12
nulliteit, om met de woorden van de heer Koopmans indertijd te spreken, een dooddoener,
want het zegt niets in dit verband. Op overtreding van de Grondwet zijn bijvoorbeeld ter
uitwerking bepalingen opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Zo is de Gemeentewet ge
baseerd op de Grondwet. We hebben het dan over maatregelen waarvan de medewerking wordt
vereist door nadere formele wetgeving.
Waar het nu om gaat is het volgende. 1. Artikel één van de Grondwet geeft geen duide
lijkheid. 2. Er zijn ook andere grondrechten. Gezien 1 en 2 kan de bepaling gebaseerd wor
den op het Wetboek van Strafrecht, omdat daarin heel duidelijk staat omschreven wat straf
baar is.
De wethouder heeft in het begin van zijn antwoord gezegd dat ik er de voorkeur aan
geef landelijke regelgeving ter zake af te wachten en niet op lokaal niveau daartoe over te
gaan. Dat heb ik niet gezegd. Wij kunnen wel degelijk een bepaling in de Algemene Subsidie
verordening opnemen, maar zoek dan aansluiting bij bijvoorbeeld artikel 137 van het Wetboek
van Strafrecht.
De wethouder is ook ingegaan op een vraag van de heer Koopmans of wij als gemeente
gerechtigd zijn om een dergelijke bepaling op te nemen. Ik heb in mijn eerste instantie reeds
gezegd dat wij daar vrij in zijn en dat een dergelijke bepaling niet ter goedkeuring aan ge
deputeerde staten hoeft te worden voorgelegd. Ik heb een en ander niet gehaald uit de
Gemeentewet, artikel 168 dat de huishouding der gemeente regelt, maar ik heb dat afge
checkt
De wethouder is tot slot nog ingegaan op de toetsingsmogelijkheid. Mijn bezwaar is dat
de raad, zich baserend op artikel één van de Grondwet en beleidsuitgangspunten van ver
schillende nota's, verder gaat dan de formele wetgever in het Wetboek van Strafrecht heeft
bepaald. Daar liggen in het bijzonder mijn bezwaren.
De heer Koopmans: Ik wil een paar opmerkingen maken naar aanleiding van hetgeen
andere sprekers hebben gezegd.
In de eerste plaats wil ik reageren op het betoog van de heer Buurman. In de commissie
is op een bepaald moment de vraag gesteld of de raad wel bevoegd is, naar aanleiding van
grondwetsbepalingen, zijn verordenende bevoegdheid te hanteren. De heer Buurman heeft
zojuist gezegd dat dat op zich logisch is, omdat de Grondwet een aantal wetten vergt en dat
de raad ter uitvoering daarvan zijn verordeningen maakt. Ik heb daar in de commissie niet
op gedoeld, mijnheer de voorzitter, maar ik heb gedoeld op andere grondrechten die in de
Grondwet worden genoemd. Ik denk aan de vrijheid van drukpers en aan de vrijheid van
onderwijs. Wij kennen verordeningen in de gemeente die, weliswaar op grond van een ander
motief, de vrijheid van drukpers, althans het venten met gedrukte stukken, verbieden. Wij
kennen het verbod voor een ambtenaar om onderwijs te geven. Allemaal zaken die ogenschijn
lijk in strijd zijn met de grondrechten. Daar doelde ik op en daarom heb ik gezegd dat het
echt wel vaker voorkomt dat de gemeentelijke wetgever zich bezighoudt met grondwets
artikelen.
De heren Buurman en Bijkersma hebben gezegd dat zij de voorkeur geven aan toetsing
in eerste termijn door de rechter. Ik vind dat eigenlijk een wat vreemde redenering, in die
zin dat wij vanavond als raad bezig zijn met een stukje wetgeving. Wij maken momenteel
regels die nu uitgevoerd moeten worden. De grap is eigenlijk dat wij in eerste instantie ook
geroepen zijn de zaak zelf uit te voeren. Als de wetgever de mening van met name de heer
Bijkersma zou volgen, dan zou die nooit meer met wettelijke bepalingen komen maar alles
overlaten aan de rechter. Dat kan natuurlijk niet. Wat is op een bepaald moment de zeker
heid/de waarborg in de bepaling? De uitspraken die straks door de raad worden gedaan
naar aanleiding van subsidieverzoeken moeten door de rechter worden getoetst en ik vind
dat een groot goed.
