96 5 s"
de gang te gaan, maar wij spreken dan opnieuw over vrij veel geld. Het glasvezelnet blijft,
ook het gedeelte in de gemeente, eigendom van de PTT. Men verwacht echter wel subsidie
van de provincie en de gemeente. In sommige plaatsen is hierbij ook de Kamer van Koophan
del betrokken. Dat overleg zal gevoerd moeten worden. Deze zaak dient het komende jaar
onze aandacht te hebben.
De heer Buurman is nogmaals ingegaan op de ramingen wat betreft de energieprijzen en
heeft gewezen op de ramingen dienaangaande in het beleidsplan. Hij zegt dat een en ander
wordt doorgeschoven naar de toekomst, maar ik ben dat niet met hem eens. (De heer Buurman
Het zijn uw eigen woorden!) Als u een vergelijking maakt met hetgeen er aan de hand is, dan
verliezen wij jaarlijks - dat staat ook in het beleidsplan - op de stadsverwarming 1,4 miljoen
gulden. Wat de ramingen in de gassector betreft volgen wij de voorspellingen en de ideeën
die daarover door Frigas worden aangeleverd. Tot nog toe kloppen die vrij exact. Alleen
wat het elektriciteitsbedrijf betreft is er sprake van ramingen op basis van het nieuw te
sluiten inkoopcontract. Wij lopen daarmee wat risico's. Ik verwacht echter dat wij de ko
mende jaren ook die onzekerheid eruit kunnen halen en dat wij dus vrij exact kunnen ramen.
(De heer Buurman: U zegt in tweede instantie "de komende jaren", maar in eerste instantie
zei u "na afloop van het beleidsplan" dus dat betekent 1992.) Dat is een verspreking van
mijn kant geweest. Het is niet het beleidsplan, maar dit begrotingsjaar.
De Voorzitter: Wethouder Kessler heeft vergeten op één vraag van de heer Ybema ant
woord te geven. Hij krijgt van mij de gelegenheid om dat nog even goed te maken.
De heer Kessler (weth.): De heer Ybema van D66 heeft nog gevraagd of sturende be
sluitvorming in het voorjaar mogelijk is, teneinde meer invloed te kunnen uitoefenen op con
crete voorstellen in het nieuwe beleidsplan. Het lukt ons niet om dat te realiseren. Wij zitten
nu al onder grote tijdsdruk. Een extra procedure voorafgaand aan het huidige beleidsplan is
niet mogelijk. Bovendien denk ik dat het binnen de reguliere kaders, waarbij ik dan denk
aan de gewone commissievergaderingen, mogelijk is om invloed uit te oefenen. Discussies die
in dat verband gevoerd worden, vinden voor een belangrijk deel hun weerslag in het beleids
plan en dergelijke. Wat ik wel wil toezeggen is dat ik zal nagaan in hoeverre de Commissie
voor de Financiën wat meer betrokken zou kunnen worden bij de opstelling van het beleids
plan binnen de reguliere voorbereidingsprocessen.
De heer Heere weth.Mevrouw de Haan heeft gezegd dat mijn positieve reactie over
haar opmerkingen ten aanzien van het groepswonen bij haar in goede aarde vallen. De opmer
king die ik daaraan heb toegevoegd over het feit dat aanhet verspreiden van de folder niet al 1
grote verwachtingen moeten worden gekoppeld, moet zij niet uitleggen op de manier waar
op zij dat gedaan heeft. Wij gaan natuurlijk met deze zaak aan het werk. Ik heb in eerste
instantie bedoeld te zeggen dat je weliswaar zo'n folder in grote mate kunt verspreiden, maar
dat daarmee het werk natuurlijk nog niet gedaan is. Ik zeg mevrouw De Haan echter toe dat
wij dat werk met voortvarendheid zullen aanpakken.
