4
Sub J.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 4 (bijlage nr. 305).
Benoeming in diverse commissies.
Aanbeveling van burgemeester en wethouders:
Commissie
voor
Algemene Zaken
de
heer
P.R.
Rozema
Commissie
voor
de Financiën
de
heer
P.R.
Rozema
Commissie
voor
Organisatie-, Personeels- en Informatiezaken:
de
heer
P.R.
Rozema
Commissie
voor
Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting
de
heer
P.R.
Rozema
Commissie
voor
Welzijnsaangelegenheden
de
heer
P.R.
Rozema
Benoemd wordt de aanbevolene met algemene stemmen.
De heren Pruiksma en Van der Wal vormden met de voorzitter het stembureau.
Punt 5 (bijlage nr. 318).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 6 (bijlage nr. 319).
De Voorzitter: In het raadsvoorstel Verkoop erfpachtgrond is een fout geslopen. In
de raadsbrief wordt gesproken over 13 erfpachters maar, dat blijkt ook uit het ontwerp
besluit, het gaat om 12 erfpachters.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punten 6a t.e.m. 9 (bijlagen nrs. 325, 313, 320 en 321).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 10 (bijlage nr. 306).
De Voorzitter: Aan de orde is thans Verweer voeren in de schadestaatprocedure bij
de Raad van Arbitrage.
De heer Ybema: De inschrijving van het bedrijf Knol BV uit Oldeboorn is door de di
recteur Openbare Werken van de Dienst Stadsontwikkeling (DSO) afgewezen en wel op
grond van het feit dat het bedrijf niet voldeed aan het criterium dat het een of meer
vergelijkbare werken had uitgevoerd en opgeleverd met een aanneemsom ter grootte van
tenminste 50% van de inschrijfsom van het onderhavige werk. Uit de raadsbrief blijkt dat
de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland de gemeente in het ongelijk
en het bedrijf Knol BV in het gelijk heeft gesteld. Dat heeft tot gevolg gehad dat Knol
BV nu een schadeclaim van ruim 233.000,op tafel heeft gelegd. In een poging om uit
deze kwestie te komen heeft de gemeente daar een bod van 25.000,zijnde een ge
schatte winstderving, tegenover gesteld. Het blijkt dat wij er op die basis niet uit komen.
Het voorstel dat nu voorligt geeft aan dat wij in een juridische procedure verzeild
raken. De inschatting van D66 is dat dit niet een verstandige weg is. Ik heb uit de
stukken begrepen dat het eigenlijk ook niet een weg is die wij het liefst op zouden wil
len, maar dat het een weg is die vooral door de tegenpartij nogal vrij gretig wordt inge
slagen. Wij hebben er een sterke voorkeur voor dat toch geprobeerd wordt met het be
trokken bedrijf tot een minnelijke schikking te komen in deze zaak. Ik kan niet beoorde
len welke pogingen reeds zijn ondernomen om die minnelijke schikking te realiseren. Ik
zou graag van de wethouder willen horen of het college bereid is om die mogelijkheden
nader te onderzoeken.
Tot slot nog een opmerking over de procedure. Ik heb zojuist het criterium genoemd
op grond waarvan de directeur Openbare Werken van de DSO het werk niet heeft gegund
aan Knol BV. Het criterium op zich is dunkt mij eenduidig feitelijk vast te stellen. De
Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland heeft dat ook gedaan en komt
tot een andere conclusie. Je zou zeggen dat wij dan misschien niet over de informatie be
schikten waarover de Raad van Arbitrage wel beschikte. Ik weet niet precies hoe een en
ander is gegaan. Ik zou graag van b. en w. willen weten of van hun kant is onderzocht
hoe dit heeft kunnen gebeuren. Daaraan zou ik de vraag willen koppelen of er voor het
5
college reden is om met voorstellen te komen tot aanpassing van het Uniform Aanbeste
dingsreglement 1986 dat de basis is voor dit soort aanbestedingsprocedures.
De heer Burg: Onze fractie vraagt zich af of de verantwoordelijkheid in dit soort za
ken voldoende is geregeld. Volgens de raadsbrief was de directeur Openbare Werken van
de DSO van mening dat het bedoelde bedrijf niet aan het criterium voldeed. Wij zouden
graag van de wethouder willen horen wie bij dergelijke beslissingen de verantwoordelijk
heid heeft. Heeft de directeur Openbare Werken zonder meer in deze beslissingsbevoegd
heid? Zoals nu blijkt kunnen dergelijke zaken de gemeente geld kosten. Zijn er maatrege
len getroffen dat iets dergelijks in het vervolg niet weer kan gebeuren? Ik meen begre
pen te hebben dat de criteria waarop het bedoelde werk beoordeeld is ondertussen veran
derd zijn. Klopt dat? Is er een afspraak gemaakt met de directeur Openbare Werken dat
in gevallen als deze goed overleg gevoerd zal worden met de wethouder wanneer blijkt
dat die de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft?
