- 26 - om oer it belied fan it OLAF ynformearre te wurden en mei te tinken. No is dêroer it ien en oar yn de regeling dy't wy jun fêststelle bepaald. Yn artikel 11 stiet dat wy üs fertsjinwurdiger yn it bestjoer fan it OLAF ta ferantwurding roppe kinne. Yn artikel 32 stiet dat de jierrekken oan us foarlein wurdt, wylst yn artikel 30 stiet dat wy us gefoelens oer de begrutting kenber meitsje kinne. Wy meie der fanut gean dat in begrutting ynsjoch Jout yn wichtige beliedsbesIissingen. Mar net alle beliedskwestjes komme by de begrutting oan de oarder, wylst de begrutting ek mar ien kear yn It jier by us komt. Dêrom wol Ie wy graach in reaksje fan de wethalder op it folgjende hawwe. Is hy ree om foar it OLAF in selde soart ofspraak dy't ek best iet oangeande de NV Frigem te meitsjen, nammentlik dat wichtige untjouwingen op it mêd fan it OLAF sa'n twa kear yn it jier yn de Kommlsje foar Ekonomyske Saken en Bedriuwen oan de oarder komme? De heer MIedema (weth.): Voorzitter, ik kan niet helemaal op de wens van mevrouw Westra ingaan, want bij de NV Frigem nodigen wij de directeur uit. Ik denk niet dat wij die ruimte binnen het OLAF hebben, maar ik ben wel bereid als bestuurslid van het OLAF de discussie te voeren binnen de commissie. Wij doen dat, zij het in afgeleide vorm, nu ook al aan de hand van voorstellen van de Reiniging die betrekking hebben op de stijging van rechten, tarieven en dergel Ijke. Een deel van het verzoek van mevrouw Westra is dus al gereal Iseerd. Het Is echter geen enkel probleem - ik wil die toezegging ook wel doen, voorzitter - om ontwikkelingen bij het OLAF, als daar aanleiding toe bestaat, een aantal malen uitvoerig ter discussie te stellen in de Commissie voor Economische Zaken en Bedrijven. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezegging van de wethouder. Punt 13 (bijlage nr. 329). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 14 (bij lage nr. 327). De Voorzitter: Dit punt luidt: Vaststellen van de Nota Bewonersparticipatie en buurtbeheer en de daarbij behorende Nota Nadere Standpuntbepaling. De heer Schade: Voorzitter, voordat ik inhoudelijk op de nota in ga wil ik eerst enkele algemene opmerkingen maken. Hoewel in de nadere standpuntbepaling en de raadsbrief wordt ingegaan op de tijdsduur van het onderweg zijn van deze nota, vinden wij toch dat het ruim twee jaar onderweg zijn van een nota te lang is. Met betrekking tot het aspect participatie vinden wij dat de nota plus de nadere stand puntbepaling helder en uitgebreid is. Het beheer komt er in de nota wat ons betreft wat bekaaid vanaf. Wij zijn wat dat betreft gelukkig met het overnemen, zoals ook in de raadsbrief wordt vermeld, van de voorwaarden van het Onderlinge Stadswijken Overleg (0S0) voor beheersexperimen ten. Wij zijn het ook eens met het in de nota neergelegde uitgangspunt dat participatiebevorde ring plaatsvindt uitgaande van onze representatieve democratie. Spreiding van bestuursbevoegd heden binnen de gemeente betekent voor ons dat een op kiezersmandaat gebaseerde representatieve democratie en een actieve bestuursparticipatie door instellingen en bewonersorganisaties elkaar niet uitsluiten, maar elkaar juist noodzakelijkerwijs aanvullen. In de nota wordt een verbin ding gelegd met de verzorgingsstaat - ik citeer, voorzitter - Door mee te doen aan de be - 27 - sluitvorming over de inrichting van onze samenleving kunnen negatieve aspecten van de vei zorgingsstaat bestreden worden. Wij vinden echter dat niet de negatieve aspecten van de vei zorg!ngsstaat maar de verzorgingsstaat zelf participatie noodzakelijk maakt voor een goed func tioneren. Zonder betrokkenheid van burgers kan de verzorgingsstaat niet functioneren en vei Iiest zij haar draagvlak. Versterking van participatie moet daarom hoge prioriteit hebben. De nota spitst zich toe op participatie en beheer van en door wijkbewoners. Deze nota mag er echter niet toe leiden dat dit voldoende zal