28 van de nota waar als doelstelling geformuleerd staat: „Het bevorderen van de ontwikke ling van de huidige maatschappij, waarin het sekseverschil nog in zo grote mate is geïn stitutionaliseerd, naar een pluriforme maatschappij, waarin een ieder ongeacht sekse of burgerlijke staat de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin vrouwen en mannen gelijke rechten, kansen en vrijheden kunnen realiseren." Ik denk, althans zo leg ik het uit, dat daar in voldoende mate wordt ingegaan op de bezwaren die mevrouw Van der Kloet nu naar voren brengt. Ook in de nota zelf - zie de pagina's 26 en volgende - wordt heel omstandig uitgelegd wat naar ons idee achtergronden zijn van de ongelijke positie waarin jongens en meisjes binnen het onderwijs verkeren. In die zin ben ik het inhoudelijk met mevrouw Van der Kloet eens en is het veel meer een kwestie of je zo'n term wel of niet expliciet in de nota wilt opnemen. Het college heeft gemeend dat dat niet noodzakelijk is. Over het landelijk beleid hebben wij gezegd dat wij er vanuit gaan dat de regering zich daaraan zal houden. Mevrouw Van der Kloet heeft daar twijfels over. Op dit moment wil ik mij vasthouden aan de uitspraken die gedaan zijn, want dat is misschien de beste benadering om te bevorderen dat dat ook inderdaad zal gebeuren. Mocht dat onverhoopt niet het geval blijken te zijn, dan zullen wij ongetwijfeld ons ongenoegen daarover laten blijken. Mevrouw Van der Kloet en alle andere sprekers zijn ingegaan op het voorstel om bij voldoende geschiktheid vrouwen te benoemen in die functies waarin zij ondervertegen woordigd zijn. Er is terecht geconstateerd dat met name op dat punt heel veel reacties zijn binnengekomen tijdens de inspraakronde, reacties veelal in afzwakkende of zelfs in afwijzende zin. Het college heeft gemeend desondanks aan deze maatregel vast te moeten houden. De argumenten daarvoor zijn door mevrouw Van der Kloet en mevrouw Westra al genoemd. Wij denken dat het beleid zoals wij dat hadden, namelijk bij gelijke geschiktheid voorrang geven aan vrouwen, onvoldoende effect heeft. Wil je echt bevorderen dat er meer vrouwen in leidinggevende functies komen en in functies waarin zij op dit moment ondervertegenwoordigd zijn dan zul je nadrukkelijker maatregelen moeten treffen; maatre gelen waarvan je verwacht dat zij wèl resultaat afwerpen. Dat laat onverlet - dat ben ik met beide spreeksters eens - dat je daar heel veel informatie over moet geven. Mijn erva ring is ook dat, naarmate je meer praat met mensen over wat eigenlijk de achtergrond is van deze maatregel en op welke wijze je denkt die maatregel in de praktijk te hanteren, niet direct iedereen het daarover met je eens is, maar dat wel de weerstand aanmerkelijk gerelativeerd wordt. Mevrouw Van der Kloet constateert dat de PvdA-fractie voor wat betreft de tussen- schoolse opvang voorstander is van een continurooster met een verkorte middagpauze. De PvdA-fractie steunt de experimenten in die zin en ik heb begrepen dat zij daar bij het volgende agendapunt nog op terug zal komen. Wat dat betreft kan ik het nu kort hou den. Ik vond het aardig dat mevrouw Van der Kloet een boek aanbood aan de raad over feministische theorievorming. Op het moment dat dat woord viel zag ik de heer Ybema omhoog schieten en zijn oren spitsen. Kennelijk is hij zeer geïnteresseerd in feministische theorievorming. Ik kan mij voorstellen dat wij nog eens een rooster moeten maken omdat raadsleden zich hopelijk verdringen in de Leeskamer om als eerste aan de beurt te komen om dat boek te mogen lezen. Ik zou willen voorstellen dat mijnheer