10 yn it neidiel fan it eigenlike doel. KRIC moat syn doel net wer foarby sjitte. Sa't it no giet liket dat der wol wat op, yn ferban mei de opfang fan bütenlanners dy't hjir asyl freegje. Der sil gau düdlikheid komme moatte oer de posysje fan de groep dy't dêr no ünderdak fynt. Yn syn algemienheid moat de gemeente der om tinke dat opfang fan bütenlanners keppele wurde moat oan de nedige middels fan it ryk. De fraach is dus: Wat bart der mei dizze groep wat binne de foarütsichten? Ta beslüt noch dit. Ik hoopje dat de nije hüsfêsting mei faasje realisearre wurdt. It pan dêr't no de opfang yn halden wurdt is te folie ferinnewearreDêr kin men gjin gasten yn üntfange. It KRIC is mei in soarchsume taak dwaande. Wy sille dat dan ek mei de nedige soarch begeliede moatte. De heer Buurman: Wat de te vergoeden reiskosten aangaat wil mijn fractie uitdrukkelijk stellen hiermee akkoord te gaan, omdat hier sprake is van een uitzonderlijke noodsituatie. Wij moeten dit benadrukken, anders ligt precedentwerking voor de hand. De subsidie op reiskosten is eenmalig en heeft dus geen structureel karakter. KRIC zal alles moeten doen om vrijwilligers die uit Leeuwarden afkomstig zijn te werven. De heer Duyvendak: Een tweetal opmerkingen. Eerst iets over punt 4, de organisatie van de instelling, en dan met name over punt 4.1, het management. B. en w. menen hier een soort algemene organisatie-opvatting te moeten destilleren, waarin wordt gezegd dat het collectief besturen "van invloed is geweest op de slagvaardigheid van handelen van de mede werkers alsmede van de instelling als geheel". Wij hebben ons verbaasd over die uitlating. Zeker nu het CDA nog een rijtje toevoegt aan de voorwaarden waaraan het bestuur van het KRIC moet voldoen vraag ik mij af of wij ons als raad er überhaupt mee moeten bemoeien. Ik kan mij herinneren dat wij bij de vaststelling van de Algemene Subsidieverordening een artikel hebben opgenomen over het democratisch functioneren van instellingen. Die eis lijkt mij voldoende voor dit soort instellingen. Wij hoeven ons mijns inziens verder niet te be moeien met de organisatievorm van gesubsidieerde instellingen. Over de subsidiëring het volgende. Ik sluit mij van harte aan bij de vraag van de kant van de PvdA over een mogelijke precedentwerking. Ik heb er in de commissie op gewezen dat het mij beter lijkt om heel stringent de voorwaarden nader aan te geven waaronder in dit geval het KRIC als een uitzondering wordt beschouwd. In de raadsbrief staat wel dat er sprake is van een uitzondering, maar er zijn nog méér instellingen die afhankelijk zijn van vrijwilligers die buiten Leeuwarden wonen. Ik vraag mij af hoe b. en w. er aan zullen ont komen om ook die instellingen, al is het dan maar tijdelijk, subsidie te geven voor de vrij willigers die buiten Leeuwarden wonen. Met andere woorden, het was beter geweest om nu stringenter aan te geven waarom het KRIC een uitzondering is. De heer Ybema: Mijn fractie stemt graag in met dit voorstel, met name wat het punt ver goeding voor vrijwilligers betreft. Ik wil één opmerking maken. Deze oplossing heeft alleen betrekking op het jaar 1987, hetgeen zou kunnen betekenen dat als het jaar vordert het pro bleem van onkostenvergoedingen opnieuw op KRIC afkomt, met alle consequenties van dien. Men zou ook kunnen zeggen dat de regeling die thans wordt getroffen alvast een voorschotje is op hetgeen waarschijnlijk zal worden geregeld in het kader van de beleidsnotitie facilitei ten voor vrijwilligers. In die zin lopen wij dan vooruit op die discussie. Met name in dat kader moeten dit soort situaties, inclusief de onkostenvergoeding vrijwilligers KRIC, defini tief op een heel goede manier