8
Wij hebben de stukken erop nageslagen zoals die gepasseerd zijn in de Raadsadviescom-
missie voor de Beroep- en Bezwaarschriften. In eerste instantie waren wij geneigd om te
zeggen: Wij volgen de raadsadviescommissie op de stukken zoals die er liggen. Kwart over
zeven vanavond werd ik echter geconfronteerd met de motie van de heer Ten Hoeve. Ik werd
daar wat door verrast, want het was volgens mij verstandiger geweest om daar wat eerder
over te overleggen. Wij waren van plan de raadsadviescommissie te volgen. De motie van de
heer Ten Hoeve legt evenwel een compleet ander licht op het verhaal. Mijn frachtie wacht de
verdediging en het antwoord namens de commissie af. In tweede instantie zal ik dan kijken
wat ik daar verder mee zal doen
Ten aanzien van de motie zou ik de heer Rommerts willen vragen of hij daarbij in wil
gaan op twee vragen mijnerzijds. De heer Ten Hoeve spreekt in zijn motie over "dat het de
kennelijke bedoeling van de toenmalige planwetgever is geweest". Ik heb begrepen dat het
gaat om de periode 1939/1940. Ik wil graag weten of het een juridisch relevante situatie is
dat wij ons bewegen op het vraagstuk wat eventueel in 1939 de bedoeling van een planwet-
gever is geweest. Ik vraag mij af waarom men deze zaak toen niet heeft geregeld. De heer
Ten Hoeve spreekt iets verderop in de motie over "daarnaast van oordeel zijnde" - de raad -
"dat een andere invalshoek is dat de bedoeling van het vaststellen van het uitbreidingsplan
was bebouwing.Ik vind dat, overigens met alle waardering voor het spitwerk dat de heer
Ten Hoeve heeft verricht, een wat vage omschrijving van de bedoeling van die planwetgever.
Graag zou ik van de heer Rommerts willen weten of dat argumenten zijn waarop de raad een
beslissing kan nemen. In tweede instantie wil ik graag van u, mijnheer de voorzitter, de
ruimte krijgen om eventueel een ander standpunt in deze kwestie in te nemen.
De heer Rommerts: Ik heb van tevoren een ogenblikje met u mogen overleggen, mijnheer
de voorzitter, en wij zijn het wat dit punt betreft erover eens geworden dat ik buiten beschou
wing zal laten die zaken/stukken die de raadsadviescommissie niet gekend heeft toen zij haar
advies indiende. Het lijkt mij een juiste procedure dat wij dat zo doen. Ik sta hier anders
volkomen op eigen verantwoordelijkheid en ik kan niet namens de commissie over die zaken
spreken, want zij heeft daarover in haar vergadering niet geproken en dus ook geen stand
punt bepaald. Ik onthoud mij wat dat betreft dan ook van een beoordeling.
Door de raad zijn ettelijke wegen aangegeven waarlangs wij misschien dan toch wel zou
den kunnen komen tot een afwijzing van deze bouwaanvraag. De leden van de raad die het
woord hebben gevoerd zijn allemaal heel eerlijk geweest. Zij hebben praktisch allemaal voor
opgesteld dat zij geen bouwvergunning willen afgeven. Vervolgens zijn zij in de grabbelmand
gedoken en hebben zij een aantal argumenten aangevoerd die men misschien met enige goede
wil "juridisch" zou kunnen noemen.
De heer Voorhoeve, pardon ik bedoel de heer Ten Hoeve heb ik afgelopen donderdag bij
een andere gelegenheid ontmoet. Het bevreemdde mij dat hij al een aantal nachtelijke uren
aan deze zaak had besteed. Ik heb dat niet gedaan. Hij heeft een lang stuk op tafel gebracht.
Ik kan daar niet op ingaan. Het is mogelijk dat er mensen zijn die alles wat in deze motie
staat aan overwegingen zo maar kunnen verwerken. Ik kan dat niet en ik zal mij daar dan
dus ook van onthouden.
