8
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat
van de VVD-fractie de heren De Beer, Bijkersma en IJestra wensen te worden geacht tegen
te hebben gestemd.
Punt 21 (bijlage nr. 441).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Fusie van de basisgezondheidsdiensten van de Regio
Friesland-Noord en de Regio Friesland-Noordoost.
De heer Bijkersma: De fusie die het college thans aan ons voorlegt is gebaseerd op dat
gene wat de rijksoverheid heeft gesteld in de Stimuleringsregeling basisgezondheidsdiensten.
Het betreft hier niet een complete fusie, maar eigenlijk een vooruitlopen daarop. Toch is het
meer dan een intentieverklaring. Past een en ander helemaal binnen genoemde stimulerings
regeling? Ik wil graag een reactie van de wethouder.
De heer Heere (weth.): Het antwoord op de vraag van de heer Bijkersma zal uiteinde
lijk en ten finale door de rijksoverheid moeten worden gegeven, want die zal moeten beoor
delen of het besluit dat wij vanavond nemen met de andere gemeenten inderdaad past in het
beleid dat zij ter zake denkt te voeren. Wij zijn van mening, na gepleegd mondeling overleg,
dat dat waarschijnlijk is.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 22 (bijlage nr. 439).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 23 (bijlage nr. 408).
De Voorzitter: Dit punt, luidende Gemeentelijke medewerking bij het aanbrengen van
een aantal voorzieningen in de buurtaccommodatie De Oosthoek en het wijkcentrum Het Westen
is afgevoerd.
Punt 24 (bijlage nr. 419).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Wijziging Algemene Subsidieverordening.
De heer Buurman: Voor de redactie van het nieuwe artikel in de Algemene Subsidiever
ordening heeft het college aansluiting gezocht bij de redactie van artikel één van de Grond
wet. Ik verwijs naar de raadsbrief. Aan het eind van dat artikel staat: "of op welke grond
dan ook." Dit artikel heeft dus een open einde en dat betekent dat men te pas en te onpas
een beroep op dit artikel zou kunnen doen. Deze open bepaling was oorspronkelijk niet in
het wetsvoorstel opgenomen, maar is te wijten aan een amendement van de heer Bakker van
de CPN. Door de regering is indertijd nadrukkelijk gesteld dat aan nummer één van dit
grondrecht geen conclusies mochten worden verbonden voor wat betreft een rangorde in
grondrechten, dit in tegenstelling tot wat men vandaag hoort.
Mijn fractie heeft uiteraard geen moeite met het verbod op discriminatie waar het bijvoor
beeld gaat om iemands ras. Problemen ontstaan er wanneer, zoals in veel gemeenten, ook de
samenlevingsvorm of de seksuele geaardheid in het discriminatieverbod wordt opgenomen.
Natuurlijk ben ik ook tegen discriminatie op deze gronden, maar mijn fractie is tegelijkertijd
beducht voor aantasting van andere grondrechten. Er moeten voldoende garanties blijven
bestaan ten aanzien van andere grondrechten.
Op grond van de vrijheid van godsdienst kunnen homoseksuelen als medewerkers bij het
Leger des Heils, bij het rooms-katholiekhet protestants-christelijk, het gereformeerd en
het islamitisch sociaal-cultureel werk worden geweerd. Dit is geen discriminatie, maar een
gerechtvaardigd onderscheid maken/een gebruik maken van een in de Grondwet verankerd
recht. Het is een recht dat wij niet zo maar ondergeschikt mogen maken aan een zogenaamd
supergrondrecht. In een rechtstaat gaat men niet nonchalant om met klassieke grondrechten.
Tijdens de vergadering van de Commissie voor Algemene Zaken van 25 november j.l.
heb ik aangetoond dat niemand exact weet wat in artikel één van de Grondwet onder "discri
minatie" moet worden verstaan. Het college zegt zelf dat bepaling door de strafrechter een
veiliger weg is. Toch hangen b. en w. de bepaling op aan artikel één van de Grondwet. Het
college geeft de voorkeur aan een systeem waarbij aan de hand van genoemd artikel één en
onder verwijzing naar beleidsnota's de raad zelf moet gaan beoordelen of er sprake is van
discriminatie. Ik verzet mij er niet tegen dat de gemeente in deze een bepaling opstelt, want
daar zijn wij vrij in en bovendien hoeft een dergelijke bepaling niet ter goedkeuring aan ge
deputeerde staten te worden voorgelegd. Duidelijk moet echter zijn wat onder "discriminatie"
9
wordt verstaan. Burgers en instellingen weten nu absoluut niet waar zij aan toe zijn. Van
enige toetsingsmogelijkheid is hier geen sprake. De raad gaat verder dan de formele wet
gever in het Wetboek van Strafrecht heeft bepaald. Ik acht het daarom zeker niet uitgesloten
dat ook de Kroon en de Raad van State deze bepaling absoluut onacceptabel zullen vinden,
wanneer deze instanties hiermee zouden worden geconfronteerd. Naar mijn oordeel kan wor
den aangesloten bij het Wetboek van Strafrecht en wel met name bij artikel 137. Tijdens de
commissievergadering heb ik een werkbare omschrijving naar voren gebracht. De verwijzing
naar artikel één van de Grondwet acht mijn fractie onverstandig, levensgevaarlijk in verband
met andere grondrechten en juridisch onverantwoord.
