8 Aanbeveling van burgemeester en wethouders: 1. de burgemeester, de heer mr. G.J. te Loo; 2. de loco-burgemeester, de heer ir. G.A. Kessler. Besloten wordt tot de aanbevolen voordracht met algemene stemmen. Punt 3c (bijlage nr. 136). Benoemen directeur Dienst Reiniging. Aanbeveling van burgemeester en wethouders: de heer S. Boorsma. Benoemd wordt de aanbevolene met algemene stemmen. Punt 3d (bijlage nr. 147). Voordracht voor de benoeming van een lid van het algemeen bestuur van de Stichting Bedrijfsgezondheidsdienst Friesland Aanbeveling van burgemeester en wethouders: de heer F.E.B. van Kaam. Besloten wordt tot de aanbevolen voordracht met algemene stemmen. Punt 3e (bijlage nr. 152). De Voorzitter: Dit punt luidt: Benoeming leden Commissie voor Onderwijsbegeleiding. De heer E.M. Janssen: Ik grijp dit punt aan om het collegeprogramma te citeren en daarin staat op bladzijde 17, onder het hoofdstuk Vrouwenemancipatie,: „In commissies en besturen wordt gestreefd naar een gelijke deelname door vrouwen en mannen." Voor ons ligt een voorstel voor de benoeming van leden voor de Commissie voor Onderwijsbegelei ding. Van de 16 voorgestelde leden zijn er vier vrouwen. Ik erken dat vrouwenemancipa tie een proces van lange adem is en dat het collegeprogramma niet in een jaar uitgevoerd hoeft te worden. Toch vraag ik mij af of het college wel voldoende rekening houdt met het collegeprogramma bij het voordragen van nieuwe leden voor commissies. De heer Krol: Aan de orde is de benoeming van een aantal vertegenwoordigers van zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs in de Commissie voor Onderwijsbegelei ding. Het gaat hier om een adviescommissie voor het college van b. en w. Waar wij op dit moment uw aandacht voor vragen, mijnheer de voorzitter, is de benoeming van een lid uit de gemeenteraad, die tevens lid is van de Commissie voor het Onderwijs, als vertegen woordiger van het bestuur van het openbaar onderwijs. De CDA-fractie heeft niets tegen de benoeming van de heer Heidstra als zodanig. Uiteraard niet, zou ik willen zeggen. Elk raadslid is immers op grond van zijn of haar raadslidmaatschap benoembaar in een derge lijke commissie als vertegenwoordiger van het bestuur van het openbaar onderwijs en zal op grond daarvan de belangen van dat openbaar onderwijs kunnen, ja zelfs moeten be hartigen. Ik ga er vanuit dat dit ook de overwegingen zijn van het college toen het de voordracht van de heer Heidstra aan ons kenbaar heeft gemaakt. Eveneens ga ik er van uit dat ook andere partijen zich in deze opvatting kunnen vinden. De heer Buurman: De heer Krol heeft al verwoord wat ik wilde zeggen. De stelling- name van het college acht ik niet juist. Ik heb geen bezwaar tegen de heer Heidstra, in tegendeel, maar wel tegen de reden waarom hij wordt voorgedragen. Ik wil er echter wel voor waken dat mijn fractie op haar beurt een collega-raadslid, voorstander van het openbaar onderwijs zijnde, zal uitsluiten. Vandaar dat hij ook mijn stem wel krijgt. Mevrouw Vlietstra (weth.): De heer Janssen merkt terecht op dat wij wat meer moeten letten op datgene wat staat in de door hem aangehaalde passage uit het collegeprogramma, namelijk dat het college streeft naar een gelijke deelname door vrouwen en mannen in commissies en besturen. Ik moet u bekennen dat wij wat deze commissie betreft ons on voldoende hebben gerealiseerd dat het verstandig was geweest om er bij de diverse in stanties op aan te dringen met die gelijke vertegenwoordiging rekening te houaen. Het is terecht dat de PvdA-fractie daarop wijst, zodat wij daar in volgende gevallen wat alerter op kunnen zijn. 9 De heren Krol en Buurman dragen beide hetzelfde punt aan. Dit punt is uitvoerig aan de orde geweest in de Commissie voor het Onderwijs. In de Commissie voor Onder wijsbegeleiding moet een vertegenwoordiging zijn vanuit het bestuur van het openbaar onderwijs. Het bestuur van het openbaar onderwijs is de gemeenteraad van Leeuwarden. In die zin is elk raadslid in principe benoembaar als lid van de Commissie voor Onder wijsbegeleiding en als lid van de stuurgroep van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderwijsbegeleiding in Friesland (GCO). B. en