4
5
ook in zijn brief. Een motie van mijn fractie indertijd om zo'n onderzoek in te stellen is door
de meerderheid van de raad helaas afgewezen.
Binnenkort zal er een gesprek zijn met de GSD-directieBovendien zal de Commissie
voor Welzijnsaangelegenheden een bezoek brengen aan de sociale dienst. Het lijkt mij reëel
om een heleboel van de in de brief van de heer Meuleman genoemde punten in dat overleg te
betrekken. Ik ben het dan ook niet eens met het antwoord van b. en wdat het hier alleen
maar gaat om een kwestie van personeelsaangelegenheden. Ik zou het antwoord van b. en w,
graag aangevuld willen zien in die zin dat een aantal van de in de brief van de heer Meule
man genoemde elementen wel degelijk de aandacht van de raad hebben gehad en dat die bin
nenkort ook ter sprake zullen komen in het overleg tussen de commissie en de GSD
De heer Kessler (weth.): Er is inderdaad een verklaring verschuldigd voor het feit dat
de brief van de heer Meuleman zo laat in de raad wordt behandeld. Het college heeft een tijd
gestoeid met de vraag hoe wij deze brief moesten beschouwen. De brief bevat aan de ene kant
een aantal inhoudelijke opmerkingen over het functioneren van de GSD, terwijl het aan de ande
re kant ook heel duidelijk gaat om een personele aangelegenheid. Intern heeft het gesprek daar
over een tijdje geduurd. Dat is de reden waarom het college pas nu een reactie geeft, waarin wij
tot de conclusie komen dat wij deze zaak vooral moeten beschouwen als een personeelsaange-
legenheid. Het gaat namelijk om iemand die het met de gang van zaken hem betreffende niet
eens is. Overigens ben ik van mening dat de punten die in de brief genoemd zijn meegeno
men kunnen worden door de desbetreffende raadsleden in het kader van hun betrokkenheid
op het terrein van de sociale dienst.
Mevrouw Vlietstra (weth.): Ik wil aan de laatste opmerking van wethouder Kessler nog
het volgende toevoegen. Een groot deel van de brief van de heer Meuleman gaat inderdaad
over wat hij ziet als knelpunten in het functioneren van de sociale dienst, met name het
management en de wijze van omgaan met cliënten. Een van de vragen van de heer Meuleman
is om die punten te betrekken bij de behandeling van de automatisering bij de GSD. Het zal
de heer Duijvendak - hij heeft dat zelf nog een keer gememoreerd - niet ontgaan zijn dat in
die discussie daar uitvoerig aandacht voor is geweest. Ik heb toen toegezegd dat ik naar
aanleiding van de gemaakte opmerkingen zou gaan praten met de medezeggenschapscommissie
(mzc). Dat gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. Als vervolg daarop vinden er thans ge
sprekken plaats met de directie. Over een paar weken brengt de Commissie voor Welzijnsaan
gelegenheden een bezoek aan de GSD. Mijn voornemen is om tijdens dat bezoek ook in te gaan
op de punten waarover ik met de mzc heb gepraat. Een deel van die punten komt overeen met
de in de brief van de heer Meuleman genoemde punten. Wat dat betreft kunnen die punten
dan dus ook onderwerp van gesprek zijn.
De heer Duijvendak: In aansluiting op wat wethouder Vlietstra heeft gezegd wil ik op
merken dat het mij als correct voorkomt om in het antwoord aan de heer Meuleman aan te
geven dat het in zijn brief gestelde niet wordt afgedaan als louter een zaak van personeels
aangelegenheden, maar dat er ook beleidskanten aan zitten die onderwerp van gesprek zul
len zijn in het overleg tussen de commissie en de GSD. Ik vind dus dat deze briefte eenzijdig
wordt geïnterpreteerd als een personeelsaangelegenheidHet lijkt mij dat het antwoord uit
gebreider geformuleerd moet worden.
De heer Kessler (weth.): Ik kan mij voorstellen dat wij in het antwoord mededeling doen
van het feit dat de hele problematiek van de GSD in discussie is.
De heer Duijvendak: Het antwoord wordt dus aangepast?
De Voorzitter: Dat heeft de wethouder zojuist toegezegd.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toe
zegging van wethouder Kessler.
Sub O en P.
Besloten wordt overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Sub Q.
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Verzoeken van 8 oktober 1986 van T. de Kleine,
van 9 oktober 1986 van M.J. Kleinveld en S. Gupter en van 22 oktober 1986 van E. Bouterse
en L.J.M. Vijver tot het verstrekken van een vergunning om te bedelen, omdat hun uitke
ringen tot het biologisch minimum zijn gezakt.
De heer Koopmans: Het voorstel van het college heeft mijn fractie wat bevreemd. Het
college schrijft dat het zich bewust is van de moeilijke situatie waarin personen verkeren die
moeten leven van een minimum-uitkering en zegt vervolgens dat het aan dit verzoek niet kan
voldoen omdat in de Algemene Politieverordening (APV) geen artikel staat dat het college
de bevoegdheid geeft een vergunning ter zake te verlenen. Verder wordt dan nog iets ge
zegd over de formele wetgever die de zaak aan zich getrokken heeft en geen aanvullende be
voegdheid heeft gelaten. Nu kan men over de formele kant van deze zaak twisten, maar het is
in ieder geval zo, mijnheer de voorzitter, dat niet het college van b. en wmaar de gemeente
raad de aanvullende bevoegdheid bezit als die er zou zijn. Het antwoord van b. en wwekt
de suggestie alsof zij een dergelijke vergunning wel zouden verlenen als een dergelijk artikel
in de APV zou voorkomen. Ik zou daar graag een antwoord van het college op willen hebben.