Ybema dan een van de eersten is, want die lijkt mij uitermate geïnteresseerd. De heer Sijbesma is het in grote lijnen eens met de nota, de aanpak, de fasering en de aanbevelingen. Ik hoef daar verder niet op in te gaan. Hij zegt dat de reacties voor een groot deel kritisch zijn en dat een goede dialoog nodig is. In het begin van de nadere standpuntbepaling hebben wij aangegeven dat wij alleen ingaan op die reacties die afwijzend dan wel afzwakkend zijn. Dat laat natuurlijk onverlet dat er een heleboel instemmende reacties zijn gekomen. De nadere standpuntbe paling wekt wellicht de indruk dat dat niet zo is, maar al die instemmende reacties heb ben wij daarin niet weer opgenomen. Ik kan de heer Sijbesma echter verzekeren dat het aantal instemmende reacties vele malen groter is dan het aantal afwijzende reacties. De heer Sijbesma heeft gelijk als hij zegt dat pas eind april besloten wordt in het ka der van nieuw beleid over de instelling van een fonds voor onderwijs-emancipatie en de hoogte daarvan. Dat voorbehoud geldt denk ik voor iedereen die hier zit. De heer IJestra zegt dat onderwijs actief moet bijdragen aan maatschappelijke veran deringen, maar dat er op dit moment veel onrust is in het onderwijs die wordt veroor zaakt door allerlei vernieuwingen. Ik ben dat niet met hem eens. Ik heb namelijk de in druk dat die onrust niet zozeer veroorzaakt wordt door vernieuwingen maar door bezuini gingen. Ook daar hebben wij in deze raad al vaker uitvoerig over gesproken. Als ik zie wat er op dit moment met name op het basisonderwijs afkomt aan bezuinigingsmaatregelen (ziektevervanging, vierjarigenmaatregelen, enz.) dan denk ik dat daar de onrust door veroorzaakt wordt en niet door vernieuwingen. Mijn ervaring is namelijk dat het onder 29 wijsveld best en vaak van harte bereid is om aan vernieuwingen te werken als die rust er inderdaad maar is. Ik denk dat die rust in de eerste plaats zal moeten komen van het kabinet en de Tweede Kamer. De heer IJestra zegt vervolgens dat bij voldoende geschiktheid de voorkeur gegeven zou moeten worden aan de beste kandidaat. Het kan zijn dat ik hem niet helemaal goed heb verstaan, maar ik begrijp die opmerking niet zo goed. Wordt nu gezegd dat eigenlijk toch de beste kandidaat moet worden benoemd of... (De heer IJestra: Ja.) Het zal dui delijk zijn dat ik dat niet met u eens ben. Het college vindt dat het niet altijd de beste kandidaat hoeft te worden, waarbij wij uiteraard wel willen vasthouden aan de geformu leerde functie-eisen. De heer IJestra zegt dat deskundigheidsbevordering ook voor mannen moet gelden. Ik zal dat niet ontkennen, maar in het kader van deze nota hebben wij gepraat over welke deskundigheidsbevordering noodzakelijk is voor vrouwen. Om te zorgen dat vrouwen ac tiever deelnemen aan sollicitaties als het gaat om leidinggevende functies en functies waarin zij zijn ondervertegenwoordigd. In dat kader moet de opmerking rond deskundig heidsbevordering voor vrouwen worden geplaatst. De deskundigheidsbevordering gericht op het beter uit de voeten kunnen met roldoorbrekend onderwijs, onder andere door een studiedag onderwijs-emancipatie, geldt uiteraard in dezelfde mate voor mannen als voor vrouwen. De heer Ybema is het eens met de visie en bevestigt nog eens dat de maatregelen van minister Deetman geen goede voedingsbodem vormen voor het onderwijs-emancipatie- beleid. Ik ben dat met hem eens, maar dat laat onverlet dat wij binnen de marges die wij hebben toch moeten proberen te doen wat wij kunnen doen. De heer Ybema vraagt wanneer het college denkt het beleid te evalueren. Even