on
derwijs gevraagd of hetgeen ik in de Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden oude
stijl gezegd heb juist is, namelijk dat homoseksualiteit ook als een normale relatie-variant
in het lesmateriaal moet worden gepresenteerd. Ik heb dat inderdaad ongeveer in die ter
men gezegd en ik ben het daar nog steeds mee eens.
Op de opmerkingen van de heer Buurman over de aids-problematiek zal wethouder
Heere ingaan, terwijl de voorzitter zal antwoorden op de door hem gestelde vragen met
betrekking tot het politiebeleid en hetgeen daarmee annex is.
De heer Duijvendak zegt dat heteroseksualiteit als norm het probleem is. In mijn al
gemene inleiding heb ik hierop, weliswaar indirect, reeds een reactie gegeven. Vervol
gens stelt hij dat het jammer is dat de overheid in dit verband een afwachtende houding
heeft aangenomen en pas heeft gereageerd op het moment dat er een nota lag vanuit het
particulier initiatief, om het zo maar even te noemen. Ik kan mij voorstellen dat hij dat
betreurt. Het zou natuurlijk het mooiste geweest zijn als de overheid als eerste was be
gonnen. Persoonlijk vind ik het echter niet zo erg indien particulier initiatief en overheid
in een soort wisselwerking ten opzichte van elkaar staan en dat op het ene beleidsterrein
de overheid het initiatief neemt en op het andere beleidsterrein het particulier initiatief.
Als het goed is dan zijn het immers maatschappelijke sectoren die elkaar wederzijds kun
nen stimuleren.
Vervolgens geeft de heer Duijvendak een aantal reacties in de richting van het CDA
wat betreft het rapport „1 1 samen"waarop ik verder niet zal ingaan.
Hij vraagt welke prioriteiten het homobeleid heeft, omdat daarover in het collegepro
gramma geen duidelijkheid wordt verschaft. Het is duidelijk dat het geen absolute hoofd
prioriteit is, het zit ergens tussen de hoofdprioriteiten en gewone prioriteiten in. Een en
ander is op dit moment ook niet zo relevant, omdat aan een aantal in de nota genoemde
concrete punten moet worden gewerkt en het is mijns inziens niet zo belangrijk of het
dan om een hoofdprioriteit of een prioriteit gaat.
Op de opmerkingen van mevrouw Westra die op de politie betrekking hebben zal door
de voorzitter worden ingegaan.
Met betrekking tot het onderwijs wordt door haar gesteld dat de toonzetting een stuk
is verbeterd. Zij vindt het echter wel jammer dat er slechts twee maatregelen op dit ge
bied zijn genomen. Zij wijst wat dat betreft op een nota die Amsterdam daarover heeft
uitgebracht en die meer mogelijkheden biedt. Wellicht is het mogelijk in de Commissie voor
Onderwijs, daar waar het punt van de Schooladviesdienst aan de orde komt, ook andere
mogelijkheden te bespreken, maar dat laat ik graag aan die commissie over.
23
Dan wil ik nog ingaan op de motie die door mevrouw Westra is ingediend wat betreft
het bevorderen van het beleid op het gebied van onderwijs en homoseksualiteit. In de
motie wordt concreet gevraagd uit te zoeken wat de mogelijkheden zijn om een dergelijk
positief beleid te effectueren en in een praktische vorm te gieten. Die mogelijkheden zijn
er wel degelijk, daar hoeft ook geen groot onderzoek voor gedaan te worden. Iedere sol
licitant krijgt van de gemeente een sollicitatieformulier toegezonden en het is heel goed
denkbaar om in dat formulier een vraag op te nemen als: Indien u bereid bent voor uw
homoseksualiteit uit te komen, dan kunt u dat hier vermelden. Op die manier wordt be
kend of iemand homoseksueel is. De vraag hoeft uiteraard niet te worden ingevuld, maar
het mag wel. In de verdere selectieprocedure kan hiermee dan rekening worden gehou
den. De reden waarom het college de afweging naar de negatieve kant heeft laten door
slaan heeft te maken met het feit dat zowel in het gewone personeelsbeleid als in het be
leid op het gebied van onderwijs reeds twee groepen positief worden behandeld, namelijk
vrouwen en etnische groepen. Invoering van een derde categorie lijkt het college daarom
niet zinvol. Overigens zijn wij wel bereid om de praktische mogelijkheden van positieve
discriminatie van homofiele mensen bij aanstelling van personeel te onderzoeken en de
Commissies voor Onderwijs en voor Emancipatie-aangelegenheden ter zake te informeren.
