30 „De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 11 januari 1988, behandelende het preadvies inzake de boycot van bedrijven in verband met het beleid met betrekking tot kernbewapening en apartheid, gehoord de discussies, besluit aan BIVAK-Fryslan met betrekking tot de boycot van be drijven die aan de bouw van installaties voor de kruisvluchtwa- pens hebben meegewerkt mede te delen dat nu die besluitvorming op democratische wijze heeft plaatsgevonden, het niet gerecht vaardigd is om bedrijven, die contracten met de centrale overheid hebben gesloten om dat besluit te kunnen uitvoeren, uit te slui ten bij het verlenen van opdrachten, dan wel onder welke omstan digheden dan ook aan bedrijven de voorkeur te geven omdat ze niet hebben meegewerkt aan de bouw van de basis te Woens- drecht en gaat over tot de orde van de dag." De motie is mede-ondertekend door de heer Pruiksma. De Voorzitter: De motie is voldoende ondersteund en maakt deel uit van de beraad slagingen. De heer Dubbelboer: Na mijn opmerkingen in eerste termijn zal het u duidelijk zijn, mijnheer de voorzitter, dat ik geen behoefte heb aan de raadsbrief. Mijn fractie zal daar derhalve tegen stemmen. Ik heb even de neiging gehad om voor de PAL-motie te zijn, maar er zitten wat vreemde overwegingen in. Als de PvdA ook voor de motie zou hebben gestemd dan was de motie aangenomen geweest en had u die ter vernietiging kunnen voordragen. Ik was dan precies daar geweest waar mijn fractie had willen zijn. Maar dat is dus niet meer aan de orde. Wij zullen tegen de motie van PAL stemmen. De motie van het CDA. Ik heb de tekst van de motie niet voor mij, maar al luisteren de moet ik zeggen dat die mij sympathiek voorkomt. Ik zou graag de tekst van de motie willen bestuderen en ik denk dat u, mijnheer de voorzitter, best in staat bent om daar enige tijd voor te creëren. De Voorzitter: Tijd creëren om iets te bestuderen wat er niet is lijkt mij iets te veel gevraagd van deze voorzitter. Ik zal het besluit dat in de motie is verwoord voorlezen en dan kunt u ondertussen zo nodig notities maken. Het besluit luidt als volgt: „besluit aan BIVAK-Fryslan met betrekking tot de boycot van bedrijven die aan de bouw van installa ties voor de kruisvluchtwapens hebben meegewerkt mede te delen dat nu die besluitvor ming op democratische wijze heeft plaatsgevonden, het niet gerechtvaardigd is om bedrij ven, die contracten met de centrale overheid hebben gesloten om dat besluit te kunnen uitvoeren, uit te sluiten bij het verlenen van opdrachten, dan wel onder welke omstandig heden dan ook aan bedrijven de voorkeur te geven omdat ze niet hebben meegewerkt aan de bouw van de basis te Woensdrecht,". De heer Ybema: U heeft er in uw antwoord, voorzitter, terecht op gewezen dat in de voorliggende raadsbrief de finale uitspraak een uitspraak is die verder gaat dan de as pecten kernbewapening en Zuid-Afrika. Ik wil wijzen op de passage: „...de voorkeur moet worden gegeven aan bedrijven die in hun bedrijfsvoering het beste stroken met de politieke opvattingen die door Uw Raad zijn geformuleerd." Breder kan het niet. De heer Duijvendak heeft in zijn eerste termijn de aspecten genoemd waar hij nog meer aan zat te denken buiten kernbewapening en Zuid-Afrika. Hij heeft genoemd personeelsbeleid, vrou wenparticipatie, etnische minderheden, homobeleid. Allerlei zaken die te maken hebben met de politieke opvattingen van deze raad. Ik moet zeggen dat de hele situatie daardoor voor mij nog veel hypothetischer wordt. Laten wij even de situatie nemen dat er twee bedrijven zijn waar tussen wij moeten kie zen. Het gaat dan om bedrijven, om het een beetje gecompliceerd te maken, die beide niet betrokken zijn geweest bij de bouw van de basis in Woensdrecht en ook geen econo mische banden hebben met Zuid-Afrika. Dan zijn wij er nog niet, want dan moet gewogen worden welk bedrijf het beste strookt met de overige politieke opvattingen van de raad. Volgens de uitspraak van de raad moet dat gewogen worden. Met dit misschien wat bela chelijke voorbeeld wil ik proberen aan te geven dat wij hiermee een weg op gaan die tot heel ridicule situaties kan leiden. Wij moeten overgaan tot een politieke weging van be drijven. Volgens mij kom je daar ten enenmale niet uit. Dat zal een absoluut onbegaanba re weg blijken te zijn. De conclusie van D66 is dan ook dat wij die weg niet op moeten. 