De heer Bijkersma: Ik wil beginnen met het geven van een reactie in de richting van de
wethouder. De heer Heere heeft ingehaakt op datgene wat ik over een veilige weg heb ge
zegd en heeft getracht een koersverandering in mijn woorden te bewerkstelligen door te
zeggen dat het college het over een veiliger weg heeft. Ja, maar mijn eindconclusie in eerste
instantie was dat de VVD-fractie van mening is dat in deze de veilige weg via de strafrech
ter - voor ons is dat de enige veilige weg - moet worden gekozen. Ik verander daar geen
woord aan, want in mijn ogen is die weg de veilige weg.
De wethouder heeft verder gezegd dat er wel enige rechtszekerheid is, omdat er sprake
is van een beschikking in de zin van de Wet Arob en betrokkene op grond daarvan zijn recht
kan halen. Bij de Wet Arob, waarin een heleboel zaken staan omschreven, gaat het om ad
ministratief recht. Als deze bepaling wordt getoetst in het kader van het strafrecht, dan
kan men op een heel ander uitgangspunt uitkomen, omdat juist de strafrechter aan datgene
wat niet omschreven staat invulling geeft. Ik zou die zekerheid graag willen hebben, omdat
in onze maatschappij nog zo vaag is wat discriminatie precies is. Niemand kan - de heer
Buurman heeft dat ook duidelijk gezegd - een goede omschrijving geven van het begrip
"discriminatie". Ik vind dat je dan de veilige weg via de strafrechter moet gaan.
13
Ik wil nu, met uw toestemming, mijnheer de voorzitter, iets zeggen in de richting van
de heer Duijvendak. Hij merkt op dat datgene wat de raad beslist niet zo maar willekeurig
rebeurt, maar dat de beslissing zal worden voorafgegaan door een uitvoerige discussie. De
heer Duijvendak kennende zal dat ook wel gebeuren. Ik blijf er echter bij dat datgene wat in
de raad wordt beslist door een politieke meerderheid wordt beslist. Een politieke meerder
heid is heel wat anders dan een meerderheid in een rechtscollege, hoewel ik niet weet wat er
allemaal achter de schermen gebeurt. Wat dat laatste betreft houd ik mij op een afstand.
De heer Duijvendak heeft vervolgens gezegd dat de VVD-fractie met betrekking tot het
Lesbisch Archief toch wel een discriminerend standpunt heeft ingenomen. De subsidie-aan
vraag van het Lesbisch Archief hebben wij getoetst aan artikel 10 van de Algemene Subsidie
verordening - dat weet de heer Duijvendak ook wel - en daar staat in dat instellingen een
openbaar karakter moeten hebben. Het Lesbisch Archief had op dat ogenblik in de geschiede
nis geen openbaar karakter. Wij hebben gewoon uitvoering gegeven aan het bepaalde in de
Algemene Subsidieverordening die de raad zelf heeft vastgesteld.
D In de richting van de heer Koopmans hoef ik geen reactie meer te geven, want ik denk
dat hij naar aanleiding van mijn opmerkingen in de richting van wethouder Heere wel begre
pen heeft hoe wij er over denken
De heer Duijvendak: Ik wil nog twee opmerkingen maken.
In de eerste plaats wil ik in de richting van de wethouder opmerken dat het duidelijk is
dat wij het niet eens worden. De inzet van onze fractie met betrekking tot dit voorstel is
geweest om het wel degelijk een preventieve werking te laten hebben. Ik hoop niet dat het
nodig is om straks allerlei subsidies in te trekken. Ik hoop dat instellingen zich aanpassen
aan het gemeentelijk beleid of dat zij, wanneer zij dat niet wensen, geen subsidieverzoeken
meer zullen indienen. Maar goed, dat zullen wij volgend jaar wel merken.