Ik heb in eerste instantie vergeten een vraag van de heer Koopmans te beantwoorden
over de samensmelting van COL en SSKWL. Hij heeft gevraagd of het college daar met kracht
naar blijft streven. Ik kan hem dat toezeggen. Wij zullen er bij deze twee organisaties op
aandringen dat zij in laten wij zeggen 1988 zo ver zijn. Uit gesprekken die ik met beide instel
lingen heb gevoerd blijkt dat die kans er wel in zit. Een andere vraag die de heer Koopmans
hierbij stelde was wat wij denken van het idee om in de richting van de gesubsidieerde instel
lingen zowel in de financiële sfeer als in de sfeer van de inhoudelijke effectmeting wat scher
per te gaan optreden en wat meer gegevens te verzamelen om met behulp daarvan tot een
analyse van het gevoerde beleid te komen. De voorzitter heeft in eerste instantie in algemene
zin al gesproken over een systematische analyse van het beleid. Ook op dit punt is dat zeker
van toepassing. Wij zullen hierop in het kader van het Sociaal-cultureel Plan terugkomen.
Misschien kunnen wij komen tot het aanwijzen van een aantal instrumenten met behulp waar
van die analyse zou kunnen worden gemaakt.
In de richting van de heer Bijkersma kan ik zeggen dat ik zijn opmerking over het maat
schappelijk werk nu wat beter begrijp. Maar zijn conclusie dat verschraling dan maar moet
worden geaccepteerd wordt op zichzelf niet door het college onderschreven.
Het leek er eerst even op, mijnheer de voorzitter, dat ik in de richting van de heer
Duijvendak geen enkele opmerking meer zou hoeven te maken. Dat zou mij hebben gespeten,
want het is wat dat betreft bijna net als in de conferences van Wim Kan. Als je daarin niet
werd genoemd als politicus, dan was dat op zich zelf carrière-bedreigend. Nu is het niveau
van de conference van de heer Duijvendak nog niet van dusdanige aard dat ik zo iets zou
vrezen, maar het is toch wel leuk om ook nog eens wat tegen hem te kunnen zeggen. Het gaat
over het buurtbeheer en de vraag of daarover een toezegging is gedaan. Ik heb zojuist even
aan mijn ambtelijke medewerkers gevraagd of zij zich daar iets van herinneren, maar dat is
niet het geval. Ik zeg toe dat ik nog eens heel nauwkeurig zal nagaan aan de hand van de no
tulen van de bespreking destijds of ik een dergelijke toezegging heb gedaan. Is die toezeg-
97 5^
ging gedaan, dan zal die uiteraard worden nagekomen. Overigens wijs ik erop dat, als ik die
toezegging gedaan zou hebben, dat op gespannen voet zou kunnen staan met dat wat daar
over in het collegeprogramma wordt gezegd. Er wordt daarin namelijk gezegd dat er een al
gemene inspraakverordening moet komen en dat ook de mogelijkheid van een consultatief
referendum in dat kader wordt onderzocht. Met andere woorden, deze zaak is daar toch wel
in een iets ander verband geplaatst. Ik sluit niet uit dat in de reacties die momenteel bin
nenkomen op de nota buurtbeheer ook aan dat punt aandacht wordt besteed. Wij zullen daar
dan in de nadere stantpuntbepaling wel op terug moeten komen.
Er zij nu dus twee mogelijkheden: of ik heb een toezegging gedaan die dan zal worden
nagekomen of er wordt om andere redenen al op deze kwestie ingegaan. Of dat dan leidt tot
een uitgewerkt voorstel - ik ben het met de voorzitter eens dat nog moet worden nagegaan
op welke wijze dat zou kunnen worden aangepakt - waag ik te betwijfelen, maar wij zullen er
in ieder geval iets van moeten zeggen.
Dan de motie van D66 over de ouderenvoorzieningen. Uiteraard heeft het college waarde
ring - ik heb dat in eerste instantie ook al gezegd, maar misschien is dat niet overgekomen
en daarom zeg ik het nu nogmaals - voor de goede bedoelingen van de heer Ybema op dit
punt. De andere fracties hebben hun beleidsondersteuning echter gegoten in de vorm van:
wij zijn het eens met de reactie van het college zoals die er ligt. Naar mijn gevoel had de
heer Ybema daarmee ook kunnen volstaan, althans het college vindt dat daarmee volstaan kan
worden. Er is dus geen behoefte om nog een keer een zo expliciete uitspraak te doen als de
heer Ybema doet, omdat alle elementen waarop hij in zijn overwegingen en besluivorming doelt
al zijn meegenomen en al nadrukkelijk onder de aandacht zijn gebracht. Ik breng dan nog
maar niet, want dat zou een beetje flauw zijn, de formuleringen ter sprake die betrekking
hebben op alle Friese gemeenten, want daarover beslissen wij natuurlijk niet in deze raad.
