60 Kennelijk heeft hij wel bezwaren tegen de schaalvergroting. Ik heb daar minder moeite meezeker als het gaat om onderwijskundige schaalvergroting waar volgens mij met name het VBaO op is gericht. Het is ook niet voor niets dat de raad zich in het voorjaar van 1986 heeft uitgesproken voor brede scholengemeenschappen waarbij ook sprake is van een onderwijs kundige schaalvergroting. Overigens is het zo dat het rijk al niet meer denkt aan het op grote schaal invoeren van het VBaO. In deze regeringsperiode worden nog slechts 4 x 10 experimenten toegestaan. Wel denkt men aan de basisvorming in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs. De voorstellen daarvoor zullen ons in 1987 bereiken. Ook in de basis vorming is sprake van schaalvergroting, voorlopig in de visie van het kabinet alleen inhou delijk. Maar als je de basisvorming echt in wilt voeren dan ontkom je er volgens mij niet aan om ook aan schaalvergroting in de onderwijs-organisatie te denken. Tot slot de sociale dienst. De heer Buurman is het begrijp ik niet eens met het beleid van b. en w. met betrekking tot de woningdelers en de economische eenheden. Hij wijst in dat verband op een aantal punten: de onrust onder het personeel, de jurisprudentie van de Kroon en de opvattingen van het rijksconsulentschap Van onrust onder het personeel wat betreft de woningdelers is mij niets bekend. Wel is het zo dat een aantal personeelsleden een reactie heeft gegeven op het punt van de econo mische eenheden, omdat zij het daar inhoudelijk niet mee eens zijn. Nog afgezien van de wijze waarop deze medewerkers hun protest kenbaar hebben gemaakt - ik heb daar op zich wel problemen mee omdat er volgens mij betere manieren zijn om kritiek op het beleid van je werkgever kenbaar te maken dan via de krant ben ik van mening dat in de hele voorbe reiding rond het tot stand komen van deze richtlijnen er alle ruimte is geweest voor de mede werkers om daarop te reageren. Bovendien vind ik - de heer Buurman deelt die mening - dat, wanneer een dergelijke beleidslijn eenmaal door het college van b. en w. is vastgesteld, ambtenaren gehouden zijn om die loyaal uit te voeren. Reeds in maart 1985 hebben wij ons voornemen om deze beleidslijn te wijzigen voorgelegd aan het rijksconsulentschap. De rijksconsulent kon zich daarin vinden. Inmiddels is ons standpunt in feite bevestigd door de Tweede Kamer. In het per één januari 1987 in te voeren nieuwe zekerheidsstelsel is het zo dat de uiterlijke schijn niet meer beoordeeld hoeft te wor den. Bij de beoordeling of er sprake is van een economische eenheid wordt uitsluitend nog afgegaan op de feitelijke omstandigheden, dus op het feit of men samen in één huis woont en op de financiële verhouding tussen de partners voor zover daar sprake van is. In die zin is de jurisprudentie waar de heer Buurman op doelt dan ook feitelijk achterhaald. Ik ben hier mee aan het eind gekomen van mijn beantwoording, mijnheer de voorzitter. De heer Timmermans (weth.): Vrijwel alle fractievoorzitters hebben onder meer gespro ken over de nota ruimtelijke perspectieven, de aanwijzing van Leeuwarden tot stadsgewest, de actualisering van het Streekplan, de woningbouwcontingenten en het gezamenlijk optrek ken van de provincie en de gemeente. Er zit nogal wat samenhang tussen deze onderwerpen en ik zal die dan ook gebundeld behandelen. Daarna wil ik per fractie de andere opmerkingen behandelen Ik begin met de perspectievennota en in het verlengde daarvan met het stadsgewest. Het college onderschrijft graag het betoog van mevrouw De Haan met betrekking tot het be lang van deze kwestie. Het gaat om enorme ontwikkelingen die op korte en langere termijn voor het functioneren/het welzijn van onze stad van groot belang zijn. Als wij het hebben over de positie van Leeuwarden in relatie tot de aspecten op