12 De heer Heere (weth.): Alle sprekers zijn begonnen met een beschouwing over de finan ciële situatie, al of niet uitsluitend gewijd aan voorgenomen kortingen of in algemene zin. Het is inderdaad terecht dat men daarover heeft gesproken. De hele gemeentelijke financiële huishouding, maar in het bijzonder ook het sociaal-cultureel werk staat onder bijzonder zware druk. Ik vind het goed dat wij ons afvragen welke kant wij daar nu mee op moeten. Het staat vrijwel vast - dat constateren wij ook in de Nadere Standpuntbepaling - dat de voorgenomen korting van bruto 1,2 miljoen gulden door zal gaan. Hoewel ik hoop dat de korting niet door zal gaan, vrees ik dat dat wel zal gebeuren ondanks alle pogingen die wij heb ben gedaan om daar verandering in te brengen. Sommige sprekers hebben zich afgevraagd hoe wij het gat dat ontstaat zullen dekken. Ik constateer dat de meeste sprekers met het college van mening zijn dat dat moet gebeuren in het kader van de totale afweging die wij op korte termijn in onze raad over de financiële situatie moeten maken. Ik wil hier nog wel een opmerking aan vastknopen. Wij hebben gekozen voor een eenmalige incidentele dekking in 1987 vooral in verband met het plegen van behoorlijk bestuur. Het zou wel eens kunnen zijn dat ook de minister, daaraan gehouden wordende, geen kans ziet om datgene te doen wat zijn voornemen is name lijk deze korting al in 1987 volledig door te voeren. Ik heb een sprankje hoop gekregen door dat er onlangs een uitspraak is gedaan door de Raad van State over de voorgenomen korting op de gelden voor de organisatie Gamma, die reeds met ingang van januari 1987 totaal zou worden opgeheven. De Raad van State heeft uitgesproken dat dat een te rigoureuze, be stuurlijk onverantwoorde en onbehoorlijke benadering is. Ik zou niet op voorhand weten, als je je als gemeente dan wel als instellingen tegen deze korting te weer stelt - op een overigens verantwoorde manier; de wet geeft die mogelijkheid trouwens ook -, waarom wij dat dan zouden verliezen. Ik realiseer mij heel goed dat er wat dat betreft sprake is van een achterhoedegevecht, maar in het voorkomende geval moeten wij ons toch te weer stellen. De meeste sprekers hebben over dit onderwerp gezegd dat in het kader van het nieuwe Sociaal-cultureel Plan bekeken moet worden hoe wij onze prioriteiten stellen om aan de hand daarvan de sectoren aan te duiden waar dan helaas en noodzakelijkerwijs de klappen zullen vallen. Ik vind dat een verantwoorde benadering die het college overigens ook al heeft aan gegeven In dit verband heeft alleen de VVD-fractie een afwijkend standpunt naar voren gebracht. De heer IJestra zei dat, als de welvaart groot is, de sociaal-culturele voorzieningen dan in hoger aanzien zijn. Hij had het vervolgens over wat er gebeurt als de welvaart minder wordt. Ik dacht dat hij toen zou zeggen dat er dan dus meer geld moet worden uitgegeven aan de sociaal-culturele voorzieningen. De heer IJestra kwam echter tot een andere conclusie, name lijk dat die relatie anders is en dat, omdat de welvaart daalt, ook de voorzieningen achteruit moeten gaan. Ik vind dat een merkwaardige redenatie. De heer Duijvendak heeft zich wat smalend - ik gebruik dat woord maar - uitgelaten over de zorgzame samenleving. Op een gegeven moment heeft hij een interessante combinatie ont dekt tussen CDA en PvdA door een inkleuring te geven van die zorgzame samenleving in de richting van de zwakkere. Ik ben het daar wel mee eens. Als de opmerking van de heer Duijvendak wordt toegepast op het betoog van de heer IJestra dan heeft de zwakkere, nu de welvaart inderdaad daalt, juist meer recht op een positieve benadering met name ook van uit het sociaal-cultureel werk en andere