w. hebben het in dit specifieke geval wenselijk geacht - ik heb dat in de commissie ook toegelicht - dat het raadslid dat na mens het bestuur van het openbaar onderwijs in de Commissie voor Onderwijsbegeleiding zitting zal nemen voorstander is van het openbaar onderwijs. Die opvatting sluit dus geen andere raadsleden uit, maar voegt alleen iets toe aan degene die wij in die commis sie willen benoemen. Ik ben het echter eens met de heren Krol en Buurman dat in principe elk raadslid bestuurslid is van het openbaar onderwijs en in die zin ook geacht wordt om verantwoor delijkheid te dragen en zich in te zetten voor de belangen van dat openbaar onderwijs. Daarover bestaat geen verschil van mening. De heer Krol: Ik ben blij dat mevrouw Vlietstra het met mij eens is, maar ik heb nog wel een vraag. De wethouder zegt dat het in dit specifieke geval wenselijk is dat... Ik zou graag nader gespecificeerd willen zien wat dat specifieke geval dan is. Bovendien gaat het natuurlijk niet aan om nadere voorwaarden te stellen aan het raadslidmaatschap als zodanig. Wanneer wij het met elkaar eens zijn over dat principe dan moet het daar bij blijven. Het kan niet zo zijn dat je dit soort subjectieve voorwaarden stelt aan benoemin gen. Je krijgt dan twee soorten raadsleden en dat is wat ons betreft verwerpelijk. Mefrou Westra: Ik wol yn dizze diskusje ek noch wol wat opmerke. It aardige fan dizze diskusje fine wy dat der ris wat mear praat wurdt oer wat in beneaming no einliks ynhaldt. Wy hawwe der al ferskate kearen op oantrune dat der ris in diskusje plakfine moat oer beneamingen fanüt de ried: wat halde dy no krekt yn, binne dy ynhaldlik ek earne oan bun, ensafuorthinne. Ik bin it net mei de hear Krol iens dat men net samar subjektive kritearia stelle kin oan beneamingen. In riedslid dat in fertsjinwurdigjende funksje earne fanüt de ried fer- follet mei neffens my best de opdracht mei krije fan: wy ferwachtsje dat jo meinamme dit en dat ynbringe. Ik fyn dat men dat ynhaldlik bepale kin. (De heer Krol: Hier is sprake van een toevoeging en niet van een opdracht. Er worden nadere criteria gesteld aan...) Der is in ynhaldlike tafoeging. Ik hie it wurd „opdracht" formeel no net brüke moatten, want it giet om in ynhaldlik elemint dat men tafoeget. Wy fine it dan in goede saak dat men in kar makket üt riedsleden dy't men de funksje ferfolje litte wol en dêrnei besjocht hokker riedslid men by ütstek geskikt achtet om krekt dy ynhald oer te dragen. (De heer Krol: Maar hier speelt geschiktheid hoop ik toch geen rol?) Yn bepaald opsicht wol. Mevrouw Vlietstra (weth.): Nogmaals, de heer Krol en ik zijn het eens over het punt dat elk raadslid in principe benoembaar is. Het is niet zo wat hij suggereert dat wij voorwaarden hebben gesteld, want dat is natuurlijk onzin. Wij hebben geen voorwaarden gesteld, maar hebben uitgesproken dat wij het wenselijk zouden vinden dat de vertegen woordiger van het bestuur van het openbaar onderwijs in onze gemeente voorstander is van het openbaar onderwijs. In andere gevallen kunnen wij rekening houden met andere kwaliteiten als het bijvoorbeeld gaat om deskundigheid op financieel terrein. In die zin moet deze toevoeging worden gezien. (De heer Krol: Maar in de toelichting die u hebt gegeven heeft u gezegd dat het noodzakelijk wordt geacht. U heeft het niet over wense lijk gehad.) In de raadsbrief staat daar niets over, mijnheer Krol. Wij hebben er in de commissie uitvoerig over gediscussieerd. Aanvankelijk stond in het stuk dat naar de com missie is gegaan inderdaad het woord „noodzakelijk". In de commissie heb ik na de dis cussie gezegd dat dat woord wellicht wat zwaar was geformuleerd en dat ik mij kon vin den in het woord „wenselijk" dat door ik meen de heer De Beer naar voren was gebracht. In die zin is mijn standpunt daarover in de commissie wel duidelijk geweest. De Voorzitter: Einde discussie. Wij gaan over tot de stemming. Voordracht van het protestants-christelijk onderwijs: 1. de heer G. Kazimier; 2. de heer P.J. Middel; 3. mevrouw F. Wijbrandi-van 't Spijker; 4. de heer R.S. Rijpstra; 5. de heer P. van der Naald.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1987 | | pagina 5