- 28 -
college gevraagd werd en af en toe zelfs verweten werd wanneer met betrokkenen geen overleg had
plaatsgevonden om dat alsnog te doen plaatsvinden.
Hier is het zelfs zo dat het niet eens gaat om het er bij betrekken van het betrokken
gemeentebestuur, bevoegde gezagen en wat dies meer zij. Vooral het gemeentebestuur dat een
generale verantwoordelIjkheld heeft voor de gang van zaken en daar ook voor opkomt In Leeuwar
den. Sterker nog, het college van gedeputeerde staten heeft tot vijf dagen van tevoren tegen
over mij met de schouders zitten trekken onder het motto van: Wij weten niet precies wat er
gebeurt.
Waar ik moeite mee heb om niet te zeggen heel grote moeite is de opmerking van de heer
Bijkersma dat een motie die wordt ingediend verstorend zou kunnen werken op de verhouding met
gedeputeerde staten. Wij hebben elkaar nodig en wij moeten iedere frustratie vermijden, aldus
de heer Bijkersma. Inderdaad! Gedeputeerde staten hadden in de relatie met de provinciehoofd
stad iedere frustratie moeten proberen te vermijden. Maar men heeft ons er stelselmatig bulten
gehouden. Het gaat mij te ver om te veronderstellen, als wij ons hier niet als jabroers opstel
len, dat wij dan afgestraft zouden moeten worden met het ontbreken van medewerking op een heel
ander punt dat heel wezenlijk is niet alleen voor Leeuwarden maar zeker net zozeer voor de pro-
vincie Friesland.
Ik zeg het de heer Janssen na dat, nadat de gemeente Leeuwarden het voortouw heeft geno
men, wij ineens zien dat er in Friesland een geweldige breedschalige beweging Is gekomen in het
belang van het stedelijk knooppunt. Maar het is en blijft een ander onderwerp. Ik zou er be
zwaar tegen hebben als wij genoodzaakt zouden zijn om op een moment dat wij denken dat wij wel
wat zouden moeten zeggen onze mond te houden om te bereiken dat wij op een andere plek anders
van steun verstoken blijven. Zo zit het openbaar bestuur niet In elkaar! (De heer Bijkersma: Zo
ver ga ik niet, maar ik wil wel onder ogen zien dat zoiets verstorend kan werken op de verhou
dingen. Het zijn mensen die met elkaar onderhandelen. Ook u en wij zullen weieens een ogenblik
hebben dat wij niet precies weten hoe het zit en dan anders reageren dan compleet zakelijk. Ik
zou het betreuren als dat In de verhouding met gedeputeerde staten en provinciale staten zou
optreden. Ik mag dat toch onder ogen zien, mijnheer de voorzitter? U hoeft het daarmee niet
eens te zijn, maar ik mag dat onder ogen zien.) U mag dat onder ogen zien, maar u hebt dat
onder onze ogen gebracht en dan vraagt u om een reactie- Ik ben zo vrij om een reactie»te geven
die wat mij betreft heel fris van de lever is en Ik denk aan duidelijkheid niets te wensen
overlaat. (De heer Ten Hoeve: De heer Bijkersma heeft het natuurlijk niet alleen onder ogen
gebracht, maar hij heeft er ook een conclusie aan verbonden.)
Hebben de wethouders Kessler en VI ietstra nog iets toe te voegen?
De heer Kessler (weth.): De PAL-fractie stelt dat er onverkort vastgehouden zal moeten
worden aan twee lokaties. Ik wil dat amenderen In die zin dat er onverkort vastgehouden zal
moeten worden aan goede culturele accommodaties een stedelijk knooppunt waardig. Maar, indien
dit allemaal doorgaat, dat het wel op zijn plaats is om opnieuw de balans op te maken hoe die
culturele accommodaties er dan precies uit komen te zien.
De heer Meerdink heeft nog gevraagd naar de nadelige financiële consequenties van het
akkoord. Ik heb In eerste instantie aangegeven wat de plussen zijn. Er zijn op zijn minst ook
twee minnen te melden. Ten eerste de exploitatie van de concertzaal die nadelig wordt be'fnvloed
doordat het Conservatorium er niet meer aan deelneemt. In de tweede plaats de huur van het
Frysk Orkest van de concertzaal. Ook daarin wordt de hele exploitatie van de planontwikkeling
zoals die tot nu toe naar voren is gekomen nadelig be'invloed.
Mevrouw VIletstra (weth.): Wat mij toch met name teleurstelt, voorzitter, is wat ik dan
noem het doemdenken bij een aantal fracties in deze raad, met name de VVD en D66. Het is zeggen
zij nu eenmaal zo dat de realiteit ons dwingt de situatie onder ogen te zien. Met andere wooi
den, laten wij ons er maar bij neerleggen. De Tweede Kamer zal wel niet veel meer voor ons
doen, zegt de heer Ybema. Zo beland je natuurlijk In een vicieuze cirkel. Wij doen maar niks
meer omdat de Tweede Kamer wel niks meer zal doen en de Tweede Kamer doet maar niks meer omdat
- 29 -
wij niks meer uitspreken. Ik denk dat wij ons zelf serieus moeten blijven nemen.