Ik wil dan nu ingaan op hetgeen verder is gezegd. Ik herinner mij de woorden "duistere
weg". Ik vind dat een heel goede opmerking. Er zijn verschillende redeneringen naar voren
gebracht, ook in de ingekomen brieven. Ieder heeft zijn eigen motivering waarom de bouw
vergunning moet worden geweigerd. Dat is natuurlijk meestal een heel veeg teken. Ieder
heeft zijn eigen motivering en ieder is daarbij naar mijn mening toch wel wat op een duistere
weg geraakt.
De Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften vindt dat de zaak helder
is. De plankaart - de heer Stassen heeft dat ook al gezegd - is niet alléén zaligmakend, want
die moet in samenhang met de bebouwingsvoorschriften en de toelichting daarop worden be
keken. Een toelichting hebben wij niet. Het gaat hier om een stuk uit 1941 en met grote moeite
is er meen ik bij de provincie een kaart gevonden. Ik ben het dus met de heer Stassen eens
dat men volgens de jurisprudentie deze zaak niet helemaal alleen op de plankaart mag beoor
delen. De plankaart moet geïnterpreteerd worden aan de hand van onder andere bebouwings
voorschriften. Blijft wel het feit dat naar mijn mening de plankaart duidelijk moet zijn over
de bestemming. De bestemming vind je niet in de bebouwingsvoorschriften. Een plankaart
kan misschien wel mee uitgelegd worden aan de hand van de stukken, maar als een plankaart
niets zegt over een bepaald iets dan kun je er geen bestemming op gaan fantaseren. Ik kan
mij niet aan de indruk onttrekken - met alle respect dat ik voor de raad hebmijnheer de
voorzitter -, dat dat hier toch wel een beetje het geval is geweest. Men wil deze zaak niet
en men zoekt er alle mogelijke motiveringen bij waarom dat dan niet zou kunnen. Ik heb al
gezegd dat de motiveringen uiteenlopen, ook de schriftelijke reacties die de raad heeft ge
kregen na het sluiten van ons advies. Dat is al een teken dat men aan het zoeken is en dat
men allemaal wat anders vindt.
Wij vinden dus dat wij, nu wij op de plankaart niets vinden wat op - ik kom dan op de
weigeringsgrond van b. en w. - landelijke bebouwing, klasse H, duidt en dat ook niet uit de
bebouwingsvoorschriften kunnen afleiden - uiteraard niet zou ik zeggen -, geen weigerings-
9
grond zien voor deze bouwaanvraag. Het is ook niet zo vreemd dat men op dit terrein - ik
spreek dan niet alleen over het terrein waarop de voormalige steenfabriek staat maar ook
over het achterliggende terrein - geen bestemming heeft gelegd, gezien de wat primitieve
wijze waarop zo lang geleden planologie, ook in plattelandsgemeenten, werd bedreven. Het
betrof hier waarschijnlijk voor de gemeente Menaldumadeel de belangrijkste industrie die
men in geen geval dwars wilde zitten. Op het industrieterrein stonden niet alleen fabrieks-
installatiesloodsen en alle mogelijke andere dingen, er was ook in vrij belangrijke mate
woningbouw op gerealiseerd. Ik kan mij goed voorstellen dat de raad van Menaldumadeel deze
industrie niet wilde dwarszitten en vooral niet in haar uitbreidingsmogelijkheden. (De heer
Ten Hoeve: Staat dat ook op de plankaart of in de voorschriften?) Nee, maar ik heb zojuist
gehoord dat wij mogen interpreteren. (De heer Ten Hoeve: Ja, maar net ontkende u dat dat
zou mogen.) Mag ik verder gaan, mijnheer de voorzitter? (De Voorzitter: Uiteraard!) Achter
de steenfabriek heeft men dus een terrein blanco gelaten met naar mijn mening de bedoeling
dat de fabriek voor woningbouw voor het personeel, enz. zou kunnen uitbreiden. Hoe het
ook zij, in elk geval is er onmogelijk uit af te leiden dat hier een landelijke bebouwing,
klasse H, vastgesteld zou zijn, zoals b. en w. menen en zoals tenslotte langs verschillende
wegen ook diverse sprekers hebben geconcludeerd.
