- 8 - de deur uit zou gaan een extra kennismakingsronde in te lassen met a. de fractievoorzitters die niet in de selectiecommissie vertegenwoordigd waren en b. met de collegeleden die niet in de selectiecommissie vertegenwoordigd waren. Eerlijk gezegd ontgaat het mij nu hoe mijnheer Ybema kan zeggen dat afbreuk gedaan is aan het streven tot versterking van de positie van de gemeen teraad, tenzij hij zichzelf als de gemeenteraad beschouwt. De gemeenteraad is altijd nog een collectiviteit in de Leeuwarder situatie van 37 leden. Ik begrijp nog minder dat hij zegt: College,ik verwijt u dat u onvoldoende informatie geeft - ik vertaal het maar vrij - aan de kleine fracties. Ik vind dat dat in strijd is met de feiten. Wij hebben bij herhaling blijk gegeven te streven naar een optimale informering van alle fracties, ook de kleine. Kortom, van alle raadsleden. Het doet mij deugd dat allerwege gezegd wordt, met uitzondering van de VVD die om andere redenen zegt blanco te zullen stemmen, dat men met de aanbeveling geen problemen heeft. Daar gaat het per slot van rekening ook om. De heer Meerdink zegt dat de indruk is gevestigd dat het een aangelegenheid is van het college alleen. Ik hoop met het voorgaande aangegeven te hebben dat dat een indruk is die waar schijnlijk berust op een subjectieve waarneming, maar waar naar mijn gevoel objectief geen argumenten voor zijn aan te voeren. De heer Rozema heeft gezegd dat de voordracht zich beperkt tot één persoon. Ik moet erop wijzen dat het hier gaat om een aanbeveling. Dat is dus iets minder binding gevend. In de gemeentewet staat dat je zo mogelijk een aanbeveling van twee personen moet doen. In de selec tiecommissie is de vraag aan de orde geweest waar het accent op gelegd moet worden: op "zo mogelijk" of op het feit dat, als je een aanbeveling doet, je beide kandidaten dan volstrekt als benoembaar moet kunnen beschouwen. Wij hebben toen voor het laatste gekozen en mitsdien u een aanbeveling gedaan waar één naam op voorkomt. De heer Meerdink heeft nog gezegd dat het college de afwijking moet beargumenteren. Ik meen dat ik dat met het voorgaande heb gedaan. Ik geef u graag gelegenheid voor een tweede termijn. De heer Ybema: Voorzitter, ik heb in eerste termijn gezegd dat het centrale punt voor D66 is dat ook de niet-colIegepartijen in deze procedure hun verantwoordelijkheid waar moeten kun nen maken. Ik vind dat dat in de gevolgde procedure niet mogelijk is geweest. Er is bij het begin van de procedure gekozen voor drie vertegenwoordigers vanuit de raad. Drie raadsfracties waren vertegenwoordigd. Daarmee zit per definitie altijd een niet-collegepartij ook in de poli tieke commissie. Ik heb nooit begrepen dat, toen er een vacature ontstond, de voor de hand liggende oplossing niet is gekozen door de invulling van de vacature door een ander raadslid. Er is toen echter eigenstandig door het college een fundamentele wijziging in de samenstelling van de politieke commissie aangebracht. Afgeweken werd van de startpositie en daarmee werd een situatie gecreëerd dat de niet-collegepartijen niet meer in de politieke commissie zaten. Een fundamentele wijziging in de samenstelling van de commissie en daarmee volgens mij een funda mentele wijziging in de procedure die ons bij de start voor ogen stond. Ook in het overleg in het seniorenconvent is begrip uitgesproken voor de behoefte bij het college om toch zwaarder vertegenwoordigd te worden in de politieke commissie. Er is uitdrukkelijk gezegd dat uitbrei ding van de commissie met nog een wethouder wat ons betreft geen probleem was, maar dat dat niet ten koste mocht gaan van de inbreng van de niet-collegepartijen zoals die ons bij de start voor ogen stond. Want met de vertegenwoordiger van een niet-collegepartij in de commissie was er in de personele samenstelling een verbinding naar laat ik het gemakshalve maar even noemen de oppositiefracties in de raad. Ik denk dat dat heel cruciaal is in deze procedure. Ik weet ook dat in het overleg door met name het CDA en in iets mindere mate door de PvdA is gezegd dat de omvang van de commissie toch wel een heel zwaar punt was. Zes leden vond men echt wel het maximum. Mevrouw De Haan heeft er toen bij gezegd dat voor haar een uitbreiding van de commissie bespreekbaar was. De heer Koopmans was daar radicaal tegen. Mevrouw De Haan zegt nu: Wij hebben misschien wel de schijn tegen maar dat is niet de werkelijkheid. Het ligt op de weg van de col legepartijen, die uiteindelijk het collegeprogram hebben gesloten, om zich met name ook sterk 9 - te maken voor de uitvoering