16
de orde. Voordat ik mijn standpunt naar voren breng, wil ik graag eerst antwoord van de
wethouder hebben op de volgende vraag. Aan het eind van de raadsbrief verzoekt het college
de raad om een machtiging in die gevallen waarin een spoedige besluitvorming gewenst is
In dergelijke gevallen zal, aldus de raadsbrief, de Commissie voor Algemene Zaken worden
gehoord en zo nodig schriftelijk worden geraadpleegd. Ik wil graag nadere informatie hoe
dat in elkaar zit.
Mevrouw Vlietstra (weth.): Het is juist dat wij het accent leggen op de vredesactiviteiten
Ik wil er ook voor pleiten om dat vol te houden. In het verlengde van datgene wat in het
collegeprogram staat en van de discussie die wij vorig jaar hebben gevoerd over het instellen
van een vredesfonds zullen wij met name activiteiten gericht op bewustwording moeten stimu
leren. De heer Duijvendak suggereert weliswaar dat het bedrag voor het Vredesfonds fors
omhoog zou kunnen - op zich heeft de raad natuurlijk altijd de vrijheid om dat te doen -,
maar dan nóg zie ik liever dat wij geld steken in activiteiten dan in allerlei randvoorwaarden
als huisvesting en organisatiekosten. Overigens biedt de verordening de mogelijkheid om te
besluiten ook structurele subsidies te geven voor zover die samenhangen met activiteiten.
Wij hebben echter heel duidelijk gekozen voor het accent op de activiteiten. Ik voel er niets
voor om dat standpunt los te laten en de activiteiten een plaats te geven - in gelijkwaardige
zin, zoals de heer Duijvendak voorstelt - naast structurele subsidies. Zo iets moet beperkt
blijven tot een uitzondering als de activiteit dat echt noodzakelijk maakt.
De heer Buurman haalt in feite de discussie weer overhoop die wij vorig jaar hebben ge
voerd over de vraag wat de zin is van het als gemeente voeren van een vredes- en veilig
heidsbeleid en in het verlengde daarvan het instellen van een vredesfonds. Het lijkt mij niet
nodig, mijnheer de voorzitter, om die discussie nu opnieuw te voeren want deze zaak is hier
vorig jaar uitvoerig aan de orde geweest. Wat dat punt van de opmerkingen van de heer
Buurman betreft wil ik dan ook verder geen commentaar leveren.
De heer Buurman zet vervolgens vraagtekens bij de pluriformiteit en vraagt zich af hoe
invulling wordt gegeven aan het algemene karakter. De hier te volgen procedure is dezelfde
als die welke wordt gevolgd bij subsidieverzoeken in het kader van het sociaal-cultureel werk.
Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan het onderdeel emancipatiewerk. Alle verzoeken worden uit
eindelijk beoordeeld door de raad. In die zin heeft de heer Buurman dus alle gelegenheid om
daarover mee te praten en zijn standpunt daarover naar voren te brengen. Mocht de raad
besluiten om bepaalde activiteiten te subsidiëren, dan heeft er wat dat betreft een democra
tische besluitvorming plaatsgevonden. In die zin denk ik dat alle garanties gegeven zijn dat
wij uitvoering zullen geven aan datgene wat in de raadsbrief, overigens heel ruim geformuleerd
staat, namelijk "activiteiten gericht op de bewustwording van de plaatselijke bevolking over
vraagstukken van vrede en veiligheid". Het is heel uitdrukkelijk niet de bedoeling van het
college om daar een bepaalde groep of een bepaalde soort activiteit onder te laten vallen. In
principe kunnen alle instellingen die denken dat zij een activiteit organiseren op dit terrein
en daarvoor subsidie willen hebben bij de gemeente aankloppen. De raad beoordeelt dan of
die instelling voor een subsidie in aanmerking komt.
De heer Bijkersma heeft gevraagd naar wat ik maar even noem de noodprocedure. Op dit
moment kennen wij al zo'n procedure voor de aanvragen in het kader van het Programma
Sociaal-cultureel Werk die zijn nagekomen en niet tijdig konden worden ingediend. Ten aan
zien van die verzoeken worden criteria gehanteerd als "onuitstelbaar" en "onvoorzienbaar".
Wel, die criteria gelden ook voor dit soort activiteiten. Als er een dergelijk subsidieverzoek
binnenkomt, dan zullen wij in eerste instantie kijken of die activiteit uitstelbaar is dan wel
voorzienbaar was. Wordt aan beide criteria in positieve zin voldaan, dan zal het college een
besluit nemen en dat vervolgens voorleggen aan de Commissie voor Algemene Zaken. Mocht
er sprake zijn van een activiteit die op erg korte termijn besluitvorming vraagt en het niet
mogelijk is de commissie bij elkaar te roepen, dan zullen wij daar een andere manier voor
moeten zien te vinden. Een manier is dan om de commissie schriftelijk te raadplegen. Wij
zoeken echter helemaal aansluiting bij de procedure zoals die ook bij andere activiteiten
wordt gevolgd.
De heer Bijkersma: Ik wil ingaan op datgene wat de wethouder in mijn richting heeft
gezegd over, laat ik het ook zo maar noemen, de noodprocedure. Zij stelt dat er in dat ge
val twee criteria gelden, namelijk onuitstelbaar en onvoorzienbaar. De wethouder zegt dat
er thans verzoeken zijn ingediend ten aanzien waarvan deze criteria gelden. Ik heb daar
wel begrip voor, maar ik heb er geen begrip voor dat het college, als het daar reeds kennis
van draagt, de Commissie voor Algemene Zaken daarvan niet op de hoogte heeft gesteld.