In de tweede plaats wil ik iets zeggen in de richting van de VVD. Ik moet zeggen dat ik
het argument dat de heer Bijkersma noemt niet zo goed begrijp. Wij hebben het vandaag in
zekere zin over een toespitsing van wat bijvoorbeeld onder openheid wordt verstaan. In het
artikel waar wij vanavond over praten staat dat uitsluiten niet meer mag, behalve wanneer
het gaat over positieve discriminatie. Ten aanzien van het Lesbisch Archief is sprake van
positieve discriminatie, want die instelling is niet gehouden aan de bepaling dat zij iedereen
moet toelaten. Het gaat hier om een uitwerking van de Algemene Subsidieverordening. In
beide gevallen is er echter sprake van politieke toetsing van een artikel in de Algemene Sub
sidieverordening. Per saldo maakt het dus niets uit of het nu om dit of om een ander al be
staand artikel gaat. Ik vind dat de VVD-fractie een weinig consistent standpunt heeft.
De heer Buurman: Ik wil nog graag een opmerking maken, want die heb ik zojuist verge
ten te maken. Zou dat kunnen, mijnheer de voorzitter?
De Voorzitter: Nee, want dan spreekt u in derde termijn. U kunt slechts een interruptie
plaatsen. Twee termijnen is twee termijnen.
De heer Heere (weth.): In afwachting van de interruptie van de heer Buurman, al of
niet uitgesproken door de heer Dubbelboer, wil ik alvast opmerken dat aan mij nauwelijks
meer vragen zijn gesteld. In tweede instantie is door de diverse fracties opnieuw een poging
gedaan om het reeds ingenomen standpunt nog een keer te verduidelijken. Tevens heeft men
elkaar toelichtingen gegeven over de ingenomen standpunten, hetgeen natuurlijk aan de dis
cussie een dimensie toevoegt. Ik sta hier echter vooral om het standpunt van het college
uiteen te zetten, waar ik niet zo veel meer aan hoef toe te voegen.
Voor alle duidelijkheid wil ik nog opmerken dat de bedoeling van het opnemen van dit
artikel niet is om verder te gaan dan de Grondwet en per se iets anders te willen dan het straf
recht reeds regeltmaar vooral om in de eigen interne gemeentelijke huishouding aan een
ieder die het horen wil te zeggen dat het gemeentebestuur van Leeuwarden discriminatie in
welke vorm en om welke reden dan ook verwerpelijk acht. Wij hebben dat in de raad al vele
malen betoogd, maar wij willen daar nu ook binnen onze eigen huishouding een stukje regel
geving aan toevoegen die in de richting van degenen die toch discrimineren consequenties
heeft. Die consequenties zijn niet van grondwettelijke of strafrechtelijke aard, maar zijn van
puur bestuurlijke en administratieve aard. Wij geven wel of geen subsidies. Men weet nu
heel duidelijk in bepaalde gevallen waarom geen subsidie wordt verstrekt. Overigens is dat
helemaal niet iets nieuws, want in onze Algemene Subsidieverordening komt reeds een bepa
ling voor dat instellingen geen subsidie zullen ontvangen voor activiteiten die gericht zijn op
de bevordering van de eigen identiteit en dat ondanks het bestaande grondrecht van vrij
heid van vereniging en vergadering. Met andere woorden, zo uniek is het nu ook weer niet.
Tot slot wil ik nog aandacht vragen voor het volgende. De indruk moet niet worden ge
wekt alsof het strafrecht door ons buitenspel zou zijn gezet. Ik zou bijna zeggen: integen
deel, want dat kan nu volop bloeien met de volle instemming ook van het gemeentebestuur
van Leeuwarden. Tegen de heer Buurman zeg ik dan dat er wel verschil is tussen het uit-