38
De heer Herrema: Ik ben blij met dit stukje exegese van het CDA. Het doet mij ge
noegen om het CDA ook als verdediger van het collegeprogramma bezig te zien. (De heer
Krol: Dat had je ook in eerste termijn kunnen bedenken!) Nee, het is een kwestie van
exegese waar wij altijd nog wel eens verder over kunnen discussiëren. De heer Krol
heeft de naam van de heer Roethof genoemd. De heer Roethof is inderdaad actief geweest
bij het maken van het bedoelde wetje. Het gaat er natuurlijk om of het rijk alsnog finan
ciële verantwoordelijkheid wil nemen. Daarover kan ook de PvdA inhoudelijk wel eens van
mening verschillen, dat zal duidelijk zijn. Ik heb gezegd dat ik van het CDA een wat an
der geluid had verwacht - in dat verband heb ik ook de leus van het CDA Niet bij brood
alleen genoemd -, ook vanuit het rijk.
Tot slot nog een opmerking in de richting van de wethouder. Ik heb gevraagd wat er
gebeurt wanneer de WVM-bijdrage wel toegekend wordt en of er dan een mogelijkheid is
om een extra stimulerende bijdrage voor combinatieprojecten in het leven te roepen.
De heer IJestra heeft het bedrijfsleven genoemd. Ik nodig hem uit om zijn eigen ach
terban te raadplegen. Ik ben het met de wethouder eens dat tussenschoolse opvang daar
niet afhankelijk van mag zijn. Wat de heer IJestra zich daarbij precies voorstelt weet ik
niet, maar misschien is shirt-reclame voor Durex in het kader van de anti-Aids-campagne
een mogelijkheid.
Mefrou Westra: Ik herhelje even in fraach üt myn earste ynstansje dêr't ik gjin ant-
wurd op krigen haw, nammentlik oft it praktyske knelpunt... (Mevrouw Vlietstra (weth.):
Ik kom daar direct op terug.)
It CDA makket de kar foar tuskenskoalse opfang as basisfoarsjenning. It liket der no
op dat PvdA en CDA wer deselde ütlis hawwe fan it kolleezjeprogramma, mar it is my
noch net düdlik wat dy kar fan it CDA no krekt ynhaldt. Tuskenskoalse opfang as basis
foarsjenning is de minst realisearbere oplossing op dit momint. Men kin miskien wol fine
dat der ynhaldlik folie mear te sizzen is foar tuskenskoalse opfang as basisfoarsjenning,
mar it liket my saak om wol wat pragmatysk te wêzen, mei oare wurden: hokker oplossing
is it meast realisearberDe hear Krol seit: wy binne foar in basisfoarsjenning mar it kin
om üs earst wol dat der in projekt kontinuroaster komt. Dan tink ik: mar sa leit it dochs
net? Wy begjinne in kontinuroaster en wannear't dat befalt dan geane wy dêr mei troch.
Dan is net mear oan de oarder de kar foar tuskenskoalse opfang as basisfoarsjenning. My
is dy kar fan it CDA dus noch net düdlik.
Ik fyn it opfallend dat der in pear fraksjes binne dy't sizze dat hja it prima fine dat
dizze saak by de „Stichting Kinderopvang" ünderbrocht wurdt, - de hearen Ybema en
Krol hawwe dat sein -, wylst de stichting seis oanjout yn har brief dat hja dêr noch net
hielendal entüsjast foar is. Ik mis dat léste yn de reaksjes fan oare fraksjes. (De heer
Krol: Ik heb ook gezegd dat ik best kan leven met een andere oplossing.) Ja, akkoart.
Op de fraach wêr't no krekt de ferantwurdlikheid leit hat de wethalder sein dat it
oanheakjen fan it koördinaasjepunt by de stichting net ynhaldt dat de stichting dêrmei ek
de ferantwurdlikheid draacht. (Mevrouw Vlietstra (weth.): Voor projecten.) Akkoart. De
wethalder seit dat de ferantwurdlikheid by de alders bliuwt.