Een ander punt waar ik de aandacht op wil vestigen is het feit dat in de vorige raads
vergadering de heer Herrema vragen heeft gesteld naar aanleiding van een brief van een in
woner van onze stad over de hoogte van het bedrag van de studiefinanciering. Wethouder
Vlietstra heeft toen namens het college nogal snel toegezegd dat bekeken zou worden in hoe
verre daar, door bijvoorbeeld het toepassen van het individualiseringsbeginsel van de Alge
mene Bijstandswet (ABW), wat aan gedaan zou kunnen worden. Ik zou mij kunnen voorstel
len dat hetzelfde hier het geval is. Het heeft mij dan ook wat verbaasd dat het college dat
punt niet in het antwoord heeft meegenomen. Ik zou mij zelfs kunnen voorstellen dat in zo'n
geval ambtshalve bijstand verleend wordt.
De heer Van Olffen: Wij vinden het spijtig dat de aangevraagde bedelvergunningen moe
ten worden afgewezen. Blijkens de toelichting heeft de formele wetgever het bedelen in het
openbaar strafbaar gesteld. Ik vraag mij wel af of de interpretatie ook voor het begrip
"collecteren" geldt. Collecteren is naar mijn mening wel toegestaan. Maar aangezien het hier
gaat om een aanvraag voor een bedelvergunningkunnen wij het begrip "collecteren" beter
vergeten.
Zoals gezegd vinden wij het jammer dat bedoelde aanvragen zijn afgewezen. Hier lag
namelijk een mooie kans om het nieuwe sociale elan van minister Brinkman gestalte te geven.
De mensen moeten immers wat meer voor elkaar over hebben. Als wij er dan ook nog voor
willen bedelen, dan zit het met de zelfwerkzaamheid ook nog goed. Dit lijkt een cynisch ver
haal, ware het niet dat de reden van de aanvraag uiterst triest is, mijnheer de voorzitter.
Ik heb begrepen dat de aanvraag is ingediend door drie vrouwen die behoren tot de zo
genaamde groep bijstandsvrouwen. Het huidige regeringsbeleid heeft deze mensen in een
uitzichtsloze situatie gebracht, en zij niet alleen. Wanneer je je wat verdiept in deze proble
matiek, dan kom je schrijnende voorbeelden tegen. Regelingen met betrekking tot voordeur
delers en achterdeurdelers, schuifdeurregelingen, enz. brengen betrokkenen vaak, wat zij
zelf noemen, beneden het biologisch bestaansminimum. Zie maar eens rond te komen van
f. 789,per maand. Deze gevallen zijn geen uitzondering. Nu zal de VVD wel weer zeggen
dat hier op slinkse wijze zaken die de landelijke politiek betreffen de raad worden binnen
gesmokkeld. De fractie van de PvdA vindt echter dat ook vrouwen in de bijstand ingezetenen
van onze stad zijn en er recht op hebben dat aan hun problematiek aandacht wordt geschon
ken. Niet voor niets is in het Collegeprogram op bladzijde 4, onder Algemeen opgenomen:
"a. solidariteit, die verplicht tot bijzondere aandacht voor financiële en sociale bestaans
voorwaarden van de zwakkeren;" Ook in het beleidsplan 1987-1991 staan een aantal voorne
mens welke van harte onze instemming hebben, zoals het instellen van een noodfonds, het
verder ontwikkelen van het woonlastenbeleid en het onderzoeken van de mogelijkheden om
het bestaande kwijtscheldingsbeleid te verruimen.
De fractie van de PvdA gaat er dan ook vanuit dat naast de bestaande mogelijkheden
deze nieuwe initiatieven spoedig gestalte krijgen. Bovendien zullen wij de ontwikkelingen de
komende jaren nauwlettend volgen en daar waar nodig - binnen onze mogelijkheden - de
helpende hand aan de zwakkeren in de samenleving blijven bieden.
De heer Duijvendak: Nederland is een raar land. Waarschijnlijk zijn er niet veel democra
tische landen met zoveel regels als Nederland. Veel van die regels zijn onzinnig, onnodig
beperkend. Een paar van die regels zorgden ervoor dat voor iedereen in Nederland het
bestaansminimum gegarandeerd was. Omdat dat zo was, was het geen probleem dat er ook
een regel bestaat die verbiedt om te bedelen. Dat gebod hinderde echter niemand, want nie
mand in Nederland hoefde te bedelen. De kabinetten Lubbers I en II beloofden wat aan die
vele regels te doen. Selectief deden zij dat ook. Heel wat regels die samen een redelijk
bestaansminimum garandeerden, werden uitgekleed of weggesaneerd. Dat daardoor andere
regels ook onhoudbaar werden leek deze kabinetten te ontgaan. Want zo werd plotseling de
regel die verbood te bedelen onhoudbaar. Bij gemeentebesturen werden vergunningen voor
bedelen aangevraagd.
Nederland was dus een raar land met veel regels, maar wel regels die iedereen bestaans
zekerheid boden. Een kabinet dat die zekerheid ondermijnt moet ook de regel opheffen die
het bedelen verbiedt. Misschien kunnen CDA en VVD proberen hun invloed daarvoor in