no 9 nio behandelende het door de PAL-fraetie geclaimde punt over de wijze van (niet-)beantwoording van vragen inzake het politie-op- treden in de Schoolstraat c.a. in 1985 en de opstelling van de ge meente inzake de voorstellen tot schikking, overwegende dat: - de schriftelijke vragen, dd. 25 november 1985, namens de PAL- fractie gericht aan de burgemeester over de verslaggeving in zake de gebeurtenissen Arendsstraat/Schoolstraat en de behan deling hiervan in de Commissie voor Openbare Orde van dins dag 12 november 1985 slechts voor een deel gaan over de ge beurtenissen in het weekend 13/14 september; - de aan te spannen civiele procedure zich strikt beperkt tot de gebeurtenissen in het weekend 13/14 september 1985; - met name de vragen genummerd 7, 8, 9, 10 en 11a handelen over gebeurtenissen die elders en na het weekend 13/14 sep tember 1985 hebben plaatsgevonden en dus zonder bezwaar be antwoord kunnen worden, besluit er bij de burgemeester op aan te dringen de schriftelijke vragen namens de PAL-fractie, dd. 25 november 1985, genummerd 7, 8, 9, 10 en 11a op korte termijn te beantwoorden." Ook deze motie is mede-ondertekend door de heer Van der Wal. De Voorzitter: Zoals ik heb toegezegd zal ik bij de beantwoording tegelijkertijd een stukje meenemen van de algemene beschouwing die de heer Duijvendak gisteren namens de PAL-fractie heeft gehouden en waarin hij een aantal dingen met betrekking tot deze zaak aan de orde stelt; ik hoef dat dan later in het betoog niet te herhalen. Ik heb wat moeite, om het heel zacht uit te drukken, met de gekozen terminologie, die de feiten wel iets uit hun verband rukt. In zijn algemene beschouwing zegt de heer Duijvendak: „Al weer meer dan een jaar geleden de rellen in de Schoolstraat. Het politie optreden was op zijn minst discutabel. Reeksen vragen over gesteld, die kennelijk zo to the point waren dat er door de burgemeester met verdachtmakingen op gereageerd moest worden. Nu lijkt tijdrekken de tactiek te worden om verantwoording aan de raad te ontlo pen met het argument dat de zaak onder de rechter is." Ik moet dan toch het geheugen opfrissen. Er is terstond na de rellen een zeer uitgebreide openbare commissievergade ring in deze raadzaal gehouden met een beduidende inspraak vanaf de publieke tribune. Ik wijs u er op dat dat de eerste keer was dat in deze gemeente over een zaak waar de politie bij betrokken was in het openbaar is gediscussieerd. Wanneer dan wordt gezegd dat ik mij aan verantwoordingsverplichtingen onttrek, dan ben ik zo vrij om dat met kracht van de hand te wijzen, want dat is een onjuiste voorstelling van zaken die de werkelijkheid geweld aandoet. Ten aanzien van de suggestie dat tijdrekken de tactiek lijkt te worden wil ik er op wijzen dat niet ik en niet wij hebben gekozen voor de uiter mate omslachtige procedure die gevolgd is. Het is een procedure die de betrokkenen zelf hebben gekozen in plaats van rauwelijks te gaan dagvaarden en procederen. De conse quenties van de keus voor deze procedure - dat heeft men geweten - was dat het relatief lang zou gaan duren. Ik wijs er op - de heer Duijvendak zal dat niet zo bedoeld heb ben - dat hij met het alvast geven van een oordeel over de inhoud van de getuigenver klaringen op de stoel is gaan zitten van tenminste de raadsman van de betrokkene en ze ker van de rechter. Het komt mij voor dat de beoordeling van een en ander nu maar aan de onafhankelijke rechter moet worden overgelaten. Ik kan de thans aangeleverde argumenten op de voet volgen, want voor een groot deel heb ik die al beantwoord. Waarom is het schikkingsvoorstel van de hand gewezen? Omdat het niet gaat om verwijtbaarheid, maar om aansprakelijkheid, die veel verder gaat dan dit enkele geval. Het kan best zijn dat, als in dit geval met een zeker gemak tot schikking wordt overgegaanhet aantal gevallen dat zich daarna aandient de kosten veel hoger opjut, al moet ik toegeven dat de kosten van juridische bijstand ook aanzienlijk zijn. Het juiste bedrag heb ik nog niet ter beschikking, maar de taxatie van de heer Duijvendak dat deze kosten de 10.000,hebben overschreden kan veilig worden aange nomen; ik denk zelfs dat ze de 15.000,-- wel hebben overschreden. Ik denk dat er min stens evenredigheid is met de kosten die door de tegenpartij zijn gemaakt, althans voor de prestatie die door de raadsman van de tegenpartij is geleverd. Het komt mij voor dat de prestatie van de raadsman van de tegenpartij, om het nu zo maar uit te drukken, noodzakelijkerwijs groter heeft moeten zijn dat de prestatie van de raadsman van de ge meente, omdat laatstgenoemde slechts een beoordeling van de gang van zaken hoefde te geven. Dat zo zijnde zijn er inderdaad beduidende bedragen mee gemoeid, zij het dat die slechts voor een deel voor rekening van de gemeente zijn. Het in het midden laten waar nu eigenlijk de verwijtbaarheid ligt bevredigt, dunkt mij, niemand. Er zijn allerlei zaken gezegd naar alle kanten toe. Het komt mij voor - het is ook de weg die de betrokkenen zelf hebben gekozen - dat het nu tijd wordt dat de onafhankelijke rechter maar eens een uitspraak doet over de vraag waar de aansprakelijkheid precies ligt. Het is dan ook om die reden dat ik geen behoefte heb aan het