zijn voor wat betreft participatiebevordering. Daarvoor is de nota te sterk toegespitst op een bepaald gebied. Een laatste algemene opmerking. Uit inspraakreacties blijkt de zorg dat het hier om een bezuinigingsnota zou gaan. Een overheid die taken naar burgers gaat verschuiven en tevens moet bezuinigen is per definitie verdacht. Met instemming hebben wij kennis genomen van de opmerking van het college dat dit nadrukkelijk niet de bedoeling is. Ik wil dan nu inhoudelijk ingaan op de nota voor wat betreft het gedeelte bewonerspartici patie. De nota wijst in het algemeen territoriale decentralisatie van de hand. Ook op een even tueel referendum wordt afhoudend gereageerd. Met het eerste standpunt zijn wij het eens, omdat Leeuwarden te klein Is voor wijkraden. Ondanks de argumentatie van het college in de nadere standpuntbepaling over het consulta tief referendum houdt onze fractie de weg open om, wanneer zich een onderwerp aandient, deze inspraakvorm eventueel te benutten. Wij willen de volgende vraag stellen aan het college. Als de wijken zelf aangeven dat zij van deze inspraakmogelijkheid gebruik willen maken, hoe staat de wethouder daar dan tegenover? De keuze voor gestructureerd overleg met de wijkorganisaties hebben wij reeds in eerdere instantie bepleit. Uit de Inspraak blijkt dat de wijkorganisaties hier ook voorkeur voor heb ben. De nu gekozen aanpak heeft dan ook onze instemming. Wij vinden het een goede zaak dat niet alleen In de beheerssfeer geëxperimenteerd wordt maar - dat wordt ook aangegeven - dat ook experimenten in de bevoegdhedensfeer opgezet zullen worden. Wat betreft het beheer. Zoals gezegd vinden wij het juist dat de voorwaarden van het OSO/Huurders Service Buro waar onder beheersexperimenten moeten gaan lopen worden overgenomen. Dit schept onzes inziens een goed kader waar nadere invulling aan gegeven kan worden. Wij heb ben hierbij wel een vraag. Wat wordt op bladzijde 3 van de raadsbrief bedoeld met datgene wat onder het vierde liggende streepje wordt gezegd, namelijk: "garanties dat (materiële) voordelen voor organisaties niet direct weer ingeleverd moeten worden." Betekent dat dat deze materiële voordelen na verloop van tijd wel ingeleverd moeten worden? In de commissie hebben wij onze bezorgdheid al uitgesproken over het budget dat voor de experimenten is geraamd. Het opzetten van bevoegdhedenexperimenten zou wat dat betreft wel eens financiële problemen kunnen gaan geven. Wij vragen dan ook regelmatig via de commissie op de hoogte te worden gehouden van deze ontwikkelingen. Dan nu nog, mijnheer de voorzitter, een opmerking over het aspect buurtbeheer. Wij willen het belang van de medewerking van de woningbouwcorporaties benadrukken. Helaas zijn zij onzes inziens nog niet erg in beeld. Kan de wethouder al iets zeggen over eventuele medewerking van de corporaties over de uitvoering van deze nota? Het Coördinatiepunt Wijkaangelegenheden (COWA) is voor ons een nieuw fenomeen. De toege voegde waarde zal voor een belangrijk deel afhangen van de bevoegdheden van het coördinatie punt. Een rechtstreekse lijn met het college lijkt ons dan ook voor de hand liggend. Duidelijk is dat het COWA nooit een extra schijf mag worden. Directe problemen met een bepaalde tak van dienst dienen ook zoveel mogelijk door die dienst zelf ter hand te worden genomen. Ook diensten dienen klantgericht in dit geval dus wijkgericht te zijn. Het lijkt ons een goed voorstel om na twee jaar het functioneren van het COWA te evalueren en te bekijken of de verwachte toegevoegde waarde ook in de praktijk is gerealiseerd. Tot slot, mijnheer de voorzitter. Onze fractie vindt dat met deze nota en de nadere stand puntbepaling aan een van de centrale doelstellingen van het gemeentelijk beleid voor de periode 1986-1990, namelijk het voeren van een actief participatiebeleid, deels invulling is gegeven.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1988 | | pagina 14