Het college heeft op 25 november jl. een beslissing genomen, vooruitlopende op de goed
keuring van dit voorstel, over de besteding van gelden uit dit fonds. Ik begrijp dat wel,
maar ik neem het het college kwalijk dat het de commissie niet op de een of andere manier,
bijvoorbeeld schriftelijk, heeft gei'nformeerdWaar gaat het namelijk om?
Er zijn twee instanties die een subsidieverzoek hebben ingediend voor een bijdrage uit
dit fonds ten behoeve van activiteiten in de eerste helft van december in het kader van het
17
veertigjarig bestaan van Unicef. Ik kan mij voorstellen dat het hier een activiteit betreft die
onuitstelbaar is en dat het college ter zake een beslissing heeft genomen. Bovendien - ik
heb daar in de commissie destijds ook op aangedrongen - gaat hier om een zaak van algemeen
karakter.
Wij moeten ervoor waken dat, wanneer wij gelden beschikbaar stellen uit het Vredesfonds
voor activiteiten, er geen sprake zal zijn van polarisatie. De zaak van vrede wordt, zoals
ook de heer Buurman al heeft gezegd, door de mensen van verschillende kanten benaderd.
Eenheid bestaat er wat dat betreft niet. Als je daarover wilt praten, dan vind ik dat je niet
direct je eigen standpunt en gedachten naar voren moet brengen. Wat is er verder gebeurd?
De instantie die subsidie heeft gevraagd voor de zojuist genoemde activiteiten in decem
ber heeft gevraagd om zo spoedig mogelijk daarover te beslissen - ik heb daar alle begrip
voor - en vraagt tevens of er op het Zaailand een eeuwig vuur voor de vrede kan komen.
Het college is daar op ingegaan en heeft de Dienst Stadsontwikkeling (DSO) inmiddels ge
vraagd om een onderzoek in die richting in te stellen. Ik ben het daar niet mee eens, want
dat onderzoek kan best uitstel gedogen. Er had eerst nagegaan moeten worden of er in de
raad een meerderheid is die dat onderzoek wil. Het onderzoek dat de DSO verricht kost geld.
Wat er nu gebeurt vind ik geen goede zaak en heeft helemaal niets te maken met snelheid.
Deze zaak had best op een andere wijze kunnen worden aangepakt. Een eeuwig vuur zal,
hoe je daar ook over denkt, sterk polariserend werken in Leeuwarden. Wij doen de vrede
dan helemaal geen goed.
In het kader van deze raadsbrief wilde ik deze opmerking graag even maken, mijnheer
de voorzitter.
De heer Buurman: Er wordt nu wel gezegd dat er zoveel is gesproken over bewustwor
ding van de vrede - dat kan best zo zijn -, maar ik heb gevraagd naar een argumentatie/
een behoorlijke discussie waarom de burgers van Leeuwarden bewust worden gemaakt uit
zonderlijk voor de vrede. Die vraag heb ik nooit beantwoord gezien in deze raad.
Mevrouw Vlietstra (weth.): Ik wil eerst ingaan op de "eeuwige vlam". Ik begrijp dat de
heer Bijkersma begrip heeft voor het feit dat wijvooruitlopend op het besluit dat wij van
avond nemen, over de overige activiteiten een positief besluit hebben genomen. Wat het
vredesvuur betreft hebben wij niet meer gedaan dan de DSO opdracht geven om te onderzoe
ken wat daar voor haken en ogen, mogelijkheden en onmogelijkheden aan zitten in het kader
van een goede besluitvorming daarover. Het is dus niet zo dat het college het besluit heeft
genomen dat er op het Zaailand iets dergelijks plaats zal vinden. De DSO heeft heel nadruk
kelijk opdracht gekregen om ter zake een onderzoek in te stellen en het college daarover te
rapporteren. Overigens is het zo dat bedoelde instelling geen subsidie heeft aangevraagd
voor het plaatsen van een vredesvlam in het kader van het Vredesfonds. In die zin valt een
en ander dus ook niet binnen de procedures waar wij vanavond een besluit over nemen.
De heer Buurman heeft de vraag die hij in eerste instantie heeft gesteld herhaald. Als
ik hem goed begrijp dan vraagt hij of het college het nodig vindt dat er aan bewustwordings
activiteiten gedaan wordt. Ik denk dat dat nodig is. Het collegeprogram is daar duidelijk
over. Daarnaast maakt het feit dat wij al een aantal jaren aan de raad een nota over vredes-
onderwijs toezeggen - die nota is er dan nu ook bijna - duidelijk dat wij dergelijke activitei
ten nodig vinden. Het is ook nog zo dat wij dat niet alleen vinden, er zijn allerlei organisa
ties in Leeuwarden die met ons die mening zijn toegedaan en die zich beijveren om activitei
ten te organiseren om die bewustwording tot stand te brengen. (De heer Buurman: De argu
mentatie blijft wel achterwege!)
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming.
De heer Bijkersma: Ik wil graag een stemverklaring afleggen, mijnheer de voorzitter.
Ik heb aan het begin van mijn eerste instantie al gezegd dat mijn fractie het eens is met
hetgeen hier wordt voorgesteld, omdat dat een voortvloeisel is uit het raadsbesluit van vorig
jaar december. Wel wil ik hierbij zeggen dat mijn fractie zich, als blijkt dat in de toekomst
alleen activiteiten worden uitgevoerd die een sterk polariserend karakter hebben - ik heb
dat reeds aangeduid -, dan volgend jaar zal beraden op wellicht een ander standpunt.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. met aantekening dat
de heer Buurman wenst te worden geacht tegen te hebben gestemd.
Punten 32 t.e.m. 39 (bijlagen nrs. 447, 440, 405, 414, 413, 411, 412 en 438).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 40 (bijlage nr. 429).