schikkingsvoorstel en de raad er met nadruk op wijs dat aanvaarding van deze schikking wel eens gevolgen zou kunnen hebben die op dit moment moeilijk zijn te overzien. Bij de vragen waarover de heer Duijvendak het heeft zijn een paar opmerkingen te maken. Hij zegt dat er vragen bij zijn die niet op het betreffende weekeinde betrekking hebben. Dat geef ik terstond toe, maar het zijn tegelijkertijd vragen die betrekking heb ben op een aaneensluitende reeks van gebeurtenissen, waarbij niet het ene element kan worden gehanteerd zonder naar het andere te verwijzen. Gelet op deze verwevenheid komt het mij voor dat een behoorlijke beantwoording van de vragen, zonder de gelegen heid te hebben ook te verwijzen naar elementen die eerder in de reeks van aaneengescha kelde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, geen goede gang van zaken is. Daarnaast heeft de raadsman van de gemeente met kracht geadviseerd om te stoppen met het beder ven van de sfeer om daarmee gewoon de onafhankelijkheid en de zuiverheid van de oor deelsvorming door degenen die dat moeten doen zoveel mogelijk te bevorderen. Ik wijs u er op dat ik geen absolute weigering heb gegeven om de vragen te beantwoorden, maar dat ik de beantwoording heb opgeschort. De heer Duijvendak zal hierop wellicht antwoor den dat die opschorting lang duurt - hij heeft dat ook al gedaan -, maar dan blijf ik er naar verwijzen dat het niet mijn keus is geweest om deze uiterst omslachtige procedure te volgen. De heer Duijvendak probeert nu via een motie toch een antwoord los te weken. Ik heb daar moeite mee, want ik wil u er naar verwijzen dat het beantwoorden van vra gen - dat is een element van het verantwoording afleggen dat in dit geval in een openba re commissievergadering heeft plaatsgevonden - beheerst wordt door het Reglement van orde. Het Reglement van orde kent geen bepaling voor vragen die betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van de burgemeester. Het heeft wel een artikel dat betrekking heeft op b. en w. Het is alleszins redelijk er vanuit te gaan dat na de wijziging van de Gemeentewet het betreffende artikel 47 analoog moet worden toegepast op de burgemees ter. Daarin staat dat ieder lid zonder verlof van de raad aan b. en w. schriftelijk vragen kan stellen over het door hen gevoerde bestuur van de huishouding van de gemeente. In het tweede lid - en daar gaat het om - staat: „Indien b. en w." - in dit geval alleen b. - „bezwaar hebben tegen het beantwoorden der vragen" - alleen het hebben van bezwaar is dus voldoende -, „dan delen zij dit aan het lid dat de vragen heeft gesteld mee. Tenzij gewichtige redenen zich daartegen naar hun oordeel verzetten, motiveren zij in die mede deling hun bezwaar tegen de beantwoording." Ik constateer dat ik correct overeenkomstig het bepaalde in artikel 47 van het Reglement van orde heb gezegd dat ik bezwaar heb te gen het beantwoorden van de vragen. Ik heb daarbij het motief aangereikt dat naar mijn mening voor een juiste oordeelsvorming, zo lang de zaak onder de rechter is, niets door mij via de beantwoording van vragen in de openbaarheid moet worden gebracht. De motie die is ingediend haalt in feite artikel 47 van het Reglement van orde onderuit. Het komt mij voor dat, als een dergelijke motie zou worden aangenomen, een besluit valt waarvan de aanvechtbaarheid wel eens heel groot zou kunnen zijn. Ik meen in eerste instantie hiermee te moeten volstaan en ik geef de heer Duijvendak de gelegenheid om in tweede termijn het woord te voeren. De heer Duijvendak: Dank u wel, mijnheer de voorzitter. U hebt bij uw beantwoor ding een aantal elementen uit onze algemene beschouwingen betrokken. Gemakshalve zijn wij akkoord gegaan met het doorschuiven van die alinea's uit onze algemene beschouwin gen naar dit punt. Ik moet zeggen dat de combinatie mij op dit moment toch onjuist lijkt, maar dat komt omdat u daar op een bepaalde manier op ingaat. Ik heb door middel van het indienen van met name de eerste motie willen aangeven dat wij vandaag niet inhoude lijk willen praten over wat er in de Schoolstraat is gebeurd. Ik heb in onze algemene be schouwingen niet gezegd dat wij daarover zelf geen oordeel hebben. Mijns inziens heeft iedereen die het proces-verbaal heeft gelezen op zijn minst een indruk over hetgeen zich daar heeft afgespeeld. Wat dat betreft wil ik er voor waken om nu met u in debat te gaan over de inhoud van de zaak. Ik wil wel reageren op twee dingen die u hebt gezegd en waarmee u naar mijn idee wilt suggereren dat er tot nu toe al erg veel informatie aan de raad is verstrekt. Ik denk dat dat niet juist is. Ik ben het eens met uw opmerking dat de gehouden openbare commissievergadering, nadat zich een aantal zaken in de Schoolstraat had voorgedaan, tamelijk uniek was, in die zin dat van de kant van de pu blieke tribune en vanuit een aantal raadsfracties stevige kritiek werd geuit en veel vra gen werden gesteld. Niet uniek was het informatiegehalte dat van de kant van de burge meester kwam. Er werd namelijk zo goed als geen antwoord gegeven, omdat de burge meester keer op keer herhaalde dat het definitieve politieverslag nog niet aanwezig

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1986 | | pagina 56