het gebied van de ruimtelijke ordening op langere termijn, dan hanteren wij als leidraad het volgende standpunt. Het stadsgewest Leeuwarden achten wij van voldoende zwaarte om van daaruit verder te gaan als het gaat om de uitbouw van de mogelijkheden voor werkgelegenheid, wonen en dergelijke. Wij vinden dat onze stad in deze regio voldoende perspectiefvolle mogelijkheden heeft. Het is dan wel noodzakelijk dat er gewerkt wordt aan de verdere versterking van het stedelijk draagvlak. Immers, voor voorzieningen is dat draagvlak nodig. Ik hanteer daarom vaak de stelling datwanneer een voorziening voor Leeuwarden verloren gaatdie voor Friesland verloren gaat. Dat betekent dat wij, als het gaat over woningbouw, de versterking van de infrastructurele voorzieningen, de culturele voorzieningen en de onderwijsvoorzieningen, moeten streven naar de versterking van dat draagvlak. Voor de verdere uitwerking en in vulling daarvan wil ik verwijzen naar enerzijds de reactie van het college op de nota ruim telijke perspectieven en anderzijds naar het rapport Stadsgewest Leeuwarden dat door het college is vastgesteld en binnenkort aan de raad zal worden voorgelegd. Een ander aspect dat genoemd is is het overleg met de provincie. Het CDA heeft gezegd dat het van belang is dat de positie van Leeuwarden als centrumplaats van Friesland wordt onderschreven, met name ook door de provincie. De PvdA heeft gesproken over de wenselijk heid te komen tot een bestuursakkoord met de provincie. D66 heeft gezegd dat de standpun ten die op dit terrein worden ingenomen door gedeputeerde staten, provinciale staten en het gemeentebestuur van Leeuwarden met elkaar moeten corresponderen. Het lijkt mij goed, mijnheer de voorzitter, dat ik even aangeef hoe wij tot op heden op dit terrein hebben ge 61 werkt. In het kader van onze reactie op de nota ruimtelijke perspectieven is zowel ambtelijk als bestuurlijk uitgebreid overleg gepleegd met het provinciaal bestuur. Hetzelfde geldt voor de voorbereiding van het rapport Stadsgewest Leeuwarden. Die discussie is van het grootste belang geweest omdat, hoe wij het ook wenden of keren, de concrete vertaling van het stadsgewest gevonden moet worden in de actualisering van het Streekplan. Het heeft geen zin om als gemeente Leeuwarden een andere visie te ontwikkelen dan die van de provin cie. Wij hebben gemeend met elkaar te moeten praten over de consequenties die moeten wor den verbonden aan de aanwijzing van Leeuwarden tot stadsgewest en welke vertaling dat moet krijgen in het bijgestelde Streekplan. Wij hebben de sterke overtuiging dat de provin cie en de gemeente Leeuwarden in dat opzicht op één lijn zitten. In verband met het voorgaande is het noodzakelijk - wij hebben daarover ook signalen van het provinciaal bestuur ontvangen - dat, wanneer wij het hebben over de invulling van het stadsgewest Leeuwarden, er een projectgroep moet komen waarin naast onze gemeente ook het provinciaal bestuur en de randgemeenten van Leeuwarden participeren. Dat betekent dat wij op korte termijn gezamenlijk projecten willen opstarten en ook willen bepleiten in de richting van Den Haag en op langere termijn visies willen ontwikkelen die voor het stads gewest en derhalve ook voor Friesland van belang zijn. Wij denken dat wij op deze heel con crete manier consequent aan de invulling van de toekomstige ruimtelijke opzet van onze stad kunnen werken. Over het punt contingentering woningbouw is ook het een en ander gezegd. Ik begin met de reactie van de PAL-fractie die zegt dat wat haar betreft de groeistad-filosofie, voor zover die er dan zou zijn, moet worden afgewezen en dat ook gedacht moet worden aan de afbouw van CamminghaburenZij komt tot die gedachte vanwege de grote leegstand. De VVD-fractie geeft een tegenovergestelde reactie. De heer Bijkersma heeft gezegd