welzijnsvoorzieningen. Het zal duidelijk zijn dat de benadering van de heer IJestra het college niet aanspreekt. Overigens is die even duidelijk als de VVD-benadering met betrekking tot de motie tegen de korting die destijds in de raad werd aangenomen. Maar hoe duidelijk ook, wij zijn met deze standpuntbepaling verre van gelukkig. De heer Schade heeft gevraagd of wij niet eerst het Sociaal-cultureel Plan moeten vast stellen en daarna de herwaardering. Dat wordt een probleem, ook in de tijd gezien. Wij moe ten daarover in het college nog maar eens praten. Het zou evenwel mooi zijn als wij eerst het plan zouden kunnen vaststellen en dat wij daarna de herwaardering behandelen, omdat wij dan weten welke kant wij in deze sector uit moeten sturen. Ik durf echter niet op voor hand te zeggen dat dat lukt. Ik wil het maar overlaten aan wat volgende week allemaal ge zegd gaat worden hoe snel en hoe veel men in het voorjaar wil herwaarderen. Een en ander is ook bepalend voor de vraag hoe snel het Sociaal-cultureel Plan moet worden behandeld. De heer Schade heeft verder gevraagd of in het kader van het beleidsplan 1988-1991 een vervolg gemaakt kan worden op de analyse van de knelpunten van de Kindercentra Friesland. Dat kan inderdaad en dat zullen wij ook moeten doen. Wij hebben deze zaak nu afgedaan met de analyse die in de Nadere Standpuntbepaling voorkomt, met de mededeling dat er weliswaar knelpunten kunnen zijn - ik vat het nu kort samen - maar dat er geen geld is om die op te lossen. Op den duur is dat onbevredigend en daarom zullen wij in een later stadium hier nog eens op terug moeten komen en daar eventueel, voor zover absoluut nood zakelijk, aan tegemoet komen. In de commissie hebben wij gediscussieerd over de vraag hoe consequent men moet zijn wat betreft de beroepskrachtentijdverdeling. Het college heeft gemeend het standpunt 13 te moeten innemen zoals het dat in de raadsbrief heeft verwoord, namelijk voorlopig uitgaan van de situatie 1986 en in het kader van het Sociaal-cultureel Plan kijken of er eventueel in de loop van 1987 wijzigingen zullen moeten worden aangebracht. Ik heb geconstateerd dat daarover in de PvdA-fractie geen eenstemmigheid is, maar ik heb tot mijn geruststelling ver nomen dat een meerderheid ermee akkoord gaat en dat is altijd heel fijn. De vraag die de heer Schade hieraan koppelde was of de beleidsstukken die wij van COL en SSKWL ontvangen belegd met commentaar in de commissie aan de orde kunnen komen. Het antwoord daarop is ja. De Turkse en Marokkaanse organisatie. De heer Schade zegt dat hij blij is met het ont staan van deze koepel. Ik ben dat ook, want dat is een goede ontwikkeling. Hij koppelt er de vraag aan vast of bij indiening en toetsing van activiteitenprogramma's de randvoorwaar de zoals die in de stukken is geformuleerdnamelijk dat een en ander ten goede moet komen aan alle groeperingen, strikt zal worden gehanteerd. Het antwoord daarop is ook ja, dat is een absolute voorwaarde. De heer Schade heeft tot slot een opmerking gemaakt over de instellingen die hun aan vragen niet hebben ingediend. Ook de heer IJestra heeft daarover gesproken en heeft daar zelfs een vrij ver gaande conclusie aan verbonden namelijk dat die instellingen in dat geval geen subsidie zouden moeten krijgen. Het college is het daar niet mee eens, wat ook blijkt uit de Nadere Standpuntbepaling. Wij hebben de bedragen die voor 1986 zijn opgenomen voor 1987 als pm geraamd. Een benadering zoals de heer IJestra naar voren brengt kan onzes in ziens niet. Er moet continuïteit zijn. Wij hebben echter wel nagegaan om welke instellingen het gaat en waarom zo iets gebeurt. Het gaat om een stuk of acht wijk- en buurtorganisaties die om allerlei redenen - variërend