6
Uw pleidooi om niet meer te regelen dan nodig kan denk ik op brede instemming rekenen
Uiteraard kan er verschillend worden gedacht over de vraag wanneer die noodzaak zich wel
of niet aandientHet is belangrijk om tot voor een ieder heldere en voor de overheid hanteer
bare regelgeving te komen. Elke bureaucratische ballast behoort daarbij vermeden te worden.
Toevallig las ik dit weekend dat maar liefst de helft van de Amsterdamse gemeentelijke regelgeving
achterhaald blijkt te zijn en dus kan worden opgedoekt. Veel oude regelingen blijken daar,
ondanks nieuwe voorschriften of maatschappelijke ontwikkelingen, niet te zijn ingetrokken.
Zo geldt bijvoorbeeld in Amsterdam nog een regeling uit 1919 om zand beschikbaar te stellen
om daarmee hoefgetrappel en kargeratel op de openbare weg te dempen in het belang van
zieken. Het is misschien goed onze eigen gemeentelijke regelgeving ook eens systematisch te
toetsen.
Andere door u in uw rede aangestipte zaken, mijnheer de voorzitter, zijn uitvoerig bij
de behandeling van de begroting en het beleidsplan aan de orde geweest.
Rest mij dan ook u en de uwen zowel in uw bestuurlijk als in uw persoonlijk leven een in
alle opzichten voorspoedig 1987 toe te wensen.
De Voorzitter: Ik dank u zeer. Wij gaan over tot de behandeling van de agenda.
Punt 1
De notulen worden ongewijzigd vastgesteld.
Punt 2 (bijlage nr. 10).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het advies van de Raadsadviescommissie voor de
Beroep- en Bezwaarschriften.
Punt 3 (bijlage nr. 11).
De Voorzitter: Aan de orde is Advies inzake het beroepschrift van BV A.F.I. namens
D. Hofstra.
De heer J.F. Janssen: Deze zaak, mijnheer de voorzitter, heeft een voorgeschiedenis.
Voordat de heer Hofstra een vergunning kreeg tot aanleg van een jachthaven op deze plaats
was er nogal wat tegenkanting uit de buurt van SnakkerburenToen de heer Hofstra in het
bezit werd gesteld van een ontgrondingsvergunning en met zwaar materiaal begon te graven
werd dit vanuit de buurt direct aangegrepen om de zaak stop te zetten, omdat geen onthef
fing was aangevraagd om met grote wagens over de B-wegen te rijden. In plaats van een
ontheffing aan te vragen, die de gemeente had moeten verlenen, maakte de heer Hofstra een
grondopslag op geringe afstand van de aanwezige bebouwing langs Oan'e Dyk. Daarna werd
door omwonenden herhaaldelijk geklaagd over gebrek aan uitzicht en over wateroverlast.
Daarnaast schaadde de opgeworpen grond het aanzicht van de omgeving in dit landelijk ge
bied. Verschillende wethouders of raadsleden die al dan niet via het overleg met de dorpen
met de omwonenden in contact kwamen, kregen herhaaldelijk de vraag voorgelegd of er niets
aan deze grondopslag te doen was.
De gemeente trad van tijd tot tijd in contact met de heer Hofstra om langs minnelijke weg
te trachten dit probleem op te lossen. Vanaf mei 1986 werd er wel grond afgevoerd, maar
men kwam niet tot het geheel opschonen van het terrein. De gemeente ging ondertussen in
onderhandeling met de heer Hofstra over de verkoop van een nabij gelegen perceel, maar dit
stuitte bij de heer Hofstra op onoverkomelijke bezwaren met betrekking tot de voorwaarden
en het boetebeding dat overigens in elke verkoopakte staat van minimaal f. 50.000, Daar
mee was opnieuw de zaak vertraagd, zeer tot ongenoegen van de mensen die steeds maar op
de modderbulten uit bleven zien. En of de begroeiing al dan niet bijdroeg tot de hinder doet
misschien niet zoveel ter zake. De hinder was duidelijk aanwezig.
Hierop besloot het college de zaak maar eens definitief aan te pakken en sommeerde de
heer Hofstra binnen één maand het terrein te egaliseren. De heer Hofstra voldeed aan de
termijn, maar ging gelijktijdig in beroep. Het resultaat ligt hedenavond voor ons. De meer
derheid van de Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften vond de termijn van één
maand om te komen tot opschoning van het terrein te kort
Ik vind, gezien de voorgeschiedenis en de lange termijn waarop de heer Hofstra reeds
gelegenheid was gegeven om de modderbulten op te ruimen - samen met de langdurige over
last die omwonenden hiervan ondervonden -, één maand een alleszins redelijke termijn. Ik
ben dan ook van mening dat het beroepschrift ongegrond verklaard moet worden, waarbij ik
hoop dat naast de PvdA-fractie ook andere fracties mij hierin zullen volgen. Mocht dat niet
het geval zijn, dan ben ik van mening dat het bezwaarschrift deels gegrond moet worden
verklaard omdat de commissie geen bezwaar heeft geopperd tegen de aanschrijving tot ver
wijdering maar wel tegen de termijn van één maand. Daarom zou het beter zijn de aanschrij
7
ving gegrond te verklaren voor zover gebaseerd op artikel 31, lid 1, van de Woningwet en
op artikel 299, lid 1, sub f, van de Bouwverordening. Daartoe zou het raadsbesluit onder
punt I moeten vervallen. Mocht het zover komen dat mijn voorstel wordt afgewezen, dan zal
ik met een motie tot wijziging komen.