De heer KoopmansHet is niet de eerste keer dat in deze raad over deze zaak wordt ge
sproken. Mijn fractie heeft in het verleden steeds het standpunt ingenomen dat het goed zou
zijn de regelgeving van rijkswege af te wachten. Wij hebben dat gedaan omdat het een zaak
is met niet in de laatste plaats vele, ook juridische, haken en ogen. Bij de onderhandelingen
over het collegeprogram is overeengekomen dat de opname van een dergelijk artikel in de
Algemene Subsidieverordening zou worden bevorderd. Mijn fractie kan zich met het voor
liggende voorstel verenigen.
Als deze verordening gaat werken, betekent dat dat de raad voortaan in eerste aanleg
zal moeten beoordelen of er sprake is van een situatie als in artikel 8 van de verordening is
bedoeld. Duidelijk is dat die afweging uiterst zorgvuldig zal moeten zijn, met name waar het
gaat om een botsing van verschillende grondrechten. De heer Buurman heeft ook op dat
laatste gedoeld. Uiteindelijk, mijnheer de voorzitter, zal - ik denk dat dat van groot belang
is - het de administratieve rechter/de afdeling Rechtspraak van de Raad van State zijn die
de eindtoetsing doet. Hierdoor is een waarborg ingebouwd tegen willekeur en onjuiste toet
sing. Mijn fractie acht deze regeling zoals gezegd acceptabel.
Ik heb zojuist gesproken over de juridische haken en ogen. In mijn fractie bestaat nog
wel enige twijfel over de juridische haalbaarheid. Ik zou het op prijs stellen wanneer van
de kant van het college nog eens wat opheldering zou worden gegeven over de juridische
achtergronden van dit artikel, waarbij dan met name de bevoegdheid van gemeentebesturen
om een dergelijke bepaling in hun verordeningen op te nemen wordt toegelicht.
De heer Bijkersma: De VVD-fractie is het met het college eens dat iedere vorm van dis
criminatie - dat staat ook in het collegeprogram - ook in onze gemeente moet worden bestre
den en dat wij daar daadwerkelijk tegen moeten optreden. Een verruiming in die zin van de
verordening ondervindt bij mijn fractie dan ook geen bezwaar.
Iets anders is de wijze waarop het college gestalte wil geven aan de uitvoering van het
nieuwe artikel. Het college zegt zelf al - de heer Buurman heeft dat ook gezegd - dat het
geen goede weg is die nu wordt gevolgd en dat het een veiliger weg is door de strafrechter
te laten vaststellen of er gediscrimineerd wordt. Dat is correct weergegeven, omdat - dat
kunnen wij toch allemaal waarnemen - het begrip "discriminatie" erg vaag is. Wat wordt daar
mee bedoeld en wat verstaan sommige mensen daaronder? Het getuigt van juistheid om een en
ander te laten toetsen door de rechter. Wij zijn er voor dat vanaf het begin de veilige weg
wordt gekozen.
De heer Koopmans zegt dat de rechtszekerheid later wel zal worden getoetst. Wij willen
vanaf het begin in deze voor sommige mensen nog omstreden zaak de veilige weg volgen via
de rechter. Zorgvuldigheid in deze zou het college sieren. Mijn fractie is het dan ook niet
eens met datgene wat staat in artikel 8, lid 2, zoals dat wordt voorgesteld, namelijk dat geen
subsidie wordt verstrekt indien de instelling zich naar het oordeel van het bevoegd gezag.
Toetsing of iemand discrimineert geschiedt dus door een politiek orgaan en dat verwerpen
wij.
De heer Duijvendak: Wij zijn blij dat dit voorstel uiteindelijk op tafel ligt, dat het college
daarmee is gekomen en dat de CD A-wethouder het namens het college zal verdedigen. Tot
nu toe was het zo dat het CDA in deze raad niet stond te trappelen om een anti-discriminatie
artikel op te nemen. Ook landelijk is het zo dat het CDA de discussie rondom de Wet gelijke
behandeling nogal frustreert. Dat is ook een van de redenen waarom de campagne gestart is
om dit soort artikelen op te nemen in lokale algemene subsidieverordeningen. Het werd tijd
dat dit artikel er kwam. Eigenlijk komt het ook voor dit jaar weer wat aan de late kant,
omdat in de commissie bleek dat b. en w. niet van plan zijn om dit artikel al toe te passen
op het Programma Sociaal-cultureel Werk 1987. Aan de ene kant kunnen wij ons dat wel
voorstellen, omdat de instellingen niet tijdig op de hoogte waren van het feit dat b. en w.
een dergelijk artikel nu zouden voorstellen. Aan de andere kant is het jammer, want wij
hadden er juist naar gestreefd dit artikel vandaag in de raad te behandelen om het dan ook
nog komend jaar te kunnen toepassen. Terzijde zou je nog kunnen opmerken dat het overi
gens raadsleden niet ontslaat om zelf na te gaan of alle instellingen ook op dit moment al
voldoen aan "niet discrimineren".