Dan de ferantwurdlikheid fan de gemeente. Dêr binne in pear dingen oer sein. Der is
sein dat it giet om in mienskiplike ferantwurdlikheid, mar ek dat de gemeente mei-ferant-
wurdlik is. It plaatsje is üs noch net hielendal düdlik. In direkte ferantwurdlikheid foar
it ferrin fan de projekten kin dan wol by de alders lizze, mar der wurdt in koördinaasje
punt ynsteld mei in begeliedingskommisje. Moat de gemeente bygelyks dielnimme yn dy
begeliedingskommisje? Moat it koördinaasjepunt rapportearje oan de gemeente dy't by eint-
sjebeslüt de saak finansiert? As al dy dingen net wier binne, leit it aksent dan dochs by
de „Stichting Kinderopvang"? Is de stichting dan foar dy saken primer ferantwurdlik? Ik
fyn dan hieltyd noch dat wy yn dizze diskusje net genöch omtinken jouwe oan de beswie
ren dêrby fan de „Stichting Kinderopvang".
De heer Bijkersma: Ik wil een paar korte opmerkingen maken van financiële aard. De
heer IJestra is op het organisatorische deel ingegaan. Ik wil een opmerking maken over
punt 3 van de raadsbrief waarin de komst van de gelden wordt geregeld. In de raads-
brief wordt gesteld dat wij in juni 1986 hebben besloten dat het geld voor de tussen
schoolse opvang gehaald zal worden uit de zogenaamde investeringsimpuls. Men zal zich
nog herinneren dat mijn fractie zich daar toen tegen heeft verzet, omdat wij de besteding
daarvan liever in een andere richting zouden zien. De raad heeft echter anders beslist
en wij zullen ons daarbij moeten neerleggen.
In juni 1986 is dus gezegd dat de investeringsimpuls onder meer zou worden besteed
voor het inrichten van basisscholen voor de tussenschoolse opvang. Ik denk bij het
woord „inrichten" aan zaken die zuiver op het vlak van investeringen liggen, zoals het
maken van een lokaal. Ik kan mij voorstellen dat het rijk zegt dat het geld van de inves
teringsimpuls daar voor gebruikt kan worden. Nu ik deze zaak echter wat nader uitdiep
39
blijkt dat het geld van de investeringsimpuls wordt besteed voor de aanschaf van materi
aal. Ik zou graag willen dat het college bij het rijk informeert of een dergelijke aanschaf
van materiaal wel onder die investeringsimpuls valt, want anders zou het best eens zo
kunnen zijn dat Leeuwarden in de toekomst de investeringsimpuls gaat missen omdat die
toch voor andere dingen wordt gebruikt.
Het is in deze regio al eens eerder voorgekomen dat een college geld dat het had
aangevraagd niet kreeg. Het ministerie gaf als antwoord: geen geld, want de besteding is
niet juist. Ik zou de zekerheid willen hebben dat er wordt teruggekoppeld naar het rijk
opdat de investeringsimpuls voor de gemeente Leeuwarden door de voorgestelde wijze van
besteding niet in gevaar komt. Zou dat wel zo zijn dan stel ik dit college daar wel ver
antwoordelijk voor. (De Voorzitter: Ik denk de raad nadat er een besluit is genomen.) Ik
heb om een terugkoppeling gevraagd naar het rijk. Als b. en w. dat niet doen dan stel ik
hen wel verantwoordelijk.
De heer Buurman: Ik wil alleen een opmerking maken in de richting van het CDA. Ik
ben ontzettend dankbaar dat het CDA zich wat nader heeft verklaard en dat het toch
echt niet de bedoeling is geweest de PvdA als collegepartner links te passeren. Wij kun
nen vanavond dus rustig gaan slapen.
Mevrouw Vlietstra (weth.): De heer Krol formuleert nu dat de CDA-fractie vooralsnog
kiest voor tussenschoolse opvang als basisvoorziening. (De heer Krol: Dat deed ik in
eerste termijn ook al, mevrouw Vlietstra.) Dat is mij dan ontgaan; ik heb het nu goed
gehoord.