Er zou dus niet alleen een aanpassing moeten plaatsvinden wat betreft het woordje "nu"
maar ook wat betreft dat laatste element. De heer Ybema hoeft dat niet te doen, want het col
lege vindt de motie nog steeds overbodig hoewel wij inhoudelijk - dat constateer ik met vreug
de - op dezelfde lijn zitten.
Ik wil het hierbij laten, mijnheer de voorzitter.
Mevrouw Vlietstra (weth.): PvdA, PAL en D66 hebben in grote lijnen instemming betuigd
met mijn beantwoording en dat ontslaat mij van de noodzaak daar nog op in te gaan. Ik zal dat
dan ook niet doen. Wel wil ik nog een aantal opmerkingen maken naar aanleiding van hetgeen
de heren Koopmans, Bijkersma en Buurman hebben gezegd.
Ik begrijp, mijnheer Koopmans, dat u mijn verwijzing naar de consequenties van bezuini
gingen voor het bijzonder onderwijs wat misplaatst vond. Wellicht heeft u mij verkeerd be
grepen. Ik heb niet meer willen zeggen dan dat door deze maatregelen niet alleen bij het open
baar onderwijs maar ook bij het bijzonder onderwijs arbeidsplaatsen zullen verdwijnen en dat
ik dat een zorgelijke aangelegenheid vind. (De heer Koopmans: Dat heb ik heel goed begre
pen, maar waarom die verwijzing naar mij?) In zijn algemeenheid is werkgelegenheid een heel
belangrijke zaak in onze stad. Het is terecht dat wij ons zorgen maken als er maatregelen op
ons afkomen die dat onmogelijk maken.
De heer Koopmans is geschrokken van de kosten die een basisvoorziening tussenschoolse
opvang met zich meebrengt. Hij vraagt zich af of iets dergelijks op wijkniveau wellicht goedko
per zou zijn. Ik weet niet of dat zo is. Als je deze vorm van kinderopvang wijksgewijs zou or
ganiseren dan zou je wellicht in de overhead-sfeer kunnen bezuinigen. Maar ik heb van de
begeleidingscommissie begrepen dat die uitgaat van één betaalde beroepskracht op 16 leerlin
gen en dan maakt het niet zoveel uit of je deze activiteit per school of wijksgewijs organiseert.
Het gaat er dan meer om welke norm je hanteert en hoeveel beroepskrachten er tegenover
een bepaald aantal kinderen komen te staan. Er blijft hier dus sprake van een heel dure ac
tiviteit, ook al ga je die wijksgewijs organiseren. Deze materie komt terug in februari/maart.
De begeleidingscommissie werkt nu een aantal voorstellen uit en zal daarmee omstreeks die
tijd klaar zijn. Op dat moment kunnen wij dan opnieuw over een basisvoorziening praten.
De heer Bijkersma heeft gezegd dat hij bewust niet is ingegaan op de bezuinigingen in
het onderwijs. Hij heeft daar wel oog voor, maar komt vervolgens met de opmerking dat er
veel te ruim wordt gegeven aan het onderwijs. Ik ben dat absoluut niet met u eens, mijnheer
Bijkersma. De onderwijsuitgaven in onze gemeente bestaan in de eerste plaats uit noodzake
lijke uitgaven waar een rijksvergoeding tegenover staat. Daarnaast doen wij uitgaven op ba
sis van besluiten die wij als raad in het verleden hebben genomen met betrekking tot zaken
waar geen rijksvergoeding tegenover staat, maar waarvan wij wel gezegd hebben dat wij die
belangrijk vinden. Ik denk bijvoorbeeld aan het schoolzwemmen. Naar mijn idee geven wij
geen cent meer uit dan de posten die ik zojuist heb benoemd. In die zin ben ik het dus abso
luut niet met u eens, mijnheer Bijkersma. (De heer Bijkersma: Dat heb ik juist bekritiseerd.
Wij zijn daar al meerdere malen op ingegaan en daarom heb ik dat nu niet weer gedaan.) Ik
neem aan dat u daar in toekomst ongetwijfeld weer op terug zal komen.
De heer Bijkersma heeft nogmaals gesproken over het minimabeleid. Ik denk dat hij daar
toch een ander beeld bij heeft dan het college. Het gaat bij het minimabeleid niet zozeer om