dat het absoluut noodzakelijk is dat de stad qua aantal inwoners weer gaat groeien en vindt het der halve noodzakelijk dat de contingenten worden vergroot. De reacties van PAL en VVD op dit punt zijn dus duidelijk tegengesteld. Beide reacties kunnen echter genuanceerd worden, mijnheer de voorzitter. Om misverstanden te voorkomen wil ik drie elementen aangeven die van belang kunnen zijn bij de discussie over de omvang van de contingenten. Het gaat niet aan om de groei als zodanig als een doel te zien. De groei is op zich zelf geen uitgangspunt. Leeuwarden 100.000 inwoners is niet interessant. Waar het om gaat is dat de positie van Leeu warden binnen de provincie gelijk blijft en dat het noodzakelijk is dat die, om de voorzie ningen in stand te houden, wordt versterkt. Het is dus niet een groei op zich zelf maar een groei met als functie het in stand houden van voorzieningen. Het gaat dan uiteraard niet aan om te zeggen: het interesseert ons niet hoeveel er gebouwd wordt, wij gaan zoveel moge lijk bouwen. Afgewogen zal moeten worden de vraag of wij bouwen voor leegstand. Bij de vraag of wij meer contingenten willen en of wij meer willen bouwen zal dat element een na drukkelijke rol van betekenis spelen. Kortom, ik heb deze opmerking willen maken voordat wij gaan praten over de vraag hoe wij deze zaak nu gaan vertalen. Het lijkt mij goed om eerst de huidige gang van zaken binnen de Leeuwarder situatie aan te geven. De afgelopen jaren hebben wij 500, 600, 700 woningen gebouwd en tegelijkertijd moeten constateren dat het aantal inwoners van onze stad iets afnam, gelijk bleef of een beetje omhoog ging. Als je let op het aantal gerealiseerde nieuwbouw woningen zou je dat niet verwachten. Wij bouwen dus voor een groot deel voor de gezinsverdunning. De leegstand dreigde zich op een gegeven moment nadrukkelijk te ontwikkelen. De laatste tijd is er echter wat dat betreft sprake van een positieve ontwikkeling, in die zin dat wij geen bijzonder hoge leegstand meer hebben. Er is dus geen sprake van een verontrustende situatie. Daarnaast moeten wij constateren dat onze provincie te maken heeft met een nul-migratie dan wel met een negatieve migratie. Op dat moment gaat een belangrijke rol spelen de demografische opbouw van de gemeente Leeuwarden. De opbouw van de bevolking van Leeuwarden is zodanig dat de natuurlijke groei feitelijk aanzienlijk lager is dan de gemiddelde natuurlijke groei van de ons omringende gemeenten en zeker ook van de provincie in totaliteit. De combinatie van argumenten die ik genoemd heb leidt ertoe dat wij van mening zijn dat het niet aangaat om de groei van Leeuwarden af te stemmen op de eigen natuurlijke groei. Dat zou namelijk be tekenen dat op termijn Leeuwarden qua aantal inwoners achteruit zou gaan, terwijl de natuur lijke groei van de omliggende gemeenten zodanig is dat het inwonertal zal stijgen. Daarmee komt het element van het primaire draagvlak dat noodzakelijk is voor de voor zieningen in het gedrang. Wij hebben dan ook bepleit om de groei van Leeuwarden uit te drukken in kwantitatieve zin en dat die gelijk moet zijn aan de gemiddelde groei van de pro vincie. Een en ander betekent dat er dan meer contingenten nodig zijn dan in de huidige situatie. Dat wil niet zeggen dat het aantal contingenten alleen maar kwantitatief bepaald is. In dat verband moeten ook de kwalitatieve elementen worden meegenomenbijvoorbeeld in welke categorieën van de woningbouw sprake is van leegstand. Voor die categorie zullen dan ook geen contingenten moeten worden gevraagd. Wij zullen de contingenten dus moeten halen daar waar onze concurrentiepositie met met name de randgemeenten aan de orde is. Het gaat dan vooral over de kwalitatieve kant van de koopsector. Daarnaast, laten wij dat niet ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 31