Volgens mij is er toch wat misverstand over het begrip „basisvoorziening". In het
collegeprogram staat inderdaad dat kinderopvang wordt gezien als basisvoorziening. Een
basisvoorziening wordt dan gezien als een voorziening die door het rijk wordt gefinan
cierd en waar iedereen zonder drempels aan mee kan doen. Zo lang dat niet het geval is
rond de kinderopvang hebben wij gezegd dat wij moeten proberen als gemeente zoveel
mogelijk zelf te doen om toch in die kinderopvang te voorzien. Waar in de nota Eten in
het Klimrek wordt gesproken over een basisvoorziening gaat het heel duidelijk om het
scheppen van betaalde projecten in een aantal wijken in de stad waar bepaalde krachten
zitten die door de gemeente worden betaald. Door het gebruik van hetzelfde begrip voor
twee verschillende situaties is er waarschijnlijk verwarring ontstaan. Maar de basisvoor
ziening die wordt genoemd in de nota is toch een andere dan waar in het collegeprogram
ma sprake van is.
De heer Krol zegt dat ik niet op zijn suggestie over de begeleidingscommissie ben in
gegaan. Ik heb er wel iets over gezegd, maar ik heb het niet over de samenstelling
daarvan gehad want dat punt is op dit moment ook niet aan de orde. Er zal wel een be
geleidingscommissie moeten komen, maar wij zullen in overleg met de Stichting Kinderop
vang moeten kijken wie daar in moeten zitten. Het zal duidelijk zijn dat in de commissie
zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs moet zijn vertegenwoordigd. De precieze
invulling daarvan is een kwestie van nader orde.
De heer Herrema vraagt wat wij doen als de WVM-bijdrage wel komt. Wordt die dan in
combinatieprojecten gestopt? Bedoelt hij een aantal scholen die gecombineerd tussenschool
se opvang opzetten? (De heer Herrema: Ja.) Ik heb daar niet zo direct een duidelijk
antwoord op, maar ik denk dat wij het geld beter kunnen stoppen in het verder verste
vigen van het steunpunt dan die beperkte middelen stoppen in één combinatieproject
want dat levert volgens mij heel weinig op. (De heer Herrema: Ik heb gevraagd of er een
mogelijkheid is om een extra stimulerende bijdrage voor combinatieprojecten in het leven
te roepen.) Ja, maar dan als een taak van het steunpunt om bijvoorbeeld extra stimulans
te geven aan scholen die dat zouden willen, maar niet in de uitvoerende sfeer.
Ik ben inderdaad niet ingegaan op de huisvesting van de Stichting Kinderopvang. Ik
heb begrepen dat binnen vrij korte tijd de hele huisvestingsproblematiek inclusief de
kantoorruimte in het college aan de orde komt. Als daar een bevredigende oplossing uit
komt dan is dat in ieder geval ruim voor één september en hoeft dat geen knelpunt te
zijn.
De verantwoordelijkheid. Mevrouw Westra zegt dat ik te weinig aandacht heb voor de
bezwaren van de Stichting Kinderopvang. Ik heb dat gevoel niet. Ik heb al geschetst dat
ik aanvankelijk heel verbaasd was over toch enigszins de ommezwaai in de standpuntbepa
ling van de stichting. De verantwoordelijkheid voor de projecten ligt heel duidelijk bij de
school en de ouders, dus niet bij de stichting en de gemeente. Ik denk dat wij die ver
antwoordelijkheid niet over kunnen nemen. Wat betreft het coördinatiepunt heb ik gezegd
dat wij daarover met de stichting in overleg willen treden hoe wij een en ander het beste
kunnen regelen. Naar mijn idee kan het niet zo zijn dat die verantwoordelijkheid bij de
gemeente ligt. Als wij het daarover niet met de stichting eens kunnen worden, dan moe
ten wij een andere plek zien te vinden waar de zaak dan wel aangehaakt kan worden. Het