Op de opmerkingen ten aanzien van de aids-problematiek zal door wethouder Heere
worden ingegaan.
Ook de heer Bilker begint met een aantal algemene opmerkingen, waarop ik reeds aan
het begin van mijn betoog ben ingegaan. Hij is het met het college eens dat homo-vrien
delijkheid niet is af te dwingen. Aan de andere kant vraagt hij zich af hoe het dan zit
als wij de subsidiekraan zouden willen dichtdraaien op het moment dat homo-onvriendelijk
heid aan de orde is. Mijns inziens is een en ander niet met elkaar in strijd. Het feit dat
homo-vriendelijkheid niet is af te dwingen is één puntmaar dat wil nog niet zeggen dat
men maar moet blijven subsidiëren als homo-onvriendelijkheid wordt geconstateerd. Om die
reden kan best worden besloten geen subsidie meer te verstrekken. Dat homo-vriendelijk
heid daardoor niet wordt afgedwongen is duidelijk, maar het betekent niet dat positief
aan een en ander moet worden meegewerkt.
Tot slot stelt de heer Bilker dat de homoseksualiteit geen apart aandachtspunt moet
zijn in het onderwijsbeleid en het personeelsbeleid. Een en ander moet in een breder ka
der worden ingebed, aldus de heer Bilker. Ik kan mij daar wel wat in vinden, maar ik
vind dat er toch ook heel duidelijk momenten zijn waarop wel expliciet aandacht moet wor
den besteed aan het thema homoseksualiteit. Ik wijs dan bijvoorbeeld op een toneelstuk
dat onlangs in Zalen Schaaf heeft plaatsgevonden, waarbij expliciet werd ingegaan op het
probleem dat homoseksuele leerlingen kunnen hebben indien zij in klasseverband opere
ren. Het toneelstuk werd door heel veel leerlingen bezocht.
De heer Bilker stelt tot slot dat het CDA uit overtuiging tegen individualisering is.
Dat verbaast mij wat. Misschien moet aan het begrip individualisering een andere invul
ling worden gegeven. Het college hanteert individualisering wel als uitgangspunt, maar
dat houdt niet in dat ieder maar voor zich moet leven en dat niemand ook maar iets met
de ander te maken heeft. Het wil veeleer zeggen dat men weliswaar met elkaar te maken
heeft, maar dan wel op basis van het feit dat een ieder een unieke persoonlijkheid is met
eigen individuele voorkeuren, wensen en verlangens, die niet als automatisme moeten on
dersneeuwen onder het totaal van een samenlevingsverband, Ik vraag mij dus af of er
wel zo'n fundamenteel verschil bestaat als de heer Bilker suggereert.
Ik wil het hier in eerste instantie bij laten, mijnheer de voorzitter.
De heer Heere (weth.): Ik wil over twee zaken een opmerking maken. In de eerste
plaats is gevraagd wat de gemeente weet van hetgeen speelt in het overleg in het Noor
den betreffende aids. Die vraag is al eens eerder gesteld, namelijk in december toen het
beleidsplan aan de orde was. Naar aanleiding van die vraag heb ik toen een vrij uitvoeri
ge schriftelijke beantwoording gegeven, die voorzover ik op dit moment weet fundamenteel
nu niet zoveel anders is dan toen. In het algemeen gezegd is het zo dat de DGD-Noord
participeert in dat overleg en daarbij, als het gaat om voorlichting, preventie en regi
stratie, een bepaalde rol vervult. Indien gewenst wil ik die gegevens nog wel eens ver
schaffen
Voorts is gevraagd wanneer de anti-discriminatiebepaling in de Algemene Subsidiever
ordening wordt opgenomen. Ik heb daarover onlangs overleg gepleegd met de afdeling en
wij zijn tot de conclusie gekomen dat het mogelijk moet zijn om een ontwerp-tekst voor de
bepaling rond de Nadere standpuntbepaling bij het Programma Sociaal-cultureel Werk voor
1987 gereed te hebben, zodat bij de behandeling van het programma in december 1987 ook
die kwestie kan worden bekeken en beoordeeld.
De Voorzitter: Een paar opmerkingen mijnerzijds. Er is door velen uwer gesproken
over de anonieme aangifte. Het lijkt mij goed enige nuancering in de terminologie aan te
brengen. Ik geloof dat mevrouw Westra het heel precies heeft aangegeven toen zij stelde