De heer Timmermans (weth.): De heer Ybema heeft gezegd dat de arbitragecommissie
het bedrijf Knol BV in het gelijk heeft gesteld. De schadevergoeding die wordt geëist is
ongeveer 233.000,en de gemeente stelt daar 25.000,tegenover. Aanvankelijk wa
ren er ook een aantal andere claims en eisen gesteld met betrekking tot het alsnog ver
krijgen van de opdracht, maar daar is men van afgestapt. Feitelijk liggen beide bedragen
nogal ver uit elkaar. Wij hebben evenwel het bedrag van f 25.000,gebaseerd op een
stuk ervaring dat ten aanzien van dit soort problemen in Nederland aanwezig is. Wij heb
ben daartoe een landelijk bekende arbiter benaderd en op basis van die deskundigheid
hebben wij gemeend het bod van f 25.000,als een redelijk bod naar voren te moeten
brengen. Wij hebben geconstateerd dat men nadien, zonder dat er overigens contact is
opgenomen door de advocaat van Knol BV, de zaak weer aanhangig heeft gemaakt om een
juridische uitspraak uit te lokken. Op grond van de ons bekende gegevens zien wij geen
aanleiding om te zeggen dat er ruimte is om te gaan onderhandelen om, want dat betekent
het natuurlijk als je gaat onderhandelen tussen de vraagprijs van 233.000,en de
biedprijs van 25.000,dan vervolgens ergens uit te komen. Wij zijn van mening dat
de motieven waarop het bedrag van 25.000,is gebaseerd voldoende sterk zijn om een
grote kans van slagen te hebben met dit bod. In dat verband lijkt het mij niet verstan
dig om, nu de procedure loopt, opnieuw de discussie aan te gaan en te komen tot een
minnelijke schikking.
De hier aan de orde zijnde problematiek heeft te maken met een stuk regelgeving die
de laatste tijd nogal in discussie is. Het zal u bekend zijn dat tot voor kort gemeenten
hun aanbestedingen op vrijwillige basis baseerden op het Uniform Aanbestedingsreglement
dat in 1972 is vastgesteld en alleen voor de rijksoverheid geldt. Sinds 1986 is er een
nieuw reglement dat op een aantal punten is aangescherpt. Wij hebben het nieuwe regle
ment om het zo te zeggen automatisch aangenomen als zijnde een landelijk geaccepteerde
basis op grond waarvan aanbestedingen dienen te worden uitgevoerd. In de praktijk
blijkt echter dat het nieuwe reglement heel duidelijk in het voordeel is van de aannemers
en in het nadeel van de opdrachtgevers. Wij hebben dat geconstateerd uit de interpreta
ties die worden gehanteerd, met name wat betreft het aspect van de financiën. Heeft het
financiële aspect betrekking op de totale som of op onderdelen zoals bijvoorbeeld de be
tonwerken? Wij zijn van mening, ons baserende op 25 jaar ervaring en zonder ooit een
probleem, dat dat laatste het geval is. In het kader van de nieuwe regelgeving blijkt dat
echter geen juiste interpretatie te zijn. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft
onder meer op basis van deze uitspraak met betrekking tot Leeuwarden de gemeenten
thans geadviseerd het nieuwe Uniform Aanbestedingsreglement 1986 niet meer te hanteren
maar weer terug te vallen - wettelijk zijn wij daar ook toe in staat - op het reglement
van 1972.
De heer Burg heeft gevraagd hoe het staat met de verantwoordelijkheden. Ik wil
vooropstellen dat de directeur Openbare Werken van de DSO al 25 jaar dit soort zaken
regelt en dat het tot op heden nog nooit fout is gegaan. Toen hij voor de keus stond om
niet Knol BV maar de daaropvolgende inschrijver het werk te gunnen heeft hij deze zaak
met mij doorgesproken. Op basis van ook mij bekende argumenten, die uiteraard de di
recteur ook bekend waren, is toen gezegd: laten wij in dit geval kiezen voor de op een
na laagste inschrijver. In die zin heeft er dus wel degelijk terugkoppeling plaatsgevon
den, maar - dat erken ik - niet in de richting van het college want dat is niet gebruike
lijk. Uit nader onderzoek naar de bevoegdheden is ons gebleken dat de desbetreffende
directeur wel tekeningsbevoegdheid heeft maar geen beslissingsbevoegdheid. Wij hebben
afgesproken dat in principe de directeur Openbare Werken gerechtigd is om werken aan
te besteden. Mocht er twijfel zijn over de vraag aan wie het werk moet worden gegund
dan neemt het college alsnog het besluit om het werk aan de laagste dan wel de een na
laagste inschrijver te gunnen. Wij denken dat wij daarmee een praktische regeling hebben
getroffen en dat mogelijke miskleunen in de toekomst dan ook worden voorkomen.