worden geregeld. De heer Heere (weth.): Ik zal niet ingaan op de geschiedenis die hieraan vooraf is ge gaan, maar mij beperken tot de opmerkingen die ten aanzien van het voorliggende raads voorstel zijn gemaakt. Het gaat dan vooral om de reiskostenvergoeding, waarbij ik consta teer dat de sprekers hebben meegedeeld het eens te zijn met het voorstel zoals het hier voor ligt, maar daarbij vrijwel unaniem in verschillende bewoordingen vragen naar een mogelijke precedentwerking. Het college is van mening dat èn door de formulering zoals die in het raadsvoorstel is gebruikt èn door het volstrekt eenmalige karakter van precedentwerking in algemene zin geen sprake kan zijn. Dat gevoelen van het college wordt nog versterkt door de zo nadrukkelijk geuitte opmerkingen van uw kant. Wij hebben er goede nota van genomen dat ook de raad van mening is dat hier een unieke eenmalige, zeer uitzonderlijke en wat voor andere epitheta daar nog verder aan kunnen worden toegevoegd, situatie is ontstaan. Ook zou het woord noodzakelijke er nog aan kunnen worden toegevoegd. De heer Duijvendak zegt dat ook andere instellingen - hij heeft daarvan enkele genoemd in de raadsadviescommissie - mogelijkerwijs een beroep zouden kunnen doen op deze subsidie regeling en hij en de heer Ybema hebben daarbij verwezen - dat doet het college trouwens ook - naar de notitie in het kader waarvan die wat bredere benadering wellicht kan worden geplaatst. Als de heer Duijvendak het dan heeft over stringentere voorwaarden, dan moet ik zeggen dat in die notitie een aantal heel stringente bepalingen staan die wij mijns inziens ook op dit punt zouden kunnen toepassen. 11 Dan de vraag van de heer Van Olffen met betrekking tot het minimale aantal vrijwilligers van 20. Wij hebben dat op de eerste bladzijde van het voorstel onder punt 2 voorzichtig ge formuleerd. Wij hebben gezegd dat wij denken dat daarbij minimaal 20 medewerkers nodig zijn. Naar het ons voorkomt moet de vereniging in staat zijn eind 1987 over een dergelijk aantal te kunnen beschikken. Mijns inziens is het goed in ieder geval een indicatie te geven van een orde van grootte waaraan wordt gedacht. Mij lijkt het woord "voortbestaan", dat de heer Van Olffen in dit verband heeft gebruikt, een wat te zware uitdrukking is. In ieder geval weet men nu waaraan men toe is, hetgeen de duidelijkheid bevordert. De heer Bilker heeft een aantal opmerkingen gemaakt met betrekking tot de bestuurlijke situatie en in verband daarmee het management, waarop de heer Duijvendak op zijn beurt weer heeft gereageerd. De instellingen zullen mijns inziens inderdaad kiezen voor de struc tuur die bij hen het beste past en zij zullen het benoemen van bestuursleden of anderszins ook geheel naar eigen goeddunken plegen. Ik maak daarbij echter wel de opmerking dat de gemeente, indien een dergelijke volstrekt vrije benadering leidt tot consequenties zoals die zich in het verleden hebben voorgedaan, het recht heeft om in ieder geval de vinger op die plek te leggen en te vragen of het wellicht niet goed zou zijn voor de instellingen om eens na te denken over een mogelijke verandering daarvan. De beslissing daartoe nemen zij geheel zelfstandig, evenals zij ook de consequenties van een dergelijk beleid geheel zelfstandig dienen te ondergaan. In die zin zou ik de opmerking van de heer Bilker in het nadere over leg wel willen meenemen en met belangstelling afwachten wat men daar verder mee doet. De heer Bilker heeft gevraagd hoe het nu verder gaat met de asielzoekers, die blijkbaar bij het KRIC in vrij grote getale binnenkomen. Vertillen zij zich daar niet aan, zo luidt zijn vraag. Ik denk dat het, als het KRIC doorgaat met het zonder meer