31 De motie van PAL probeert in wezen de heel smalle marge die er volgens het college nog zou zijn, hoewel de burgemeester eigenlijk erkent dat het een imaginaire marge is, verder op te rekken. D66 kan niet met deze motie meegaan. De motie van het CDA komt overeen, voor zover ik dat begrepen heb na het voorle zen van deze motie door de voorzitter, met mijn inbreng in eerste termijn, met name wat betreft het wijzen op de gevolgen van de democratische besluitvorming op het centrale niveau. Ik wil nogmaals beklemtonen dat ik dat een heel belangrijk aspect vind. Ik moet ook zeggen dat ik er grote moeite mee heb dat de PvdA als grote volwassen partij bedrij ven die hebben meegewerkt aan de uitvoering van een op genoemde democratische manier tot stand gekomen beslissing kwalificeert als besmette bedrijven. (De heer J.F. Janssen: Hoe denk je dan over bunkerbouwers?) Bedrijven die meewerken aan de uitvoering van democratisch tot stand gekomen uitspraken hebben wat D66 betreft het recht om goed te functioneren. Ik vind dat wij dan niet het recht hebben om de bedrijven in hun functio neren te belemmeren. Mijn voorlopige conclusie is dat D66 akkoord gaat met de motie van het CDA. De heer Duijvendak: Ik zal proberen in tweede instantie twee vragen wat uit elkaar te trekken die volgens mij in de discussie toch te veel in elkaar dreigen te lopen. De ene vraag lijkt mij te zijn die over de verhouding tussen de lagere en hogere overheid en welke speelruimte je hebt. De andere vraag is die over de verhouding tussen markt en moraal. Eerst een opmerking over de verhouding tussen hogere en lagere overheid. Het valt mij op dat enerzijds iedereen toegeeft dat de formulering van b. en w. daar eigenlijk geen betrekking op heeft en ook over veel meer zaken gaat dan alleen maar over zaken die volgens een aantal raadsleden zouden behoren tot het rijksbeleid. Maar anderzijds praat iedereen slechts over de besluitvorming over Zuid-Afrika en de kernbewapening, terwijl er een heel algemeen voorstel van b. en w. op tafel ligt om politieke uitspraken een rol te laten spelen in de keuze tussen bedrijven. Ik zou er één voorbeeld aan toe willen voegen om aan te geven wat de consequenties kunnen zijn van het aannemen van het b. en w.- voorstel. Het zou zo kunnen zijn dat een ander zwaarwegend punt uit het beleid van de ze raad, namelijk het positieve actiebeleid voor vrouwen en etnische groepen, ook een toetsingscriterium kan worden. Met andere woorden, eigenlijk is de discussie tussen ho gere en lagere overheid op dit moment niet eens meer interessant. Het gaat er om in hoe verre wij ons als overheid, als politiek bemoeien met de markt. Ik kom dan op de tweede vraag, namelijk de verhouding tussen markt en moraal. Wat mij opvalt is dat eigenlijk iedereen zegt dat wij ons daar niet mee mogen bemoeien omdat wij dan in gevaarlijke situaties verzeild raken. Wij mogen ons alleen maar houden aan, zoals dat genoemd wordt, ter zake doende overwegingen. „Ter zake doende" wordt dan blijkbaar direct vertaald met financiële overwegingen. Wie en waar wordt dan bewaakt wat morele overwegingen ethische aspecten zijn bij de bedrijfsvoering? Als bedrijven het zelf niet doen en maar handel blijven voeren met Zuid-Afrika, wie anders dan de politiek moet dan op een gegeven moment kunnen ingrijpen? Het is evident dat markt en moraal op ge spannen voet met elkaar staan en dat dus vanuit de politiek ingegrepen moet kunnen worden. Ons economisch systeem is niet zodanig opgebouwd dat ethische en morele over wegingen vanzelfsprekend daarin een rol spelen. De politiek zal daar dus in moeten in terveniëren. Hoe wij dat dan moeten doen en wat de rol van de lokale overheid daarbij is, is dan nu de inzet van de discussie. Mevrouw De Haan zegt dat wij de speelruimte die de minister ons laat zo maximaal mogelijk moeten benutten. Even later zegt zij dat zij tegen de PAL-motie zal stemmen. Ik snap dat niet. Ik snap niet waarom de PvdA-fractie de drie simpele woorden „min of meer" niet in de tekst opneemt. Ik heb met een aantal voorbeelden te geven duidelijk wil len maken dat, als de PAL-motie niet wordt aangenomen, de zaak dan inderdaad heel hy pothetisch wordt en dat de uitspraak bijna te leeg wordt. Wanneer de PAL-motie onver hoopt wordt afgestemd, dan zullen wij toch voor het b. en w.-voorstel stemmen. De PAL- motie maakt het b. en w.-voorstel veel waardevoller, veel relevanter en veel vaker voor komend in de praktijk. Het komt natuurlijk heel weinig voor dat precies dezelfde aan- neemsom wordt ingediend door bedrijven. Je moet daar dus een zekere speelruimte voor in bouwen. Vandaar die paar simpele woorden „min of meer". Je kunt het ook andersom formuleren: Wij vinden dat onze principes bij zwaarwegende punten, waarover wij het met een brede raadsmeerderheid eens zijn, ook wel enige centen mogen kosten. Dan dreigt de burgemeester: Ik ga hiermee naar de Kroon, want zo'n besluit moet ter vernietiging worden voorgedragen omdat dat niet kan; het besluit leidt weer tot een boy cot. Ik geloof daar helemaal niets van. Wat dat betreft zou het inderdaad interessant zijn om het besluit ter vernietiging voor te dragen om te kijken of de inschatting van de bur gemeester juist is. Het lijkt mij niet dat vernietiging zal volgen en ik wil daar een paar argumenten voor aandragen. Wij stellen de raad net als het college niet voor om een uit spraak te doen over Zuid-Afrika en over de kernbewapening. Wij stellen een algemene

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1988 | | pagina 16