De bebouwingsvoorschriften. B. en w. hebben - ik vind dat ook al geen teken van
sterkte; neem mij niet kwalijk dat ik mij zo uitdruk, mijnheer de voorzitter - naast hun over
weging van landelijke bebouwing, klasse H, nog wat overwegingen toegevoegd die, als de
eerste overweging niet goed zou zijn, dan wel goed zouden kunnen zijn. Het is zo dat, als
er ergens geen bestemming is bepaald, de bebouwingsvoorschriften dan geen hulp kunnen
bieden. Bestemmingsplan en bebouwingsvoorschriften maken één onverbrekelijk geheel uit
en als er op de kaart voor een bepaald gebied geen bestemming is aangegeven dan gelden
er ook bebouwingsvoorschriften. Dat volgt namelijk uit het feit dat beide elementen één ge
heel uitmaken. De heer Buurman zegt dat de kaart de mening van de raadsadviescommissie
bevestigt. Nu kaart en voorschriften één geheel uitmaken kan men volgens hem niet tot een
andere conclusie komen. Ik ben het daar helemaal mee eens.
Ik heb al gezegd dat het feit dat er zoveel verschillende wegen aangegeven worden waar
langs je naar een gewenst doel zou kunnen komen op zich zelf een veeg teken is voor de
juridische houdbaarheid van die wegen.
Het spijt mij voor de heer Voorhoeve, neem mij niet kwalijk de heer Ten Hoeve, dat ik
zijn stuk hier niet kan behandelen. Ik heb al gezegd dat mij dat niet mogelijk is. Vaststaat
in ieder geval voor de commissie - ik blijf daar ook bij - dat er, zoals sommigen menen, voor
dit gebied geen agrarische bestemming is bepaald en ook geen landelijke bebouwing, klasse
H, is vastgesteld. Enfin, er is eenvoudig geen bestemming. Onder die omstandigheden kan
men niet anders doen dan de vergunning verlenen. Ik blijf bij het advies van de commissie.
Ik kan ook niet anders trouwens, want ik ben niet gemachtigd daarvan af te wijken.
De Voorzitter: Van mijn kant twee procedurele opmerkingen. Waar gaat het om? Er is
een besluit van b. en w. waarbij een bouwvergunning is geweigerd. Tegen dat besluit is
door de Grontmij een beroepschrift ingediend bij de gemeenteraad. Volgens de Procedure-
verordening Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften is het beroepschrift
om advies in handen gesteld van deze raadsadviescommissie. Het advies ligt er nu en dat be
tekent dat de raad thans een uitspraak moet doen waarna er nog een rechtsgang richting
Raad van State openstaat.
In de richting van de heer Stassen, die zei dat hij niet helemaal de motie kan plaatsen,
is het wellicht goed erop te attenderen dat de raad van Leeuwarden de neiging heeft alles
wat wordt ingediend, of het nu een amendement of een compleet voorstel is, "motie" te noe
men. Het is een bestendig gebruik om dat zo te doen. Wat hier in feite voorligt is een com
pleet voorstel in de vorm van een uitgewerkt besluit. Aldus spoort het helemaal met het
voorstel dat de raad is gedaan, zij het dat dit er het spiegelbeeld van is, hetgeen ook is te
vinden in de eindformulering. Wat dat betreft is er dus geen probleem met het feit dat er
een stuk is ingediend dat "motie" wordt genoemd. Misschien moeten wij wat dit soort zaken
betreft nog eens naar een juiste nomenclatuur toe, maar tot dusverre hebben wij er geen
last van en weten wij ons er goed mee te redden. Waarom zou je er dan verandering in aan
brengen als er een dergelijke "couleur locale" is?
De heer Ten Hoeve: Voor de goede orde, mijnheer de voorzitter, ik heet Hendrik en
niet Joris. (Gelach)
Ik moet zeggen dat ik op zich ook niet zo gelukkig ben met een dergelijke raadsbehande-
ling. Het zijn natuurlijk allemaal juridische en technische zaken die niet in dit verband maar
in commissieverband naar voren horen te komen. Daarnaast is de procedure natuurlijk zo
als die is. Ons bereikt een advies van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaar
schriften waarop wij moeten reageren. Net zoals dat gebeurt tijdens de behandeling van een
voorstel van liet college kan je - dat overkomt nu ook de heer Rommerts - plotseling worden