opnemen van de aantal len die zich aanmelden en deze daar laten verblijven, al vrij snel tot vertillen komt. De capa citeit bij het KRIC is betrekkelijk beperkt, 5 tot 7 mensen. Het aantal asielzoekers is zeker zo groot en als men die daar laat zitten, zonder veel kans op vervangende huisvesting, dan is de voorziening in één keer verstopt. Ik heb dat in een nader overleg dat ik met het KRIC heb gehad ook al gezegd, maar daarmee wordt het vraagstuk op zichzelf niet opgelost. Bij het rijk zijn op het ogenblik besprekingen gaande over wat ik maar noem de uitgebreide Tamil-regeling. Het leek er tot voor kort op dat er op vrij korte termijn een oplossing voor deze problematiek in zat en ook uit zou komen. Ik heb afgelopen vrijdag een gesprek gehad met een aantal rijksambtenaren die met deze zaak te maken hebben en die deden daar heel somber over. Zij spraken het vermoeden uit dat het nog wel eens een hele tijd kan duren voordat deze regeling uit de pijplijn komt. Sommigen twijfelden er zelfs aan of het überhaupt wel zo ver komt. Ik ben er bang voor dat wij op dat punt met een groot probleem worden geconfronteerd Ook de heer Buurman heeft gewezen op de uitzonderlijke noodsituatie en de eenmaligheid. Ik heb daarover de nodige opmerkingen al gemaakt De heer Ybema heeft de beleidsnotitie nog eens genoemd en gezegd dat wij in de loop van dit jaar aan de hand daarvan misschien een nadere besluitvorming kunnen plegen. Ik ben dat met hem eens, zoals ik zojuist ook al heb gezegd. Mijns inziens kan ik hiermee volstaan. De heer Van Olffen: In de eerste plaats wil ik ingaan op het betoog van de heer Bilker, dat mij een beetje verraste omdat ik altijd gedacht heb dat algemene en uitgebreide beschou wingen over probleemstellingen in de commissie plaatsvinden. Ik vind dan ook dat hij er te veel zaken bij heeft gehaald die op dit moment niet zo direct op het voorstel slaan. In de tweede plaats vind ik - de wethouder heeft dat ook overgenomen - dat de probleemstelling wel erg gesimplificeerd wordt weergegeven. Met name door het CDA wordt gesuggereerd, hetgeen door de wethouder wordt overgenomen, dat de problemen zijn ontstaan uit de be stuurscrisis waarin het KRIC heeft verkeerd en misschien nog verkeert. Dat is natuurlijk het probleem van KRIC niet geweest en dat is het nog niet. Het probleem is naar mijn idee veel simpeler, het betreft omstandigheden die met het amateuristische karakter van de instelling hebben te maken en er is gebrek aan geld. Daar ligt de oorzaak van de problemen van KRIC en niet bij de bestuursvorm waarin KRIC functioneert. Ik vind het ook niet onze taak om de bestuursvorm aan te geven waarin instellingen moeten functioneren. Wij hebben te maken met een activiteitenpakket, dat mijns inziens door de raad mag worden getoetst. Door aan te geven in welke structuur dat moet plaatsvinden betekent dat in de autonomie van het bestuur wordt getreden. In die zin heb ik ook mijn vraag gesteld of aan het aantal vrijwilligers van 20 mogelijk het voortbestaan van KRIC afhangt. Misschien is de vraag wat te scherp gesteld, want in expliciete zin heb ik het zo natuurlijk niet bedoeld. Ik kan mij overigens wel voor stellen dat zo'n getal een eigen leven gaat leiden. Ik heb hier in de raad namelijk nog nooit gehoord uit hoeveel personen bijvoorbeeld een bestuur van een zeilvereniging zou moeten bestaan om het zeilen naar behoren te laten functioneren. Ik denk dat de organisaties zelf moeten bepalen welk aantal acceptabel is, want een en ander kan natuurlijk volgend jaar weer keihard terug komen als het getal van 20 een eigen leven gaat leiden. Het kan best

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1987 | | pagina 6