later doet hij het voorstel om over twee jaar met een rapportage te komen. Ik ben daar eerlijk gezegd wat huiverig voor, niet zozeer omdat ik bang ben voor rapportages maar er ligt hier een prachtige nota met een heleboel aanbevelingen. Ik heb veel meer behoefte om daar de eerste twee jaar maar eens flink mee aan de gang te gaan en niet meteen weer in de positie te komen dat wij ook veel tijd moeten gaan stoppen in een rapportage. Als de heer Ybema bedoelt dat wij in de Commissie voor het Onderwijs regelmatig bekijken wat de stand van zaken is, dan stem ik daarmee in, maar als bedoeld wordt dat er een uitge breide rapportage op tafel moet komen dan vind ik dat eigenlijk wat zonde van de tijd en de moeite die wij daaraan moeten besteden. (De heer Ybema: Het gaat mij er vooral om dat wij ook systematisch bij het vaststellen van beleid aandacht besteden aan het evalue ren van dat beleid. Ik kan best met mevrouw Vlietstra meegaan om voor dit stuk beleid de vorm te kiezen daarover regelmatig in de Commissie voor het Onderwijs te rapporteren en te praten over hoe het staat met de uitvoering van het beleid. Daar moeten wij zicht op hebben, want dat is belangrijk.) Akkoord, en uiteraard zal er in het beleidsplan dat jaarlijks aan de raad wordt voorgelegd ook iets over staan, maar niet in die heel uitge breide mate. De heer Buurman heeft zijn verhaal opgebouwd vanuit de norm van heteroseksualiteit, man en vrouw als elkaar aanvullend koppel. Het zal duidelijk zijn dat onze nota daar niet vanuit gaat, want die denkt vanuit het individu en is gericht op het creëren van maatre gelen ook in het onderwijs om juist het individu de kans te geven om eigen individuele mogelijkheden en wensen zo goed mogelijk te ontplooien, ongeacht of het nu om een man of een vrouw gaat en of iemand later wel of niet kiest om in een samenleving met een man of een vrouw of alleen te gaan leven. In die zin is de visie die de heer Buurman huldigt een volstrekt andere dan die van het college, maar dat zal voor hem niet nieuw zijn net zo min als zijn opvatting voor mij niet nieuw is. Wij hebben daar in het verleden al ver schillende keren over gediscussieerd en dat zal zich in de toekomst ongetwijfeld nog vaak herhalen. Voor wat betreft het personeelsbeleid zegt de heer Buurman dat vrouwen zelf moeten kiezen voor welke functie zij opteren. Ik ben dat met hem eens. Als het dan zo is, zegt de heer Buurman, dat er zoveel vrouwen kennelijk niet kiezen voor leidinggevende func ties, dan is dat zo en dan is dat hun goed recht. Zo gemakkelijk is het niet, mijnheer Buurman. Met u zou ik graag willen naar een situatie waarin vrouwen inderdaad zelf echt in vrijheid kunnen kiezen voor welke functies zij in aanmerking zouden willen komen. Wij constateren op dit moment dat dat niet het geval is, of u moet zeggen dat vrouwen nu een keer minder geschikt zijn voor leidinggevende functies of dat vrouwen bepaalde kan ten hebben waardoor zij nooit voor dit soort functies zullen opteren. Ik denk dat het zo is dat er zoveel belemmeringen zijn voor vrouwen om te solliciteren naar leidinggevende functies dat zij in wezen niet de vrije keus hebben en dat wij als bestuur van de ge meente en van het onderwijs de plicht hebben om te zorgen dat de situatie zodanig wordt dat er een vrije keus is. Als vrouwen er dan niet voor kiezen om voor een leidinggeven de functie in aanmerking te komen is dat hun eigen keuze. Maar ik denk dat wij eerst wel toe moeten naar een situatie waarin ook inderdaad die keuzevrijheid bestaat.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1987 | | pagina 15