De heer Buurman: Mijnheer de voorzitter, mijn fractie stelt zich achter de overweging
van de commissie dat na gedogen van vier jaar lang van de bestaande toestand, terwijl reeds
een deel van de grondhopen was verwijderd, een plotselinge aanschrijving met een maximale
termijn van één maand met dreiging van politiedwang in strijd is met het beginsel van behoor
lijk bestuur. Dit geldt evenzeer voor de hantering van artikel 31, lid 1, van de Woningwet
daar noch gevaar noch dusdanig ernstige hinder aanwezig was dat onmiddellijk ingrijpen ge
rechtvaardigd was. De gemeente heeft ook boter op het hoofd.
Het besluit is echter wel wat tegenstrijdig geformuleerd. Onder punt I wordt voorgesteld
het beroepschrift gegrond te verklaren. Dit schept onduidelijkheid. Het zou betekenen dat
de hele beschikking wordt vernietigd. De heer Hofstra krijgt echter niet helemaal zijn zin.
Enige coulance is echter op haar plaats. Onder punt II van het besluit wordt wel degelijk
gezegd dat a. de grond weg moet en b. dit moet gebeuren binnen twee maanden. Het gestel
de onder punt I van het besluit zal dan ook naar mijn mening als volgt moeten luiden: "Het
beroepschrift van B.V. A.F.I. namens D. Hofstra gedeeltelijk gegrond te verklaren.
De heer Stassen Mijn fractie (minus de college-leden) kan er in principe van harte mee
instemmen dat aan ongewenste situaties als deze - de heer Janssen is daar ook op ingegaan
die bovendien door visuele aantasting een toenemende ergernis vormen voor de omwonenden,
door doortastend optreden van het gemeentebestuur een eind wordt gemaakt. Nu een andere
burger zich echter door dit optreden in zijn belangen geschaad voelt, dient de raad zich uit een
oogpunt van de ook aan die burger toekomende rechtsbescherming te buigen over de vraag
of de bestreden beschikking van b. en w. wel of niet in stand kan blijven. In dit beroep op
de raad dient toetsing plaats te vinden van de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de
beslissing van b. en w. In verband met deze criteria van rechtmatigheid en doelmatigheid
merk ik het volgende op.
Het bestuurlijk handelen van b. en w. in deze ontmoet kritiek van bedoeld deel van mijn
fractie. Van de onderhandelaars- of bemiddelaarsrol is namelijk zonder enige tussenstap, bij
voorbeeld in de vorm van een schriftelijke waarschuwing, overgegaan op de rol van een iet
wat grimmige rechtshandhaver en dat pas, zoals ook de heer Buurman heeft gezegd, na vier
jaar toen al twee-derde deel van het opruimkarwei geklaard was.
Een van de pijlers van de aanschrijving, namelijk artikel 299, lid 1, sub f, van de Bouw
verordening achten wij niet deugdelijk. De in de aanschrijving genoemde termijn van één
maand achten wij, mede vanwege de abrupte rolverdeling van de gemeente, onaanvaardbaar
kort. Tot slot achten wij toepassing van artikel 31 van de Woningwet - de voldoening bij voor
raad - slechts terecht bij gevaar of ernstige hinder. Als er van ernstige hinder sprake zou zijn
geweestdan achten wij de gedooghouding gedurende vier jaar onbegrijpelijk en leveren de
overwegingen daarvoor in de aanschrijving bovendien onvoldoende grond, omdat daarin
slechts eenmaal de kwalificatie "hinder" en niet "ernstige hinder" voorkomt.
Concluderend is bedoelde meerderheid van de CDA-fractie van mening dat zij voldoende
termen aanwezig acht om het beroep gegrond te verklaren, de aanschrijving te vernietigen en
een nieuwe beschikking af te geven conform het concept-besluit.
De heer Keuning: In de raad doet zich in zeker opzicht een kleine herhaling voor van de
debatten die binnen de commissie zijn gevoerd. Ik zal daar van mijn kant dan ook maar mee
doorgaan. In de beschikking zitten een aantal elementen die nadere bespreking behoefden.
Allereerst de gronden waarop de beschikking rust en die genoemd staan in de Bouwver
ordening. Het gaat daarbij om twee artikelen die b. en w. daarin genoemd hebben. De com
missie heeft moeten constateren dat het beroep op een van die artikelen naar haar mening
niet deugde, namelijk hoe men een hinderlijke begroeiing eventueel zou kunnen bestrijden.
Mijnheer de voorzitter, als op de muren van een huis klimop groeit en wanneer iemand dat
buitengewoon hinderlijk vindt, dan gaat men niet een beschikking nemen om het huis af te
breken. Men gaat hoogstens een beschikking nemen die erop gegrond is de begroeiing te
verwijderen. In het voorliggende geval heeft de hantering van bedoeld artikel gediend voor
een ander doel dan waarvoor het artikel is geschreven. In de Wet arob is deze grond ook
genoemd namelijk détournement de pouvoir, dat wil zeggen dat je een wettelijke bevoegdheid
gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die gegeven is en dat kan niet.
De commissie heeft vervolgens gezegd dat het andere artikel acceptabel is. Maar ook dan
heb je weer met een paar dingen te maken. Allereerst de hantering van de bevoegdheid om
een beschikking te geven met politiedwang. Een dergelijke bevoegdheid moet men niet te snel
hanteren en bovendien moet men daar behoorlijke regels bij in acht nemen. Een van die regels
is dat men betrokkene van te voren aanzegt en waarschuwt dat hij iets moet doen en dat,
wanneer dat niet gebeurt, politiedwang wordt toegepast. De commissie heeft uit de stukken
moeten concluderen dat de gemeente dat helemaal niet gedaan heeft. Er is geen enkel schrif
telijk stuk door de vertegenwoordiger van de gemeente overgelegd waaruit dat bleek. Het