Drie weken geleden is door deze raad met bijna volledige instemming - alleen de heer Bij
kersma was tegen - een motie aangenomen die aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Ik denk
dat wij ons zelf serieus moeten nemen en dat wij ook provinciale staten serieus moeten nemen en
hun moeten aanspreken op hun verantwoordel ijkheid. Met name ook op de verantwoordel ijkheid die
zij hebben voor het convenant, want de voorzitter heeft gelijk als hij zegt dat dat een over
eenkomst/contract is tussen twee partijen. Ik ga er vanuit dat belde partijen zich aan zo'n
contract zullen houden.
Ik heb ook moeite met de roep alom dat het kunstonderwijs op termijn toch wel zal verdwij
nen. Ja, als Je dat maar vaak genoeg roept dan gaat het een eigen leven leiden- Ik ben daar
volstrekt niet van overtuigd. Het is inderdaad zo dat op dit moment het kunstonderwijs, en dan
met name het Conservatorium, de Noordelijke Hogeschool wat extra geld kost, maar dat hangt
direct samen met de huisvestingssituatie waarvan wij allemaal weten dat die op dit moment niet
adequaat is.
De coimiissie-WaIsma is niet voor niks bezig om te kijken hoe je die huisvesting zou kunnen
optimaliseren. De minister heeft in het convenant vastgelegd dat hij zich daar ook verantwooi
delijk voor acht. Er waren zelfs in die commissie, waarin ook het ministerie participeert, al
middelen geraamd voor die hulsvesting. Dus ik zie geen enkele reden om nu op voorhand er vanuit
te gaan dat dat kunstonderwijs toch wel zal verdwijnen- Ik vind dat onzin. Ik denk dat wij ons
met z'n allen sterk moeten maken voor het behoud van het kunstonderwijs, want er verdwijnt nog
al wat wanneer dat Inderdaad naar Groningen zou gaan.
Ik wil ook nog reageren op de opmerking van de heer Bijkersma dat datgene wat wij inle
veren zwaar wordt belicht en dat datgene wat wij terugkrijgen zwaar wordt onderbelicht. Ik denk
dat dat niet juist is. Als je de pluspunten en de minpunten naast elkaar zet - Ik heb dat In
eerste Instantie geprobeerd te doen - dan is dat niet een kwestie van over- of onderbelichten
maar een kwestie van de balans opmaken. Dan kun je constateren dat het winstpunt inderdaad zit
in de studierichting milieukunde, dat wij overigens meer van het zelfde krijgen en dat wij geen
enkel belang hebben bij een concentratie van de lerarenopleidingen in Leeuwarden. Wij hebben
veel meer belang bij het bilokatie-model dat wij op dit moment hebben omdat dat de Noordelijke
Hogeschool veel meer studenten oplevert.
Blijft het verlies. Ik denk, als je verlies en winst naast elkaar zet, dat je Inderdaad
alleen maar kunt constateren dat wij er op achteruit gaan en dat je dus niet kunt zeggen zoals
de heer Bijkersma zegt dat er goed is onderhandeld.
Het klopt natuurlijk dat wij de provincie ook nodig hebben voor andere zaken. De heer Bij
kersma schetst mij echter te veel het beeld van: Wij moeten lief zijn voor de provincie, anders
kunnen wij weieens problemen krijgen. Ik constateer dat degene die ons in deze positie heeft
gebracht de provincie is. Dat is een realiteit waarvan ik vind dat ook de heer Bijkersma die
onder ogen zou moeten zien, voorzitter. (De heer Bijkersma: Dit is misschien een wat late
interruptie, maar ik wilde mevrouw VI ietstra graag laten uitspreken. Mevrouw VI ietstra heeft in
het begin gesproken over doemdenken en dat wij ons er bij zouden willen neerleggen. Nee,
mevrouw VIletstra, ik heb het een tegenover het ander afgewogen. Als je spreekt over "er bij
neerleggen" dan leg je het hoofd in de schoot. Ik zet gewoon het een tegenover het ander. U
laat misschien het een zwaarder tellen dan het ander. Ik doe het omgekeerd. Dan valt die
afweging in een andere richting uit. Ik ben helemaal niet zo dat wij zo lief moeten zijn tegen
over provinciale staten. Maar als ik het akkoord bekijk dan vind ik dat goed. Ik vind dat de
frustratie vermeden moet worden. Dat gevaar wil ik onder ogen zien, mevrouw VI ietstra.) Die
frustratie bestaat natuurlijk al, mijnheer Bijkersma. (De heer Bijkersma: Het zou natuurlijk
beter zijn als je daar wat aan zou kunnen doen.)
De Voorzitter: Aan de orde Is de stemming.
De heer IJestra: Mijnheer de voorzitter, ik heb er behoefte aan een stemverklaring af te
leggen. Er zijn momenten in het leven dat een beslissing verstrekkende gevolgen kan hebben.