van dat col Iegeprogramma. Als er dan in het seniorenconvent nadruk kelijk een beroep wordt gedaan op dat collegeprogramma op dit centrale punt dan denk ik dat het de plicht van de collegepartijen was geweest om nadrukkelijk te pleiten voor een personele inbreng van een lid van de niet-collegepartijen in deze commissie. De voorzitter heeft gezegd dat ook in de overblijvende situatie waarbij toch 27 van de 37 raadsleden vertegenwoordigd waren in de commissie, een voldoende inbreng van de raad mogelijk is gemaakt. Getalsmatig is dat waar, maar het cruciale punt waar het hier om gaat - ik zeg het opnieuw - is dat daarmee de niet-collegepartijen niet meer in de commissie zaten. Ik vind dat een heel gevoelig punt waar onvoldoende oog voor is geweest. De voorzitter heeft ook gezegd dat er volgens hem geen sprake kan zijn van onvoldoende in formeren van de niet-collegepartijen. De informatie die wij nu hebben gekregen is echt beperkt tot de laatste fase. Bij de feitelijke selectie zijn de niet-col legepartijen niet betrokken geweest, ook niet via één vertegenwoordigerIk vind dat ook een heel cruciaal punt. Mijn laatste opmerking. Mevrouw De Haan heeft gewezen op de laatste alinea van onze brief van 10 oktober, waarin wordt gesteld dat door de eenzijdige samenstelling van de politieke com missie het vertrouwen van de gehele raad in het functioneren van de nieuw te benoemen gemeen tesecretaris bewust op het spel is gezet. Ook daarmee hebben wij geprobeerd weer tot uitdruk king te brengen dat men het grootst mogelijke vertrouwen van de raad krijgt als naast college partijen ook niet-collegepartijen volledig in deze procedure betrokken zouden worden. Ik doel op de samenstelling zoals die ons van het begin af voor ogen stond en de samenstelling waarmee ook daadwerkelijk is gestart. Ik denk dat hiermee voldoende is aangegeven hoe D66 over deze zaak denkt. n De heer Rozema: Mijnheer de voorzitter, zoals u zojuist hebt gezegd is de benoemingsproce dure bepaald door het collegeprogramma. Die benoemingsprocedure vonden en vinden wij nog steeds een slechte zaak, niet omdat een vrouw voorgedragen wordt maar omdat deze procedure niet garan deert dat de beste kandidaat benoemd kan worden. Toch is dit bestaand beleid. Mijn fractie zal net als in vorige situaties niet tegen stemmen. Tegen stemmen is onzes inziens alleen verant woord wanneer er sprake is van duidelijke ongeschiktheid. Voor alle duidelijkheid, mijnheer de voorzitter, wij hebben geen bedenkingen tegen de persoon van mevrouw Lantermans. Wij hebben alleen onze bezwaren tegen deze procedure nog eens duidelijk naar voren willen brengen. De heer Meerdink: De voorzitter heeft erop gewezen dat in het eerste overleg in het senio renconvent is afgesproken dat er, voordat er een benoemingsvoordracht zou worden gedaan, een kennismakingsgesprek zou plaatsvinden tussen de niet-vertegenwoordigde fractievoorzitters en de personen van de mogelijk te benoemen gemeentesecretaris. Dat is inderdaad afgesproken, maar toen was reeds duidelijk dat het kennismakingsgesprek geen enkele invloed zou hebben op de voordracht. Het was een gesprek achteraf en het zou verder weinig toe- of afdoen aan de voor dracht. Juist om die reden is ook gezegd: Er zouden toch drie fractievoorzitters in die com missie moeten zitten. Ook in die eerste vergadering is er al over gesproken of niet eventueel een extra collegelid in die commissie zou moeten zitten. Er is evenwel duidelijk voor gekozen dat er drie fractievoorzitters in zouden zitten. Op het moment dat er dan een fractievoorzitter om hem moverende redenen uit de commissie stapt is het niet meer dan logisch dat of op dat moment opnieuw het seniorenconvent bijeen wordt geroepen om de nieuwe situatie te bespreken of dat in de geest van de afspraak van het seniorenconvent gehandeld wordt en een andere frac tievoorzitter wordt gekozen. Dan is er weliswaar een iets kleinere meerderheid van de raad die vertegenwoordigd wordt, maar in ieder geval nog een aanzienlijk deel van de raad. Daarvoor is niet gekozen. Na het vertrek van de heer Dubbelboer heeft er binnen het college een belangenafweging plaatsgevonden of er opnieuw een fractievoorzitter gekozen moest worden of een extra college lid. Die belangenafweging is in het voordeel van een extra collegelid uitgevallen. Nadat daai over gesproken is en ook een brief geschreven was is daar toch aan vastgehouden. Het advies van de grootst mogelijke meerderheid van het seniorenconvent om dan in afwijking van de Nota

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1988 | | pagina 5