2
punt omschrijving bijlage blz.
6. Verkoop van een in het bestemmingsplangebied Hemrik gelegen per
ceel industrieterrein aan BV Handelsonderneming BHV, gevestigd te
Leeuwarden.
458
166
7.
Verkoop van het voormalig schoolgebouw c.a. Zuidvliet 228 aan drs.
S.J. Kooistra, wonende te Leeuwarden.
457
166
8.
Aanleg uitrit Neptunusweg op de Planetenlaan.
461
166
9.
Elektriciteitstarieven voor 1987.
462
166
De Voorzitter: Ik open de vergadering. Er is bericht van verhindering binnengeko
men van de heer Venekamp, terwijl de heer IJestra iets later ter vergadering komt. Aan
de orde is de behandeling van het beleidsplan 1987-1991 en de begroting 1987 en wij be
ginnen met de algemene en financiële beschouwingen.
Punt 1
a. Algemene beschouwingen.
Mevrouw De Haan-Laagland: Mijnheer de voorzitter, leden van de raad. Het zal u
niet verbazen dat onze algemene beschouwingen vooral in het teken staan van de zorgelij
ke financiële situatie van de gemeente Leeuwarden. Ik zal met betrekking tot deze kwes
tie een aantal concrete voorstellen aan de raad voorleggen. Eerst wil ik echter ingaan op
de bezuinigingsdrift van het rijk en stilstaan bij de relatie tussen onze gemeente en het
rijk en ook bij die tussen onze gemeente en de provincie. Aandacht zal er ook zijn voor
de organisatie van het gemeentelijk apparaat en de te versterken positie van de gemeen
teraad. In het laatste gedeelte van de algemene beschouwingen vraag ik aandacht voor
enkele specifieke doelgroepen en tenslotte zal ik selectief ingaan op een aantal verschil
lende beleidssectoren.
Gedurende een lange reeks van jaren was er een landelijk beleid, waarin de opbouw
van de verzorgingsmaatschappij en de solidariteitsgedachte zich konden verheugen in een
breed politiek draagvlak. Op dit moment lijkt het beleid alleen gericht op afbraak. Onze
kritiek richt zich niet tegen het feit dat deze regering bezuinigingsmaatregelen voorstelt,
want dat zou immers ook gebeurd zijn indien de PvdA zitting zou hebben in het kabinet.
Nee, onze bezwaren richten zich tegen de mentaliteit waarmee dit kabinet maatschappelijke
vraagstukken en vooral bezuinigingen benadert. Kenmerkend daarbij is de arrogantie van
de macht, het geen oog hebben voor de maatschappelijke gevolgen van radicale, diep in
grijpende maatregelen. Kenmerkend is ook de onverschilligheid waarmee wordt geaccep
teerd dat afbreuk wordt gedaan aan de bestaande vitaliteit in onze samenleving op de
terreinen van onderwijs, welzijn, gezondheid en cultuur. Kennelijk levert de „kwetsbare"
zachte sector te weinig economisch rendement op.
Wat ons bovendien opvalt is de technocratische kijk op de samenleving. Niet het doel
of de inhoud van een bepaalde voorziening is de eerste zorg, nee, het gaat alleen nog om
de vraag wat opheffing van de desbetreffende voorziening oplevert in het licht van de fi
nanciële taakstelling. Professor Schuyt heeft deze cynische mentaliteit en vooral ook de
maatschappelijke gevolgen daarvan haarscherp geanalyseerd. Dit regeringsbeleid leidt tot
demotivatie, desoriëntatie en woede van getroffen bevolkingsgroepen, maar voert tenslotte
tot onverschilligheid bij de bevolking. Onverschilligheid aan de top weerspiegelt zich in
groeiende onverschilligheid bij de rest van de bevolking. Dat uit zich in verschijnselen
als vandalisme en criminaliteit, belastingontduiking, zorgeloosheid ten opzichte van el
kaar, de omgeving en ten opzichte van die delen van de bevolking die buiten spel komen
te staan. Schuyt wijst er op dat deze verschijnselen op termijn leiden tot een bedreiging
van de democratie. Voor de korte termijn is het in elk geval zeker dat met dit kille sane-
ringsbeleid een enorme hoeveelheid investeringen in opleiding, ervaring, materiële goede
ren en mensen verloren gaat, waarvoor een hoge maatschappelijke prijs betaald zal wor
den. Goedkoop zou wel eens duurkoop kunnen blijken te zijn.
Meer toegespitst op de relatie tussen rijk en gemeente wil ik ingaan op het bestuurs-
akkoord dat het kabinet met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft ge-
sloten. Het akkoord bevat diverse, op zich nuttige spelregels en procedures met betrek
king tot de relatie tussen rijk en gemeente. De uitkomsten zijn echter verre van specta
culair. De symbolische waarde van het akkoord schuilt voor ons hierin, dat het akkoord
een openbare schuldbelijdenis van het kabinet Lubbers is. Het belooft zijn gedrag te ver
beteren en de gemeenten voortaan als mede-overheid te beschouwen. Weliswaar zijn de
gemeenten al vele jaren mede-overheid en Thorbecke zou zich dan ook in zijn graf om
draaien als hij van dit akkoord zou vernemen. Maar van de VNG moeten wij blij zijn dat
3
nu is vastgelegd dat bewindslieden zich zullen gedragen zoals dat behoort. Laten wij der
halve dan maar blij zijn.