van een vergissing, het niet ontvangen hebben van for mulieren tot aan bestuurswisselingen; allemaal wat zwakke argumenten - komen tot een ver klaring, maar daarna wel verklaren zo spoedig mogelijk het verzoek te zullen indienen. Wij komen hierop nog wel terug in de commissie, waarbij natuurlijk vooral de vraag speelt of een dergelijk verzoek moet worden beschouwd als een nagekomen verzoek. Volgens de regeling zou dat betekenen dat wij daarover dan pas in mei zouden kunnen beslissen. Of moeten wij een beslissing nemen op het verzoek zodra dat binnenkomt? Wij moeten hierover in de commissie nog maar eens discussiëren. Ik vind het overigens een vervelende ontwikke ling en ik ben het eens met degenen die hebben gezegd dat dit niet kan en dat men er voort aan voor zal moeten zorgen op tijd zijn spullen in te dienen. Wij zouden zelfs kunnen over wegen omindien men dat uiteindelijk toch niet doet om overigens onvoldoende en niet plau sibele redenen, daar consequenties aan te verbinden, want wij zitten natuurlijk niet voor niets met elkaar al deze regelingen te treffen. De heer Bilker is ook ingegaan op de algemene problematiek van de korting. Ik ga daar niet verder op in, want dat heb ik zojuist in algemene zin al gedaan. De overheveling van de beroepskrachtentijd bij COL en SSKWL ziet de heer Bilker als een niet zo gunstige ontwikkeling, met name niet omdat die ten koste zal gaan van wijk- en buurtorganisaties. Dat is ook de aarzeling van het college om daar nu zonder meer ja tegen te zeggen. De heer Bilker zegt dat wij deze zaak goed moeten doorpraten. In september heb ben op ambtelijk niveau gesprekken plaatsgevonden die wel enige verduidelijking hebben ge geven. Wij zullen hierop in het kader van het Sociaal-cultureel Plan nog wel terugkomen. De Vereniging Wolwêze. Een aantal sprekers heeft deze kwestie aangeroerd. De vraag blijft wanneer de nota met betrekking tot de studentenvoorzieningen komt. Ik weet niet of mevrouw Vlietstra hier iets over wil zeggen, maar ik denk dat degenen die hebben gezegd dat de nota niet al te lang meer op zich zal moeten laten wachten in principe gelijk hebben. Ik weet niet of deze voorzet goed is, maar dat merken wij straks wel. De heer Duijvendak zegt dat dit programma het laatste is in het kader van het eerste Sociaal-cultureel Plan. Hij zegt vervolgens dat dat plan wat verouderd is en dat er bepaalde ontwikkelingen zijn geweest waar pas in het nieuwe plan op kan worden ingespeeld. Een en ander is natuurlijk voor een deel te wijten aan het feit dat het eerste Sociaal-culturaal Plan niet vier jaar maar zes jaar geldig is. Dat is overigens destijds op uitdrukkelijk verzoek van de toenmalige raad gebeurd, opdat de nieuwe raad zich met de vaststelling van het nieuwe Sociaal-cultureel Plan zou kunnen bezig houden. Dat aspect moet hierbij niet worden ver geten De heer Duijvendak heeft gezegd dat de koppelsubsidies zo langzamerhand toch wel moeilijke concepties worden. Hij geeft vervolgens een paar voorbeelden. Ik zou het daar in principe wel mee eens kunnen zijn, maar ik vraag mij alleen af of wij ons de luxe van een dergelijke redenering kunnen permitteren. Op het ogenblik is het een sfeer van alle hens aan dek en daar waar geld te halen is dat ook te doen, zelfs in een situatie waarin je zegt dat het mooier zou zijn als het anders was. Ik heb toch de neiging om te zeggen - misschien is dat wel erg pragmatisch - dat wij het er maar op moeten wagen en maar moeten kijken hoe ver wij het brengen. De heer Duijvendak overweegt in het voorjaar de kwestie van de culturele manifestaties nog eens bij de kop te pakken, tenzij het college dat nu al doet, althans, zegt hij, opnieuw

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 7