Natuurlijk betekent het winst dat de VNG een structurele toevoeging van 50 miljoen
aan het gemeentefonds per 1988 heeft bedongen. Dat is het enige harde voordeel van dit
akkoord. Een soortgelijke toezegging voor 1989 en 1990 is immers boterzacht, want zij is
afhankelijk van de ontwikkeling van het financieringstekort en geeft Ruding alle kans de
hand op de knip te houden. Als wij die 50 miljoen afzetten tegen het drie maal zo hoge
bedrag dat gemeenten alleen al in de sector van het sociaal-cultureel werk moeten inleve
ren - dan praat ik alleen nog over 1987 en laat ik alle andere bekende en toekomstige
bezuinigingen nog geheel buiten beschouwing -, dan is die 50 miljoen slechts een doekje
voor het bloeden. Dat geldt te meer nu de gemeenten in de afgelopen vier jaar volgens
de evenredigheidsnorm 835 miljoen te veel hebben ingeleverd. Die onevenredige kortingen
blijven de gemeenten ook na dit akkoord als een molensteen om de nek hangen. De ge
meente Leeuwarden en vele andere gemeenten zitten niet zo maar in de financiële proble
men.
Een laatste opmerking over het bestuursakkoord. De VNG heeft in de inleiding van
het akkoord laten opnemen dat dit akkoord geen mede-verantwoordelijkheid van de ge
meenten impliceert voor het kabinetsbeleid en het regeerakkoord, maar in het eigenlijke
akkoord staat wel dat de gemeenten een evenredige bijdrage zullen leveren in „de reeds
voorziene ombuigingen en in eventueel verder nog noodzakelijke ombuigingen". Als dit al
geen carte blanche is, is het in elk geval een zin met grote risico's. De VNG loopt met
name het risico om hiermee de gevangene te worden van haar eigen akkoord.
Mijn fractie concludeert dat het bestuursakkoord zeker een aantal positieve aspecten
bevat, maar dat de nadelen wel heel zwaar wegen. Een tweede conclusie is dat de VNG
een betere vorm moet vinden om eerder terug te kunnen koppelen naar haar achterban,
de gemeenten, zodat de gemeenten op hun beurt kunnen terugkoppelen naar de commis
sies Algemene Zaken. Mede met het oog op de nog te sluiten deelakkoorden verzoek ik u
de passages uit de notulen van deze vergadering over het bestuursakkoord aan de VNG
te zenden.
Een voor de toekomst van Leeuwarden essentiële ontwikkeling in het rijksbeleid is het
veranderde denken bij de rijksoverheid over de positie van perifeer gelegen regio's bin
nen zowel het ruimtelijke als het sociaal-economische beleid. De voorloper van de vierde
nota Ruimtelijke Ordening, de notitie Ruimtelijke Perspectieven, geeft een voor Friesland
en met name voor Leeuwarden ronduit verontrustend beeld van wat ons waarschijnlijk aan
rijksbeleid te wachten staat. De hele notitie is doortrokken van de filosofie dat alle prio
riteit moet worden gegeven aan die gebieden die autonoom al de sterkste economische po
tenties hebben. Dat zijn dan vooral de randstad en enkele andere verstedelijkte gebieden
in het westen, midden en zuiden van Nederland. Groningen is de enige stad in het noor
den waaraan binnen de notitie een trekpaard-functie wordt toegekend. Dit betekent niets
anders dan dat de sterkste gebieden nog sterker worden, terwijl de economisch zwakkere
gebieden, zowel absoluut als relatief, nog zwakker worden. De verschillen tussen het
noorden en de rest van ons land worden nog groter en dat geldt ook voor de verschillen
binnen het noorden. Dit laatste treft Leeuwarden in haar hart. De kans op nieuwe be
drijfsvestigingen in dit gebied neemt daardoor af, maar ook de bestaande bedrijven zullen
niet graag willen liggen in een gebied dat door het rijk is afgeschreven. De veronder
stelling dat de perifeer gelegen gebieden wel automatisch de vruchten zullen plukken van
autonome ontwikkelingen, berust op drijfzand. Kortom, de notitie Ruimtelijke Perspectie
ven is voor Leeuwarden uiterst bedreigend.
Ook in het huidige regionaal-economische beleid krijgt het westen van het land een
zwaar accent. De voorgenomen afbouw cf beperking van de WIR-premies, de IPR-investe-
ringspremieregeling, de spreiding van bestaande rijksdiensten en de forse vermindering
van ISP-middelen en recentelijk ook EFRO-middelenbetekenen niet meer en niet minder
dan een sluipende maar onmiskenbare afbouw van het regionaal-economische beleid.
Mijnheer de voorzitter, het beleid van de drie noordelijke provincies is er op gericht
dit soort zaken niet meer bij hun naam te noemen. Een positieve presentatie van het
noorden en niet meer al te veel klagen vormen het devies. Ook mijn fractie vindt dat wij
in het noorden, in Friesland, de potenties van dit gebied positief moeten etaleren, maar
het gaat ons te ver dat je, als je keer op keer een tik krijgt, nooit meer „au" zou mogen
roepen. De terugtredende rol van het kabinet past misschien bij de huidige regeringscoa
litie, die veel meer wil overlaten aan het vrije spel dan aan maatschappelijke krachten,
maar daar zullen wij ons als PvdA nooit bij neerleggen, al was het alleen maar omdat de
werkloosheid hier duidelijk boven het landelijk gemiddelde ligt. Mede onder invloed van
demografische ontwikkelingen wordt Friesland bij ongewijzigd beleid in 1990 de provincie
met duidelijk de grootste werkloosheid in het noorden, om over haar werkloosheidspeil ten
opzichte van de rest van Nederland nog maar te zwijgen. Met deze nuchtere feiten in de
hand moeten wij het rijk consequent op zijn verantwoordelijkheid blijven wijzen en met
kracht van argumenten handhaving van regio-specifiek beleid bepleiten.